bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

31-07-2008

Bidden in het gras

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:55

Had ik al eens verteld dat ik een mijn nieuwe werkplek heb? Vast wel. Maar voor de mensen die het nog niet wisten: ik heb een nieuwe werkplek! Leuk, hoor. Een van de prettige bijkomstigheden van mijn nieuwe werkplek is dat ik met de fiets erheen kan en niet meer in die stinkende streekbus hoef.
Mijn fietsroute gaat langs allerlei fraai Apeldoorns landschap: woonwijken, weilanden, parken en kantoorkwartieren. Wat woon ik toch in een mooie plaats. Hoog tijd dat ik nog eens een column maak waarin ik de metropool Apeldoorn verheerlijk. Of wat zeg ik? Een column? Een heel boek ga ik eraan wijden. (Help me onthouden.)

Ik fiets door een woonwijk die eind jaren zestig en in de jaren zeventig flink is uitgebouwd. Kijk daar, de flat waarin vrouwlief en ik zijn gaan samenwonen. Hoe lang is dát nu alweer geleden? Ik zal het nooit vergeten. Het was 5 mei 1989.
“Kijk eens,” zei ik die ochtend tegen mijn moeder, toen ik uit het raam van het ouderlijk huis keek, “ik ga het huis uit en iedereen heeft de vlag uithangen!” Zij vond hem niet leuk. Ik wel. Het was wat je noemt Bevrijdingsdag.
Ons huis bevond zich op negen hoog. Wat een uitzicht. Bijna vier jaar hebben we er gewoond. Ons eerste (en tevens laatste) kind is er geboren. Of nee, dat was in het ziekenhuis. Maar na vier dagen was hij bij ons thuis in de flat. Toen vonden we het tijd voor een huis met een tuin. Een ruim half jaar later kregen we een dergelijk huis aangeboden door de woningstichting. Onze zoon vierde zijn eerste verjaardag in het nieuwe huis. Helaas werd het geen tuinfeest, want de regen kwam met bakken uit de hemel.

Nu is het mooi weer. De zon schijnt en het voelt warm aan. Het is maandag, en dan werk ik alleen ’s middags. Of had ik dat al eens verteld? Ik heb zojuist kaas gehaald op de markt. Van die Hollandse kaas met Italiaanse kruiden en olijven erin verwerkt. Goddelijk.
Iets verder dan de flat moet ik linksaf en dan weer rechts. Op de hoek staat een basisschool. Ervoor ligt een grasveldje. Het is kwart over twaalf, dus de school heeft pauze.

Op het voetbalveld zit een hele groep kinderen. Een vrouw staat rechtop; de kinderen zitten doodstil in kleermakerszit. Zie ik dat nou goed of hebben ze allemaal hun oogjes dicht? De vrouw heeft haar handen gevouwen. Met gesloten ogen zegt ze iets. Verhip, het is een overblijfgroep. De kinderen hebben hun handjes devoot in hun schoot liggen. De overblijfgroep bidt voor de lunch. In het openbaar; op het grasveld.

Onmiddellijk ben ik weer even een jongetje van tien jaar oud.
Om een of andere reden ging ik als enige uit ons gezin naar de ‘Prot. Chr. Basisschool De Bron’ op de hoek van de straat. En dat terwijl we thuis katholiek waren. Mijn broers en zusje gingen wel naar een rooms-katholieke basisschool.
Meester Veerman bad hardop, met stijf dichtgeknepen ogen. Ondertussen wreef hij onophoudelijk in zijn grote handen. Ik was thuis gewend dat we tijdens het bidden de ogen open hadden en keek twee keer op een dag – ’s morgens bij binnenkomst en aan het eind van de schooldag – de klas rond. Meester Veerman stond in zijn eentje met zijn ogen dicht zijn handen te wrijven en zijn ellenlange gebeden te improviseren. De rest van de klas zat malle gezichten te trekken.

Bij ons thuis ging het allemaal niet zo streng. Aan tafel baden we het ‘Wees Gegroet’. Vanaf dat ik een jaar of tien was, kreeg ik de taak dat ik moest vóórbidden. Ik durfde geen “nee” te zeggen.
Niet zelden liet ik na het slot: “In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen,” nog even een venijnig: “Ik wou dat ze kwamen, en mijn zusje meenamen,” volgen.

Wel moesten we iedere zondag mee naar de kerk. Niet dat het erg was, want mama nam veel pepermunt mee en allerlei leesvoer, zodat we tijdens de preek stil waren. In het begin waren dat de Nutricia-boekjes. Voor de jongeren onder ons: dat waren kleine vierkante boekjes die je bij de producten van Nutricia kon sparen. Ze hadden gekartelde bladzijden en gingen vaak over kinderen die hun huisdier kwijt raakten, dieren die hun mama niet terug konden vinden of meisjes die het met een pony deden. (Weet ik veel. Het is allemaal zo lang geleden.) Uiteindelijk kwam alles goed in die boekjes, hoor. Toen we te groot werden voor de roze en lichtblauwe verhaaltjes, kwam mama met iets nieuws op de proppen: het levensverhaal van Jezus in stripvorm. Dat was nog eens spannend! Vaak miste ik de meligheid die Guust Flater wél had, maar we waren tenminste een kwartiertje zoet.
Toen ik naar de middelbare school ging, had ik een goed excuus om niet meer mee te hoeven. Het excuus heette huiswerk. Niet dat ik het maakte, dat huiswerk. Liever luisterde ik naar mijn Supertramp-platen.

De piepende banden van een auto maken een eind aan mijn dagdromerij. Ik schrik en knijp mijn rem in. Onmiddellijk ben ik terug waar ik was. Bijna ben ik de school voorbij.
Ik zet mijn fiets weer in beweging. Nog een keer kijk ik naar het grasveld. Nu kan ik ze ook horen. De kinderen zeggen allemaal tegelijk: “Amen.”
Even heb ik de neiging om met mijn rechterhand een kruis te slaan. Gelukkig doe ik het niet. Wel mompel ik nog even: “Ik wou dat ze kwamen. En mijn zusje meenamen.”


Apeldoorn, juli 2008

– Deze is voor mijn zusje, die vandaag haar verjaardag viert. Gefeliciteerd, meid!

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

30-07-2008

Tong

Filed under: Publicaties voor FOK! - Tim's corner — bazbo @ 23:29

Maak me volwassen!”, riep ik tenslotte uit. Twintig hele lange minuten wachtte ik al op een tongzoen van haar. In godsnaam, geef me dat kleverige lapje spier. Hier en nu! Ik was het wachten meer dan zat.

Ze droeg een leuk, rood ziekenfonds brilletje op haar geleerde snuit. Het was een beetje beslagen. Dat kwam door de enorme vrieskou. Niet van de zogenaamde opwinding die tussen ons nauwelijks te voelen was. Met min twintig stond ik onder een besneeuwde lantaarnpaal, die maar voor de helft goed scheen, haar ijskoude hand vast te houden. IJspegels vormden zich rond mijn neusgaten. Een dooie, van kou versteende kraai lag op de grond tussen ons in en stak met het kopje net boven de bevroren sneeuw uit. In mijn hoofd telde ik de keren dat ik op bijzondere momenten een kraai zag. Op de dag dat ik te horen kreeg dat mijn oom zich had opgehangen, keek ik gebiologeerd naar een kraai op de vensterbank. Met priemende ogen wilde het beest me iets vertellen. Ik kreeg er kippenvel van. Of op mijn achttiende verjaardag. De hele tuin zat vol met zwart gevogelte. Toen ik mijn schizofrene vriend naar het hospitaal bracht, hij helemaal buiten zinnen en ik angstig dat hij me iets zou aandoen, zaten er vier zwarte kraaien voor het portaal uitzinnig te krijsen. Deze keer was de vogel dood. Maar desondanks bleef het dier ons alle twee strak aankijken. Ze zag niet dat ik rilde van angst. Niet alleen van de kou, maar vooral van angst. Dit lieve, erg jonge, geleerde meisje kende nog geen angsten. Enkel de plicht om te gehoorzamen en aan alle verwachtingen te voldoen. En dat deed ze dan ook. Moeiteloos. Van het ene naar het andere examen vloog ze van verwachting naar volbrenging. En met dit meisje stond ik in de kou, midden in de nacht, buiten klaar om eindelijk de warmte van een meisjes tong te kunnen voelen. Ze zou me proeven en misschien wel merken dat mijn zenuwen en angsten door mijn hele lichaam gierden. Wat moest ik met haar aanvangen? Haar grote borsten bolden haar winterjas schitterend op. Ik kreeg zowaar een stijve. Binnen, in de warme kroeg zaten mijn vrienden klaar voor een gedetailleerd verslag. Zij hadden allemaal al eens gevreeën. Ik was de laatste van het stel.

Het was een wekelijks ritueel geworden. Vrijdag op meisjesjacht, zaterdag je teleurstelling verzuipen in diezelfde kroeg, maar dan zonder die wijven. Op zondag deed je het nog eens dunnetjes over, al moest je dan wel voor twaalf uur thuis zijn om niet al te brak op maandagochtend op de fiets naar school te racen. Vaak interesseerde me die wetenschap geen bal als het half twee werd. Rillend van veel te veel alcohol probeerde ik de volgende dag de les te volgen. Ik zoop omdat ik nooit contact kreeg met vrouwen. Al mijn vrienden zopen ook, maar kregen wel contact met vrouwen. Dat zorgde er weer voor dat ik nog meer zoop. En zo werd ik op mijn zestiende al een alcoholist. Enkel en alleen in het weekend weliswaar. Dat weekend begon overigens al vaak op woensdagmiddag. Wat kon het schelen. Een volle kop vol drank zorgde in elk geval dat mijn sociale stoornis wat betreft meisjes, hetzij tijdelijk, zo goed als verholpen was. Maar nog immer kreeg ik het niet voor elkaar een hart te breken, een borst te strelen, een tong te masseren.

Tot die avond dat ik buiten stond. Ik had met mijn zatte kloten gewoon een type uitgezocht dat alleen aan de toog hing. Ze verveelde zich (geleerde meisjes vervelen zich snel) en ze dronk sinas met een rietje. Ik bestelde een whisky zonder ijs, stapte op haar af en begon ouderwets te bullshitten. Weezer knalde hard uit de geluidsboxen. Ze kon me slecht verstaan, sleurde me naar buiten en dat was het dan. Mijn vrienden keken me, elkaar aanstotend, na.

Zij liep voor me. Eerlijk is eerlijk, ze had een lekker lijf. Een iets te dikke kont, dat wel. Maar wat wist ik toen nog van konten. Ik was bang voor konten. Ze droeg een lange, zwarte jurk met daaronder zwarte lakschoentjes. Ik hield de deur niet voor haar open. Meteen viel me die verrekte kraai op. Ik begon te schaterlachen om de terugkerende symboliek.

 ‘Waarom lach je?’ vroeg mijn prooi ongemakkelijk. Ik durfde haar geen eerlijk antwoord te geven.
Zomaar, ik vind het een gekke avond. Jij niet? Vind je het geen gekke avond?’ vroeg ik zenuwachtig.
Het gaat wel. Mijn zus zou hier nog naar toe komen, maar volgens mij is ze thuis voor de tv in slaap gevallen.’
‘Ach zo.’
Het bleef even stil tussen mij en het professortje.
Wil je wat drinken, ik bedoel zal ik wat te drinken voor je halen?’ probeerde ik.
Neuh, net al wat gehad, zei ze ongeïnteresseerd.
Alweer een flinke stilte. Ik kon nu goed horen welke muziek ze in de kroeg draaiden. Ik kon zelfs verdomd goed alle gesprekken binnen volgen.
Ik vind die dooie kraai maar eng. Kunnen we niet ergens anders naar toe?’ vroeg ze snel.
Nee, die dooie kraai vind ik wel mooi. Ik bedoel, hij kijkt wel kwaad maar ergens vind ik dat… hoewel… ik… vaker al eens kraaien heb gezien, mooie beesten soms wat te zwart of euh, onheilspellend maar altijd wel… gezellig.’ Goeie genade, wat een hoop onzin zat ik weer uit te kramen.
Maar het geleerde meisje leek verliefd. Ik had wel eens gelezen dat meisjes dol zijn op onbereikbare figuren, donkere types zogezegd. Ik kreeg de smaak te pakken en blaatte verder.

Mijn grootvader verzamelde kraaien. Hij trok dan een voor een hun pootjes uit om ze aan de deur van zijn kleinkinderen vast te nagelen. Soms trok hij er soep van. Mijn moeder heeft er nog nachtmerries van. Elke zondag,als ze op bezoek was bij mijn grootvader,kreeg ze kraaien soep voorgeschoteld. En als ze het weigerde te eten, dan stopte grootvader een flinke trechter in haar muil en begon-ie, zonder pardon, een echte rauwe kraai naar binnen te proppen. Kokhalzend rende mam dan naar het toilet om de kraai in de wc uit te kotsen. Dat vond mijn grootvader zo respectloos van mijn moeder, dat-ie er met de broekriem overheen ging, waarbij hij de nodige krasgeluiden maakte. Hij was ook altijd in het zwart gestoken, herinner ik me nu.’

Mijn god, wat een onzin allemaal. De whisky, in combinatie met speciale biertjes en een flinke joint die ik nog thuis had opgerookt voordat ik op stap ging, begon er behoorlijk in te hakken. Ik wilde zo snel mogelijk naar binnen, had helemaal geen zin meer in tong. Al die meisjes konden wat mij betreft gestolen worden. Ik kon niets anders dan maar door ratelen over mijn debiele grootvader die niet eens bestond.

Gelukkig is het de laatste tijd wat minder geworden met zijn kraaien obsessie. Hij heeft nochtans een plakboek met enkele bijzondere kraai soorten maar dat is het wel. Op regenachtige zondagen mogen wij er wel eens even in bladeren.’ Ik werd werkelijk misselijk van mezelf en kreeg zin in nog een whisky. Net toen ik aanstalten wilde maken om naar binnen te gaan voor nog een whisky, schuifelde ze iets dichterbij.
Je bent wat zenuwachtig, is het niet? Heb je nog nooit een meisje gezoend?’
Shit, ik viel behoorlijk door de mand. Ik voelde de spottende ogen van mijn vrienden, die zich inmiddels allemaal bij het raam hadden verdrongen, in mijn rug priemen. Vanuit een ooghoek zag ik dat ze vulgaire gebaren maakten. Ik hoopte maar dat zij het zou zien en dan van afschuw me een klap in het gezicht zou geven. Maar in plaats daarvan kwam ze steeds dichterbij.

Ik dacht aan kraaien. De eerste kraai die ik ooit zag,pikte me toen ik zes was. Ik zat rustig in de zandbak te spelen met mijn speelgoed vrachtwagen Ik ging zo op in het spel,dat ik niet meekreeg dat ik in de gaten gehouden werd door een kraai. Het beest moet me tijdens het hele spel hebben aangekeken, want ik was me van geen indringer bewust. Toen ik wilde opstaan om een plasje te doen, schrok de vogel op en omdat ik van schrik schreeuwde en met mijn knuisten het beest weg wilde slaan, pikte de kraai me boven in het oog. Ik schreeuwde het uit van angst. De pijn viel eigenlijk nog wel mee. Mama kwam naar buiten gerend en aaide me weer in rust.

Waar was mama nu?
Ze keek me vragend aan. Wat was de vraag ook alweer? Of ik eerder een meisje heb gezoend.
Ach ja zoveel,’ loog ik. ‘Of nee, toch niet,’ herstelde ik me. Ik vond het de hoogste tijd worden voor de waarheid, na al deze malligheid. Maak me volwassen!’ riep ik tenslotte uit. Ik drukte me lomp tegen haar aan en begon voorzichtig haar lippen te proeven. Ik hoorde ze joelen, mijn vrienden. Ik zou ze straks een voor een de strot afsnijden, stelletje asociale apen. Mij een beetje belachelijk maken op zo’n belangrijk moment.

Onze monden zochten elkaar. Ik schuurde met mijn koude lippen langs de hare. Wie van ons twee durfde als eerste een tong naar binnen te wurmen. Voorzichtig stak ik het puntje van mijn tong uit, ik raakte haar lip. Ik schrok. Zoveel had ik nog nooit van een meisje gevoeld. Duizend en een voorbeelden uit films schoten door mijn hoofd. Moest ik mijn hand nu op haar billen leggen of volstond een kleine aai over haar rug? Wat voor type was het eigenlijk? Moest ik hardhandig al in haar broek alvorens ik überhaupt nog maar een kus had gegeven of was ze meer het lieflijke type dat het rustig aan wilde doen? Stond ik niet gigantisch voor lul? Erg veel tijd om na te denken had ik niet. Met veel geweld propte ze haar tong in mijn mond en begon als een koe in het rond te draaien. Haar tong kwam diep in mijn gehemelte, maar ik kon het fatsoen nog houden om niet te kotsen. Ik voelde haar hand tussen mijn benen. Ze was bezig mijn pik te masseren, geen onprettig gevoel. Alleen dat oeverloos gedraai met haar tong! Ik werd er horendol van. En lang dat het duurde! Toen de geil geworden mondhygiëniste klaar was met de behandeling, duwde ze me ruw van zich af. Haar ogen draaiden omhoog en ze likte haar lippen.

Kan ik naar binnen?’ vroeg ik ijskoud.
Ik wachtte het antwoord niet af, stapte de kroeg in, wierp mijn vrienden een venijnige blik toe en bestelde een halve liter bier en dronk die in een teug leeg.

• • •
 

Rotkop

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Veel tijd om uit te praten kreeg deze specialist niet. Ik was al opgestaan en naar hem toegelopen. Voor hij het wist, had ik hem al een enorme ram voor zijn kop gegeven.

“Mevrouw, dit kan echt niet!” probeerde hij zich nog te verweren.
“Het kan wél!” gilde ik. “Kijk maar!” Met mijn vlakke hand gaf ik hem een ferme pets tegen zijn wang.
Hij probeerde op te staan om de telefoon te pakken, maar ik was hem voor. Met een handige beweging schoof ik het ding van zijn bureau. Het viel met veel lawaai op de grond.
“Ik begrijp uw teleurstelling over de uitslag van het onderzoek,” piepte de arts. “Maar u zou toch niet willen dat ik u een rooskleuriger toekomstbeeld zou voorschetsen als dat niet waar is?”
“Klootzak,” siste ik. “Ik ben potdomme net terug van vakantie. Je helpt mijn roes helemaal naar z’n grootje met je vuile leugens!”
“Mevrouw, de diagnose is hard en ik kan mij uw ontreddering helemaal voorstellen.” Hij had een tand door zijn lip. “Maar …”
“Dat kun je niet!” Mijn stem sloeg ervan over.
Whaakkkkkk! Nu gaf ik hem een beuk in zijn buik. Hij klapte dubbel. Alsof er een kerstbelletje rinkelde braken zijn tanden toen hij met zijn gezicht op zijn notenhouten bureau klapte. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om me uit de voeten te maken.

Links de gang op. Langs de desk van de assistente, waar je een vervolgafspraak kunt maken. Mooi niet! Dan weer rechts. Daar zijn liften. Ik kende de weg ondertussen. Hoe vaak was ik hier nu al geweest de afgelopen maanden en vooral weken? Veel te vaak.
Ik rende een lift binnen, die op het punt stond om te vertrekken naar boven. Het leek potdomme wel een film. Net toen de deuren dicht gingen, kwam ik er aan. Ik stak mijn gladgeschoren been tussen de deuren en toen kon ik naar binnen. In de lift stonden allerlei mensen die ik in mijn hele leven niet zou hebben willen ontmoeten. We gingen met z’n allen met ons gezicht naar de deur staan kijken. Wat een idiote diersoort zijn we eigenlijk.

Drie verdiepingen hoger schoven de deuren weer open. Hier moest ik zijn. Hier was ze. Of niet?
Echt zeker weten deed ik het niet. Op welke afdeling werkte ze nou? En was het de linnenkamer of de klysmazuighelpdesk? Verdomme, hoe ik ook piekerde en zocht, ik wist het niet meer.
Ik stopte met rennen. Slaan moest ik, en niemand in de buurt. Hier, een leeg stukje muur. Nee, niet met een vuist, maar met de vlakke hand. Whapp. Au. Een muur is hard. Een menselijk gezicht slaat veel prettiger. Snel holde ik verder de gang door.
Ik kwam langs allerlei kantoren. Niet veel later was ik aan het eind van de gang en ik gokte dat ik er moest zijn. Mijn gissing was raak.

Daar stond Jasmijn, in haar vlotte verpleegstersuniform. Ik bleef rennen en viel in haar armen. Ze omhelsde me liefdevol.
“Stil maar, meisje,” fluisterde ze in mijn oor. “Wat is er?” Ze wist dat ik een dezer dagen hier in het ziekenhuis zou zijn voor de uitslag van mijn onderzoeken.
Ik zei niets, begroef me in haar armen en begon met twee vuisten op haar in te slaan. Haar greep om mij heen verstevigde zich. Mijn slagen werden slapper.
“Kom Pris,” zei Jasmijn. Ze pakte mijn hoofd beet en trok het van haar schouder weg. Ze keek me diep in mijn ogen. “Welkom terug op aarde.”
Ik haalde mijn schouders op en deed niet eens moeite om mijn tranen te verbergen.
“Och meisje,” zei ze. Haar handen maakten ondertussen zachte bewegingen over mijn rug en billen. Langzaam bracht ze haar mond naar die van mij.
We kusten lang en wild. Mijn lippen begonnen pijn te doen. Toen ik het écht niet meer volhield, gleed Jasmijns tong ineens langs mijn hals naar beneden. Het was lekker om haar vochtigheid in mijn decolleteetje te voelen kronkelen. Ondertussen was ze wat neergeknield en streelden haar handen mijn bovenbenen. Ik had alleen maar een luchtig jurkje aan. Het was mooi weer en mijn herinneringen aan het hete Turkije wilde ik nog even actueel houden.

Ik voelde hoe haar vingers langs mijn benen omhoog gleden en op zoek waren naar het boordje van mijn slip. Handig trokken ze die naar beneden, over mijn dijen heen. Plotseling lag haar tongetje op mijn knieën en lebberde het zich een weg naar boven. God, wat werd ik heet. Ik pakte haar hoofd bij haar lange haren beet en trok het in de richting van mijn warmte. Als snel kringelde haar tong langs gevoelige plekjes. Het ging maar door en door. Ik stond op het punt van hoogte.
“Jammer dat er geen lekkere kerel bij is,” hield Jasmijn ineens op. “Het zou wel fijn zijn als we zo’n kloppende zwelling tot onze beschikking hadden.”
Ik wist niet eens goed waarom ik afhaakte. Ruw duwde ik mijn beste vriendin van mij af.

“Wat heb jij toch de laatste tijd, Pris?” hijgde Jasmijn, die nog altijd op haar knieën lag.
“Er is écht iets niet goed in mijn hoofd,” was wat ik kon uitbrengen.
“Joh, je hebt wat koppijn,” zei ze. “En voor de rest ben je net zo knetter van seks als ik.”
Wist zij veel. Wist ik veel. Ik wist in ieder geval helemáál niet meer wat ik deed. Haar grapje maakte me furieus. Ik vouwde mijn vingers in elkaar en hief mijn handen omhoog. Met enorme kracht liet ik mijn knokkels op haar hoofd terecht komen. Ze viel onmiddellijk opzij. Bloed liep vanuit haar kruin naar onderen.
“Godver, Pris, waar is dat nou voor nodig?”
“Je maakt me woest, Jasmijn,” zei ik. Ik haalde uit en schopte haar midden in haar gezicht. Ze had een bloedneus. “Meer?” vroeg ik.
“Nee, hou op!”
“Kappen dan!”
“Waarmee, Pris? Jij zocht mij toch op?”
“Niet waar!” gilde ik. “Jij zit me overal en altijd op mijn lip! Met je geile lijf! Om mij jaloers te maken!”
Ik draaide me om en liep weg.
“Pris? Waar héb je het over?” vroeg Jasmijn.
Ik gaf geen antwoord. Ik hád ook geen antwoord.

Buiten deed de zon pijn aan mijn ogen. Ik liep. Waar zou ik ’s heengaan? Nergens. Gewoon lopen. En wat deed ik in de tussentijd? Ging ik het café in? Ik herinner me het niet goed. Helder denken was er niet bij, en ik had niet eens gezopen. Waar moest ik trouwens heen? Ik had geen zin in gezeik aan mijn kop. Gelukkig vond ik na lange tijd het studentenhuis waar ik nog steeds woon. Ik was er al lang niet geweest, maar vond op de tast mijn kamer.
Ik duwde de deur open en liep naar mijn kamer. Zelfverzekerd deed ik de deur achter me op slot. Op datzelfde moment overviel de vermoeidheid me. Ik deed twee stappen en liet mijn schouders hangen. Naast mijn voordeur hangt een grote spiegel. Ik keek erin.

Echt helder beeld had ik niet. Mijn ogen stonden immers vol met traanvocht.
Ik weet dat ik niet de mooiste van de klas ben. Toch ben ik niet ontevreden over mijn uiterlijk. Mannen knappen niet snel af op mijn lichaam; je kunt er fijne dingen mee doen. Ach, en dat ik dan mijn heupen soms wat te breed vind, of mijn tietjes te klein, wie ligt daar dan wakker van? Wat een leuk fris kapsel heb ik toch. Mijn haar is flexibel: ik kan ermee doen wat ik wil. Of ik het nu plat of omhoog gestyled wil; alles kan. Ik heb een vriendelijk gezichtje en ben trots op mijn mooie ogen. Met wat mascara verleiden ze iedere kerel die ik wil.
“Nee, het echte afstotelijke van mij zit van binnen,” moest ik zuchten.
En daar was-ie weer: de onhoudbare druk op mijn hersenen, die mijn ogen bijna deed uitpuilen. De allesoverbodigmakende pijn in mijn bovenkamer, die de spieren in mijn hele lichaam liet verslappen.
Ik boog mijn hoofd naar mijn borst en viel naar voren. De klap tegen de spiegel deed niet eens zeer. Er vielen scherven op de grond en ik voelde een straaltje bloed vanuit een wenkbrauw in mijn oog stromen. Terwijl ik door mijn knieën zakte, wierp ik door mijn tranen heen nog één blik in de gebarsten spiegel. Je kon het van buiten niet zien, maar in mijn hoofd is er iets vreselijk mis, en ik ben de enige die dat kan zien.
“Wat een rótkop.”

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

29-07-2008

Courgettesoep

Filed under: Gastronomie - Gastronomy — bazbo @ 21:26

Met dit mooie weer groeien courgettes als kool. (Kool?)
Een fijne soep voor warme dagen. Lekker met stokbrood.

Eet smakelijk!

Ingrediënten:

1 – 2 uien
4 courgettes
boter
1 liter bouillon
4 eieren
200g parmezaanse kaas
peterselie
basilicum
peper
zout
eventueel: spekjes

Pel de uien en hak ze fijn.
Snijd het kopje en kontje van de courgettes en snijd ze in stukken.
Bak de spekjes uit in een koekenpan. Laat ze uitlekken op keukenpapier.
Bak de uien in de boter glazig en voeg de courgettes toe. Bak alles glazig.
Voeg dan de bouillon toe en breng aan de kook. Laat alles 20 minuten koken.

Breek de eieren en doe ze in een kom. Roer ze los.
Rasp de parmezaanse kaas en doe deze erbij.
Voeg de basilicum en peterselie toe en roer alles goed door elkaar.

Pureer de soep.
Doe de uitgebakken spekjes in de soep en verwarm het geheel nog even goed.
Doe het vuur onder de pan uit en giet het eiermengsel door de soep.
Roer het goed door.
Breng de soep op smaak met peper en zout.

Tip: wil je een vegetarische versie, laat dan de spekjes weg en gebruik groentebouillon.
Tip2: wil je meer ‘bite’, doe dan rauwe rode paprikablokjes in de soep vlak voor het serveren.

Eet ze, weer!

Zet alle ingrediënten klaar.Pel de ui en hak hem fijn.Snijd de courgettes in stukken.Bak de uien in een pan en doe er de courgettes bij. Bak alles glazig.Bak de spekjes uit in een koekenpan.Laat alles rustig pruttelen.Doe 1 liter bouillon in de pan.Rasp de parmezaanse kaas.Doe de eieren in een kom en klop ze los.Voeg de parmezaanse kaas toe.Doe de peterselie en basilicum erbij.Roer alles goed door elkaar.Pureer de soep.Doe de uitgebakken spekjes bij de soep en verwarm alles goed.Doe het vuur onder de pan uit en voeg het eiermengsel toe.Roer alles goed door en breng op smaak met zout en peper.Eet smakelijk!

• • •
 

27-07-2008

The FoolZ – Bluescafé, Apeldoorn – July 25, 2008

Filed under: FoolZ — bazbo @ 16:40

The FoolZ ‘at home’ in the Bluescafé in Apeldoorn. This time with special guest Thomas (from Leipzig) on mouth harp during a few tunes.

The FoolZ - Bluescafé, Apeldoorn - July 25, 2008

Cynthia & ModifiedDogfriend & Martijnfriend & Emilefriend Martijn & friendEdje & friendThe FoolZ - Bluescafé, Apeldoorn - July 25, 2008Wan at the Hammon Organke & LexThe FoolZ - Bluescafé, Apeldoorn - July 25, 2008Lex & RemcoWan at the Hammon OrganLex & Remcoke Lex & RemcoThomas - special guestCynthia & au3Martijn (Tinus) & EmileEd - Edje Blij!Paulu$ & hidihiWanErwin & PedroWanLex Erwin Remco & PedroErwinWan at the Hammon OrganPedroWan ke Lex & Remcoke Lex Remco Erwin & PedroPedroRemcoWan at the Hammon OrganErwin & Pedro - “Ow ow ow!”Wan’s handskeke in full motionkePedroErwinLex Remco & ErwinThomas & LexThomas - special guestErwin & PedroWanThomas - special guestWan ke Lex RemcoThomas ke Lex & RemcoThomas - special guestWanke Thomas & LexLex & Remcoke Thomas & LexThomas - special guestke Lex Remco & PedroRemcokeThomasWan ke & ThomasWanke & LexWan & keke & RemcoRemco playing his final chords - view from outsideCynthia Remco & BillyCynthia Remco’s shirt & Billybazbo’s late night dish - kebab and cheeseBilly finished his dish

Youtube:

01 Sofa

02 Blessed Relief

03 Take Your Clothes Off When You Dance

04 I Don’t Wanna Get Drafted

05 Bazboomled By Love (with special guest Thomas on mouth harp)

06 Cosmik Debris (with a disfunctioning wah wah pedal on the viola)

07  Suicide Chump (with special guest Thomas on mouth harp)

Thomas - special guest

• • •
 

24-07-2008

Vreemd

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:26

Ik word wakker. Naast mij piept iets. Ik doe mijn ogen open en draai me om naar het geluid. Het komt uit een zwart kastje. Het kastje heeft een soort schermpje, waarin rode streepjes bepaalde symbolen vormen. Ik strek een deel van mijzelf uit en duw op een knopje bovenop het kastje. Het gepiep houdt op.

Ik voel beweging aan mijn andere kant. Als ik kijk, zie ik dat er naast mij een levend persoon ligt. Het persoon lijkt op mij: het heeft eenzelfde soort lichaam met een hoofd en ledematen. Toch is er ook verschil. Deze heeft twee bulten vóór op de romp.

Met een zwaai doe ik de lappen van mijn lichaam af. Ik sta op en verlaat de ruimte. Iets in mij weet welke kant ik op moet. Ik kom in een andere ruimte. Aan de muur hangt een glazen plaat met daarachter een soort metalen folie. Het zorgt ervoor dat mijn beeld weerspiegeld wordt en ik mijzelf kan zien. Ik ben een persoon. Op mijn hoofd groeit haar. Bovenop is het lang. Heel lang. Op mijn kin is het kort.

Ik pak een borsteltje met een lange steel. Uit een plastic omhulsel knijp ik wit spul en dat doe ik op de borstel. Dan open ik mijn mond en steek ik de borstel erin. Handig schrob ik de harde botten in mijn mond schoon. Het duurt niet lang of het voelt fris aan.
Als ik aan een metalen knop draai, komt er koud water uit een metalen pijp. Ik spoel mijn mond en maak er mijn gezicht en mijn lichaam mee schoon. Ik vind een doek en droog me ermee af.
In een hoek van de ruimte staat een grote witte buis met een deksel erop. Ik doe het deksel open. Onder aan mijn buik hangt een soort slurf. Die houd ik boven de witte buis. Geel water komt er uit mijn slurf. Dat stroomt in de buis. Na enige tijd is het gele water op en druk ik op een witte knop. Er komt nog meer water over mijn gele water heen en dan is het weg. Terug in de andere ruimte pak ik lappen en doeken en die wikkel ik om mijn lichaam.

Via houten planken loop ik naar beneden. Daar kom ik uit in een veel grotere ruimte. Ik open een grote kist die tegen de muur aan staat en haal daar koud aanvoelende dingen uit. Er komt nog een persoon de ruimte in. Het is een kleiner persoon dan ik. Het maakt geluid. Er komen klanken uit de mond van dit kleine persoon. Die begrijp ik en ik maak klanken terug.
Het kleine persoon pakt allerlei spullen uit houten kisten. Die zet hij op een houten plank die ondersteund wordt door vier rechtopstaande balken. Vervolgens gaat hij zitten op een lagere houten plank. Hij begint wat van die spullen in zijn mond te stoppen. Ik doe hetzelfde. Met behulp van een zwart apparaat heb ik zwart water gemaakt. Het is heet en ik giet voorzichtig kleine scheutjes in mijn mond.

Het kleine persoon staat op. Het stopt wat spullen in een doek die met een metalen sluiting afgesloten wordt. Dan hangt hij de doek op zijn rug. Uit zijn mond komt weer een klank. Mijn mond maakt bijna dezelfde klank. Het kleine persoon draait zich om en verlaat de ruimte.
Ook ik pak wat spullen en doe deze in een doek.

Ik pak de doek op en ga de ruimte uit. Nu is er niets meer boven mijn hoofd behalve de blauwe lucht. Ik loop een klein stukje naar een ander huisje. Uit het huisje haal ik een stalen constructie met twee ronde vormen eronder.
Behendig spring ik erop. Ik beweeg twee onderdelen met mijn voeten in het rond en met mijn handen houd ik mijzelf in evenwicht. Snel schiet ik vooruit.
Kennelijk weet ik waar ik heen moet. Onderweg zie ik meer personen op soortgelijke stalen constructies; anderen zitten in metalen dozen met vier ronde vormen eronder. De een rijdt hard, de ander langzamer. Soms moet ik stoppen omdat ik een lamp tegenkom die een bepaalde kleur heeft.

Ik kom aan bij een stenen gebouw. Daar zet ik mijn voertuig weg en ik loop naar binnen. In een kleine ruimte staat een grijs apparaat. Ik ga erbij zitten. Ik druk op knopjes en kijk naar een schermpje. Dan sta ik op en loop ik naar een andere ruimte. Daar zitten allerlei personen. Sommigen lijken op mij. Anderen hebben bulten. Ze brengen klanken voort. Ik ga erbij zitten en begin ook klanken voort te brengen. Eén persoon pakt een plastic staafje en drukt dat op een vel papier. Op het papier verschijnen tekens. Veel personen gieten zwart water in hun mond. Lange tijd zit ik hier met de andere personen.

Ik sta op en ga naar een kleine ruimte. Daar staat weer zo’n witte buis. Ik open een van de doeken om mijn lichaam en stroop die naar de grond. Dan ga ik op de witte buis zitten. Van achter, uit mijn onderrug, druk ik een donkerbruine substantie naar buiten. Met mijn hand pak ik papier van de muur en daarmee maak ik de opening in mijn onderrug schoon. Met een druk op een knop spoel ik alles met veel water weg.

Ik ga verder met op knopjes drukken en naar het schermpje kijken. Tussendoor haal ik iets uit de doek die ik heb meegenomen. Dat stop ik in mijn mond en slik ik door.
Een flinke tijd ben ik bezig met de knopjes en het schermpje. Ook doe ik van alles met andere personen. Uiteindelijk verlaat iedereen het stenen gebouw. Ik ook. Met de stalen constructie rijd ik terug naar de plek waar ik wakker ben geworden.

Als ik binnen kom, is het persoon dat naast mij lag wakker. Het zet dingen op de grote houten plank. Het kleine persoon is er ook weer. We gaan bij de houten plank zitten. We stoppen de dingen in onze monden. Het is warm. Met de harde botjes in onze mond malen we de warme dingen kapot. We slikken het door.
Als er niets meer op de plank over is, maken we hem schoon. De andere personen gaan naar een scherm kijken dat verderop in een ruimte staat.

Ik loop naar een apparaat met knopjes en een kleiner scherm. Daar ben ik aandachtig mee bezig. Ik stop schijfjes om beurten in een ander apparaat. Als ik een schijfje erin stop, klinken er klanken door de ruimte.

Het kleine persoon staat op en gaat naar boven. De andere persoon heeft kleine bruine glazen gepakt. Er zit bitter vocht in. Dat gieten we in onze mond. Buiten is het donker geworden.
Het andere persoon gaat naar boven. Ik loop achter het persoon aan. In de kleine ruimte laat ik nog wat geel water uit mijn slurf in de witte buis stromen. Ook maak ik de witte botjes in mijn mond schoon. Bij de plek waar ik wakker ben geworden haal ik de doeken van mijn lijf. Ik pak het kleine zwarte kastje en druk op een knopje. Dan ga ik liggen.

Het andere persoon heeft ook de lappen van het lichaam getrokken en gaat naast mij liggen. Ik pak het persoon bij de bulten. Ondertussen is mijn slurf hard geworden. Hij wijst recht vooruit. Ik ga boven op het persoon liggen en duw mijn slurf in een lichaamsopening van de ander. Ik druk hem diep erin, en trek hem dan weer iets terug. Dit herhaal ik een heleboel keer. Dan veranderen we van houding. De ander ademt zwaar. Ik grom. Er druipt vocht op mijn huid. De ander kreunt en begint te trillen. Mijn bewegingen worden ruwer. Er komt iets omhoog, een bepaald gevoel, een idee, dat ik niet meer kan tegenhouden. Dan spuit er iets uit mijn slurf in de ander en krijg ik een paar steken van volledige bevrijding door mijn hele lichaam. Ik schud en schok. Dan stop ik met bewegen. Ik voel mij prettig, verzadigd en ook erg moe. Ik doe mijn ogen dicht. Het andere persoon ook. Om mij heen is het donker.
Angstig wacht ik op wat er verder komen gaat.


Apeldoorn, juli 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

20-07-2008

Weekend Maastricht – July 19&20, 2008

Filed under: Fotogalerij 2007-2009 — bazbo @ 22:39

Maastricht

On our way to Maastricht - sms'ing with BillyMaastrichtMaastrichtLuuk & E outside café Falstaff - with lots of ErdingerBilly, Luuk & EE & Ethell, outside café FalstaffBilly, E & Luuk inside café FalstaffE & Luuk in FalstaffBillyE & Luuk in FalstaffCafé Falstaff in Maastrichtsoepie voorafLuuk & BillybazbobazboLuuk & Billy having a good timebazbo's dinner - zuurvleesE & LuukZuurvleesBilly and Ethell enjoying zuurvleesBilly and Ethell having coffeeMaastrichtMaastrichtMaastrichtEthell and Billy in the bus on our way to their houseLuuk in Billy's and Ethell's house - watching tvWatching the Zappanale 2006 DVD in Billy's and Ethell's house - Watch the rubber chicken onstage!Sunday July 20 - ValkenburgValkenburgtime for some coffee and beer: Ethell & BillyEthell & Billy in the Irish pubE, Ethell, Billy and LuukValkenburgValkenburgValkenburgValkenburgA break in UtrechtWitte TrappistBack in Apeldoorn - Luuk having dinner - shoarma HawaiE having dinnerbazbo's dinner - köfte with cheese!

• • •
 

17-07-2008

Voeten

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:17

Vanuit de opening van de keukendeur klinkt muziek. David Sylvian zingt: “It’s a wonderful world.” Hij heeft gelijk.
Ik lig onderuit in een tuinstoel. Naast mij, op de terrastafel, staat een halfvol flesje Dommelsch bier. Ernaast liggen twee kranten van vandaag. Het is stil in de tuin. Iets verderop, op het kleine stukje gras, staat de hangmat. De tuin wordt afgescheiden van de buren door een schutting. Achterin de tuin staan coniferen. Daarachter weer, in de gemeentetuin, staat een hoge esdoorn. Die geeft meestal veel schaduw, maar nu is de zon erachter vandaan gedraaid. Eerder klonken de laatste platen van Ry Cooder en Steve Winwood. In de lucht vliegt een vliegtuig. Met witte strepen erachteraan. In de boom zit een ekster, die krast. De lage zon schijnt fel in mijn ogen.

Mijn voeten liggen op een krukje. De linker ligt over de rechter. Ik kijk. Wat mooi. Het avondzonlicht valt op mijn voetjes. De tenen zijn licht. Het wordt tijd dat ik mijn teennagels weer eens knip, zie ik. Grappig; ik zie alle tenen, behalve de kleintjes van iedere voet, want die zitten verstopt achter mijn sandalen.
Het verhaal gaat dat mannen met grote voeten ook een grote piemel hebben. Ik heb net maatje eenenveertig en ben niet ontevreden over mijn orgaan. De pot op met die kroegwijsheden.

Ik draag Teva’s. Afgelopen september heb ik nieuwe gekocht. Ik loop hele zomers op sandalen en dan heb ik geen sokken aan. Zin in een mal verhaal? Ik heb een jaarlijkse weddenschap met een goede kennis van mij die in Oostenrijk woont; in de buurt van Wenen. We doen de wedstrijd wie als eerste in het seizoen zijn sokken en schoenen uittrekt en sandalen gaat dragen, en wie het ’t langste volhoudt. Hij is altijd de eerste; begin april meldt hij mij dat hij al op blote voeten in sandalen loopt. Ik win als het gaat om de lengte van de tijd. In september kan het al erg koud zijn in Wenen; ik loop vaak tot eind oktober of begin november nog op mijn sandalen.
Het zijn mooie Teva’s van het allernieuwste model. Ze lopen geweldig, alleen krijg je er enorme zweetpoten in. Zolang je ze aanhebt, merk je daar niets van, maar als je ze ’s avonds uittrekt, moet je alle ramen en deuren opzetten. Ikzelf zet ze buiten onder de carpoort.
Als ik ze uit zou trekken, dan heb ik ‘zebravoeten’. Er zitten witte strepen op mijn voeten, daar waar de bandjes van mijn sandalen hebben gezeten. Vanaf koninginnedag heb ik al volop in de zon gelopen, dus zou je het ook anders kunnen zien: ik heb bruingebronsde plekken op mijn wreef.

Er zitten haartjes op de bovenzijde van mijn voeten. Donkere, bijna zwarte haartjes. Ik heb nogal wat haar over mijn hele lichaam en dus ook op mijn voeten. Mijn broekspijpen zijn wat omhoog gestroopt, zodat ik ook een deel van mijn onderbenen zie. Ik krijg zin om mijn eigen voeten te strelen, maar ik laat ze even lekker liggen nog. Raar is dat, als ik mijn eigen voeten beetpak of streel, dan voelt dat veilig en vertrouwd; doet een ander het – vrouwlief bijvoorbeeld – , dan kietelt het en wil ik ze meteen wegtrekken. Er is één bepaald plekje op mijn voetzool en als je dat aanraakt, dan krijg ik een ferme erectie.
Op het terras komt een merel aanhippen. Hij is bijna onder het krukje waarop mijn voeten liggen. Even kijkt hij mij aan, zijn kopje schuin omhoog. Dan springt hij weer weg.

Mijn voeten hebben in de afgelopen drieënveertig jaar al heel wat kilometers afgelegd. Hoe ver zou een gemiddeld mens tijdens zijn leven lopen? Hoeveel keer heb ik de wereld al rondgesjouwd?
Als tiener zat ik bij scouting en hielden we lange wandeltochten. Zo’n hike zorgde vaak voor blaren op mijn tere tenen en zolen.
In allerlei Europese landen en steden heb ik voetstappen gezet: Zwitserland, Oostenrijk, Praag, de Algarve in Portugal, Parijs, rondom Hull en de omgeving van Bath in Engeland, op heel veel Duitse plekken, in verschillende steden in België, en als hoogtepunt het schitterende Istanbul. Ook in eigen land, hoor. Op het strand aan zee, in bossen en velden, en in de meeste steden en plaatsen.
Nog altijd loop ik veel. Dat krijg je als je geen auto hebt. Die paar boodschapjes haal ik lopend bij de super op de hoek. Ook op de trappers van mijn fiets zijn die voeten van mij vaak te vinden.

“Wat heb jij een zielige voeten,” zei ooit eens een meisje tegen mij. Ik wist gelijk dat het met haar wel nooit echt iets zou worden. Niet dat ik dat verwachtte, hoor. Want ik was veel te oud voor haar. Zelf had ze overigens lange smalle voeten met opvallend lange tenen. Toen ik dáár wat van zei, bleek dat ze ook figuurlijk lange tenen had. “Jij bent ook snel op je teentjes getrapt,” was mijn flauwe grapje. Ze keek me aan met bliksemschichten in haar ogen, draaide zich toen om en maakte zich uit de voeten. Haar achterkant bleef wel leuk om naar te kijken.

Nog heel even en dan komen de vleermuisjes. ’s Avonds in de schemering vliegen ze rond en tussen de woningen. Het zijn er drie. Vorig jaar nog twee, nu drie. Niet groter dan tien centimeter zijn ze. Razendsnel fladderen ze door de tuin. Dat ze nergens tegenop botsen, mag een wonder heten. Het wonder heet sonar, weet ik. Ik heb wel eens geprobeerd om ze in hun vlucht te fotograferen, maar moest achteraf bijna honderd foto’s van een lege lucht wissen.

Vroeger kon ik mijn grote tenen in mijn mond stoppen. Waar het voor nodig was, weet ik niet meer. Ik beet geen nagels. Tegenwoordig ben ik niet meer zo lenig. Bovendien zit mijn buikje in de weg. Ik heb ook helemaal geen zin om het uit te proberen. Of ik het nog steeds zou kunnen. Het liefst blijf ik nog even zo onderuit hangen. Straks sta ik wel op. Dan ga ik de tuin besproeien. De tomaatjes, komkommers en courgettes hebben dringend water nodig. Erna pak ik een nieuw biertje en ga ik weer zitten met mijn voeten op het krukje. De linker over de rechter. Kijk ze nou eens liggen.

“It’s a wonderful world,” klinkt de stem van David Sylvian nog steeds. Ik heb bijna tranen in mijn ogen.
Wat een mooie voeten heb ik, zeg. Raar, maar ik krijg een beetje harde plasser van mijn gedachten. Ik ben helemaal weg van mijn voeten. Ik ben voetverliefd.

Apeldoorn, juli 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

16-07-2008

Kookles – July 16, 2008 – Spaghetti in tomatensaus

Filed under: Luuk = Lekker — bazbo @ 22:48

Rasp de parmezaanse kaas en serveer die naast je bord.

Eenvoudig én gezond:

Ingrediënten:

500g rundergehakt
25g bakboter
1 grote ui
1 paprika
(andere groente; ik had nog wat prei)
1 pakje gezeefde tomaten
1 bouillonblokje
oregano
basilicum
BigTonysaus
spaghetti
zonnebloemolie
parmezaanse kaas

Snipper de ui en snijd de paprika en andere groente fijn.
Bak het gehakt rul in de bakboter.
Doe de ui bij het gehakt en bak het even mee. Giet eventueel teveel aan water af.
Voeg de paprika en andere groenten mee en bak mee. Doe oregano en basilicum naar smaak erbij.
Doe dan de gezeefde tomaten erbij en breng zachtjes aan de kook.
Zet ondertussen een pan met ruim water op, doe er een fikse scheut olie in (tegen het plakken) en breng aan de kook. Doe dan de spaghetti erbij en kook volgens de aanwijzingen op de verpakking.
Als de saus kookt, doe er dan het bouillonblokje bij.
Maak de saus af met een scheutje BigTonysaus, of anders heet.
Rasp de parmezaanse kaas en doe die in een schaal(tje).
Als de spaghetti gaar is, giet hem dan af in een vergiet. Sprenkel er nog wat olie overheen en doe het weer terug in de pan.
Zet de pasta en saus op tafel en serveer met de parmezaanse kaas.
Lekker met een frisse komkommersalade.

Eet smakelijk!

Zet alle ingrediënten klaar: rundergehakt, bakboter, ui, paprika, gezeefde tomaten, kruiden, pasta en parmezaanse kaasHak de uien fijn en snijd de paprika in blokjes. Snijd ook de andere groente.Bak het gehakt rul in een ruime pan.Doe dan de uien erbij en bak mee. Ik had ook nog wat prei en dat heb ik ook meegebakken.Voeg ook de paprika toe en bak even mee. Doe dan ruim oregano en wat basilicum erbij.Doe de gezeefde tomaten erbij en breng aan de kook. Doe dan ook het bouillonblokje erbij. Tenslotte de BigTonysaus of andere heetmaker.Kook de pasta gaar volgens de aanwijzingen op de verpakking.Rasp de parmezaanse kaas en serveer die naast je bord.Eet smakelijk!En schep nog eens op!

• • •
 

Nu niet

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Ik zet mijn handtasje neer op het ronde, witte tafeltje naast de roodfluwelen bank en neem plaats. Het zit wel lekker. Ik zak onderuit, raak meteen slaperig, en dwing mezelf wakker te blijven. Met veel moeite probeer ik me te concentreren op de lectuur die voor me ligt uitgespreid. Op de tafel voor me ligt een stapel tijdschriften: Libelle, Autoweek, Yes; sommige wel vijf of zes jaar oud. Ik pak een willekeurig exemplaar van de stapel en laat me door Viva informeren over de bikinitips voor de zomer van 2003. Ik kan mijn aandacht niet houden bij de tekst; ik denk aan alles behalve bikini’s en ik dwing mezelf de bont opgemaakte alinea’s te lezen. Van diep in mijn hoofd komt het bekende gevoel opzetten. Het is de oorzaak waarom ik hier zit, waarom ik steeds vaker mijn werk moet verzuimen, waarom mijn moeder me dagelijks vijf of zes keer begon te bellen. Steeds erger voel ik mijn hartslag bonken, alsof er met elke pomp weer meer bloed mijn hoofd in wordt gestuwd.

“Doenk-doenk-doenk,” doet het in mijn kop. Mijn oren suizen en mijn ogen doen pijn van het felle licht in de ruimte. “Shit, dit moet ophouden!” fluister ik mijzelf toe. Ik leg Viva 32-2003 terug op de stapel en doe mijn ogen dicht. Na een paar minuten zakt de hoofdpijn weer een beetje en ik graai in mijn handtasje. Ik ontvouw het dubbelgevouwen kaartje. Eén regeltje, dat ik de afgelopen weken zo vaak heb gelezen, dat ik het kan dromen. “Dr. W.J. Schonewille, neuroloog, kamer 01.310, 15:30, 4 juli 2008.”

Het duurde vier weken voor meneer Schonewille eindelijk tijd voor me had. Ik ben dat niet gewend; meestal gooi ik gewoon mijn zwoele blik in de strijd, of trek ik een truitje aan waarin mijn bescheiden décolleteetje goed uitkomt, en sta ik bij alle mannen meteen vooraan in de rij. Dit keer niet. Nu niet.
Vandaag heb ik een slobbertrui en een oude, losse spijkerbroek aan en heb ik me maar weinig opgemaakt. Mijn kortgeknipte blonde haar staat sprieterig omhoog. Vier weken, achtentwintig dagen, kan ik al nergens anders meer aan denken. Voor stukken zoals dit verhaal moet ik talloze keren gaan zitten, omdat langer dan tien minuten intensief bezig zijn met iets me al de meest verschrikkelijke kloppingen bezorgt.

Ik laat me achterover zakken in het scharlaken pluche van de sofa en knijp mijn ogen tot streepjes. Door mijn wimpers zie ik de wachtkamer vervaagd, gevlekt, bedekt met een bruinzwarte waas. Het wordt er niet mooier op. Er zitten nog drie mensen. Een jongen van een jaar of vijfentwintig. Normaal zou ik druk naar hem gaan knipogen en heel hinterig doen. Nu niet. Niet meer. Hoewel, de gedachte eraan maakt dat het even warm wordt in mijn schoot. Maar dan valt mijn oog op de andere mensen. Een oude vrouw met grijs haar en een afzichtelijke rok aan, lichtelijk naar urine ruikend. Normaal zou ik afhaken. Nu niet. Een vent van een jaar of zestig, die zich verdiept in een Autoweek. Het is stil, hier, te stil. Niets behalve een heleboel om in stilte over te piekeren, tot die deur opengaat en mijn achternaam wordt geroepen.

Ik ben niet vaak in het ziekenhuis geweest. Een keer, decennia geleden, was ik bij het touwtjespringen ongelukkig gevallen en moesten er in het kinderziekenhuis röntgenfoto’s van mijn onderarm gemaakt worden. Niet veel later moesten mijn amandelen eruit. Verder een paar keer voor een SOA-test. Meer niet. Of het moet bij Jasmijn op bezoek zijn. Zij werkt in het ziekenhuis in mijn woonplaats.
Je zou kunnen zeggen dat ik het nu meteen goed aanpak, hetgeen best verklaarbaar zou zijn uit het feit dat ik doorgaans assertief en doelgericht ben. Maar het soort kwaaltjes dat ik nu heb: je kiest er niet voor. Ik had liever doelgericht mijn baan opgepakt, bot gedaan tegen klanten in de supermarkt, colleg’s op kantoor afgezeken, of assertief gestapt met mijn vriendinnen, maar in plaats daarvan zit ik hier. Te wachten. Dat eeuwige wachten.

De deur gaat open. Ik wil niet dat de zuster mijn naam roept. Ik wil weg. Ik wil 1500 milligram aspirine en mijn bed in. Slapen, dromen over avonturen van vroeger, van voor de hoofdpijn. Dromen van de goede tijd, van Priscilla, het kassameisje, van afhaken, van ballenrammen, overdrijven, stampende seks, van het studentenleven. Van alles waar jullie me inmiddels om kennen. Nu alleen nog als archiefbeelden in mijn nachtelijke strubbelingen. En ik wil vooral ook wakker worden. Honderd keer wakker worden. Wakker worden met glaasjes water. Wakker zijn op lange dagen vol leegte, dat is wat er overblijft nu. Het is vijf over half vier. En ik wil niet dat ze mijn naam roept. Nu niet. Alsjeblieft niet.

“Mevrouw Van Meerendonk?” Ik steek mijn hand moeizaam op, als teken dat ik de gelukkige ben. Dan sta ik op en voel de hoofdpijn onmiddellijk terugkomen. Snel gris ik mijn tasje van de tafel en stop ik mijn mobiele telefoon en het dokterskaartje terug tussen de make-up en prullaria. Langzaam loop ik de wachtkamer uit, de witte gang door, achter de zuster aan, naar kamer 01.310, naar dokter Schonewille, naar duidelijkheid, kop of munt, zwart of wit.
Kamer 310 is wit, zoals alle kamers in dit ziekenhuis. Er staan wat blauwe plastic kuipstoelen, een witte tafel en een glaswand met daarachter de ruimte met het grote apparaat.

Dokter Schonewille heet Wim. Hij is een jaar of veertig en heeft een witte doktersjas aan. Geen bloedvlekken, godzijdank. Daar had ik nachtmerries over. Normaal schat ik mannen direct in op bereidwilligheid, op erotische drang, reacties op avances. Nu niet. Hij geeft me een ferme handdruk en zegt zijn naam. Ik zeg de mijne. Hij heeft, naar zijn zeggen, mijn dossier al doorgelezen en wil meteen beginnen. Ik wil hem, zoals vroeger, een middelvinger geven, een knietje, hem in zijn eigen bloed raspend naar adem laten happen. Maar ik doe niets, niet meer, vergane glorie, times of yesteryear. Ik knik slechts en loop achter hem aan, de deur naast de glaswand door, naar het ronde ding.

Ik krijg kort instructies. Het ding is voor het hele lichaam, maar ik hoef er alleen in voor het deel boven mijn nek. Gelukkig hoef ik dus geen eng blauwgroen onflatteus ziekenhuisding aan.
“Godzijdank, nu nog niet,” denk ik onwillekeurig. Nog zo’n onvervuld schrikbeeld. Ondanks de overheersende angst krijg ik weer hoop. Als al die vooroordelen geen werkelijkheid worden, dan hoeft het niet waar te zijn, dan is er een kans.
Ik krijg van Wim een wit-plastic bekertje half gevuld met water. Snel giet ik het achterover. Dan ga ik liggen op de bedplank.
De dokter vertelt kort wat me te wachten staat. Ik luister maar half en voel mijn hoofd welhaast exploderen. Laat dit zo snel mogelijk voorbij zijn, alsjeblieft.

Ik sluit mijn ogen en word naar achteren geschoven, het ding in. Ik lig maar net of het begint rond te draaien en het lijkt wel of het apparaat aan het flitsen is. Flits-flits-flits, zie ik wit licht of is het mijn kop die raar doet, ogen dicht, “boenk-boenk-boenk” doet mijn hoofd. Wat ziet de dokter nu op de schermen naast de CAT-scan? Welke conclusies trekt hij? Wat als ik hieruit kom? Zoveel vragen. Weken ben ik nu al malend. Er zijn zo weinig antwoorden, tot over een paar minuten. Tot ik hieruit kom en hij kan zeggen wat er aan de hand is. Als hij het al kan zeggen. Tot ik naar huis mag met een potje paracetamolletjes, of direct een nieuwe afspraak mag maken voor, ja, wat? Ik wil het niet weten. Ik ben 24, niet nu, niet nu. Niet nu. De machine stopt met flitsen en licht geven. Langzaam rol ik het claustrofobie-aanjagende hol uit.

Ik knipper met mijn ogen, mijn lange wimpers tegen de onderkant van mijn ogen slaand, en kom overeind. “Boenk-boenk-boenk,” doet mijn hoofd nog steeds, en nog steeds en steeds erger. Elke dag weer meer, en minder hoop. De witte zuster geeft me dit keer iets te drinken, maar ik kan nu niets hebben.
“Nee dank je,” sla ik het af.
De deur opent zich en de dokter komt naar binnen. Hij werpt een korte blik op zijn papieren, en kijkt me aan. Zijn gelaatsuitdrukking is verzwaard, alsof er in een kamer hiernaast een doodgeboren kindje ter wereld is gekomen. Hij staat daar een paar seconden in de deuropening mij aan te staren. Die blik, niet nu, niet op dit moment, alsjeblieft, Wim.

Ik voel mezelf verzwaren, wegglijden. Mijn hoofd spat uit elkaar, alles suist. Dr. Schonewille opent zijn mond en geeft het verlossende woord. “We zijn klaar voor vandaag. De uitslag is over vier weken.” Tenzij het urgent is, dan hoor ik het binnen een paar dagen. Snel werkt het op me in, en ijlings zak ik weg in een land van palmbomen en tequila’s en hangmatten en kokosnoten en grote gespierde mannen in te strakke zwembroekjes. Nu toch echt. Nu wel.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »