bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

24-12-2020

De strijd

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘De strijd moet doorgaan,’ zegt Ronald Haamschaar voor zich uit. ‘Ik ben nu zo ver gekomen, nu is er geen weg meer terug.’
‘Hoe weet je dat zo?’ De man die naast hem zit, kijkt hem niet-begrijpend aan. ‘En om welke strijd gaat het dan? Wees blij dat je iets in het leven hebt om voor te vechten. Dat kan ik niet zeggen.’ De man buigt zich naar hem toe.
Ronald wendt zijn hoofd van hem af. Hij wordt misselijk van de drankkegel.

– geen weg meer terug, je zegt het zelf. dit soort snuiters verdient het niet o – je kent de afspraak, de tijd komt eraan, het duurt nu ni – laat je gevoel even voor wat het is; dit gaat voor, vind de kracht en –

‘O?’ vraagt Ronald. ‘Niets om voor te vechten? Geen doel in het leven?’
‘Nee, hooguit voor wat plezier.’
‘Plezier? Wat is dat nu voor laags? En wat zijn dan je plezieren?’
‘De vergetelheid,’ zegt de man. Hij krabt in zijn lange ongekamde krullen. Hij grijpt naar iets wat aan de andere kant van hem op de bank staat en laat het zien. Het is een groot goudglimmend blik en hij neemt er een fikse slok uit. ‘Maar het kost geld. Je kunt wel de goedkoopste zooi kopen, maar daar wordt de roes niet echt fijn van.’
‘Is dat alles?’ knikt Ronald naar de hand van de man. ‘Alles? Maakt dit het allemaal waard?’
De man zucht en kijkt hem strak aan. ‘Nee,’ zegt hij. ‘Er is nog …’

– gaat de deadline halen, wees gerust – in het licht van de taak, voorwaar: het zicht op een betere w – neus. maar negeer het; laat je niet meeslepen door valse emotie, misplaatste gene en opgedrongen empathie. De vaart v – je kent de noodzaak, – leegte boven alles, dit moet –

‘… maar laat maar.’ De man draait zich terug, legt zijn ellebogen op zijn knieën en zijn hoofd in zijn handen. Hij zegt niets en staart het kleine plantsoen in.
Ronald volgt zijn lege blik. Het gras is bijna geel, de struiken kaal. Aan de enkele boom is geen blad meer te zien. De zon is gezakt; de duisternis valt vroeg, ook al beginnen de dagen weer te lengen. Aan de rand van het plantsoen zijn kleine winkeltjes. Als hij zijn ogen bijna dicht knijpt, ziet hij de kerstverlichting in de etalages. Valt er wat te vieren dit jaar? Vast wel. De mens vindt altijd iets te vieren. Wat er ook gebeurt.

– vervliegt; de mist van onrust is – , luister naar de stem, het geluid van kennis en ma – je neer, zoals het water dat immer de weg vindt. voorts – of niet wat je in de krant ziet st – dt je eigen weg, de weg die je helpt om veili –

‘Liefde.’
‘Liefde?’
‘Liefde, ja. Is dat zo gek? Nou ja, echte liefde is het natuurlijk niet. Echte liefde is gratis. De liefde die ik mij af en toe kan veroorloven, die kost geld. Dat is een dilemma.’
‘O?’
‘Ja,’ zucht de man die nog altijd voor zich uit kijkt. ‘Ga ik mijn geld besteden aan dit…’ Hij pakt zijn blik beet en tilt het omhoog. ‘… of aan dat.’
‘Dat? Wat?’
‘Aan de liefde. Ach, ik had zo’n mooie. Een vaste bij wie ik altijd welkom was, ook al kon ik het gehele bedrag niet altijd betalen. Dan mocht ik later het resterende geld komen brengen, als ik het had. Ze had mededogen, was barmhartig en … maar ze is er niet meer. Je wilt niet weten wat er allemaal gebeurt.’
‘Wat?’ vraagt Ronald. ‘Wat gebeurt er?’
‘Met van die meisjes uit het leven.’
‘Wat gebeurt er dan met ze?’
‘Precies weet ik het niet. Maar plots was Selina weg. En eerder al een paar anderen.’
‘Weg?’
‘Erger.’ De man draait zijn hoofd naar Ronald toe en kijkt hem aan. ‘Ze zijn dood. Vermoord. Gruwelijk. Schijnt dat het bloed tegen de wanden gespat zat.’
‘Bloed?’

– hem in de buurt blijft – en als het nodig is, gebruik dan all – erlangt er weer naar, ik weet het. de geur van angst, de smaak van bl – weer een; een nieuwe k – eeft nu een naam: Selina; laat het je niet te z – laat hem niet gaan, je weet wat je te d –

‘Bloed.’ De man maakt aanstalten om op te staan. ‘Maar ik moet gaan.’
‘Waarheen? Naar huis?’
‘Ik heb geen huis. Maar ik heb wat geld.’
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Dat gaat jou niets aan, meneer.’ Hij lacht en laat een paar zwarte tanden zien. ‘Maar ik wil het je wel vertellen. Ik had een leuke deal en wist iets goed te verkopen. Nu ga ik naar een van mijn adressen.’
‘Wat ga je doen?’
‘Dat zou jij wel willen weten, hè?’ De man loopt weg van de bank, in de richting van de kerstverlichting aan de andere kant van het plantsoen. ‘Diep van achteren, dat vinden ze fijn!’ roept hij naar achteren. ‘Ik zelf ook, wel.’
Ronald is ook opgestaan. Even wacht hij. Als de man halverwege het plantsoen is, loopt hij hem achterna. Echt, het duurt niet lang meer. Dat weet ik, denkt Ronald Haamschaar. Maar tot het zover is, ga ik door met de strijd.


Apeldoorn, december 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

10-12-2020

Hoog tijd voor een kroegverhaal (21)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘Kan iemand mij even een kontje geven?’
Ik draaide me om en keek achter mij. Niets. De straat was leeg.
‘Hallo!’
De stem kwam van achter de struik vandaan. Ik liep erheen. Moest ik wel door de gemeentetuin heen. Getver, zo werden mijn mooie schoenen vies. ‘Getver,’ zei ik. ‘Zo worden mijn mooie schoenen vies.’
‘O wauw, ze zijn écht mooi.’
‘Dank je.’
Er stond een vrouw achter de struik bij de schutting. Hoe oud zou ze zijn? Halverwege de dertig, schatte ik. Laarsjes, zwarte broek, halflange grijze winterjas, zwarte sjaal, lange donkere krulharen die van onder haar muts vandaan kwamen. Rode wangen en diep donkerbruine ogen. Uiterlijk is niet belangrijk, maar mij schoot onmiddellijk te binnen: wat een mooie vrouw.
‘Wat sta je daar nou?’ vroeg ze. ‘Help me liever.’
‘Wat is de bedoeling?’
‘Als jij mij nou even een zet geeft, dan kan ik die schutting over.’
‘Ik hoop dat het niet iets strafbaars is dat je van plan bent? Want daar werk ik liever niet aan mee.’
‘Waar is de tijd gebleven dat mensen nog naar elkaar omzagen en elkaar hielpen zonder voorwaarden of zonder oordeel?’
‘Goede vraag,’ zei ik. ‘Voordat ik je help: hoe heet je?’
‘Is dat belangrijk?’
‘Nee, voor het verhaal niet, maar ik vind het toch wel fijn om te weten met wie ik precies van doen heb.’
‘Mijn naam is Helma.’

Ik stak mijn hand uit, maar bedacht me. ‘Och sorry,’ zei ik. ‘Na bijna een jaar ben ik nog steeds niet gewend dat we elkaar geen handen meer geven.’
‘Geeft niet. Ik heb het soms ook.’
‘Het is wat allemaal,’ ging ik verder. ‘Ik ben helemaal niet zo van dat klefferige, maar de laatste tijd merk ik dat ik gewoon weer mensen wil aanraken.’
‘Mij ook?’
‘Nou ja, ik ken je natuurlijk nog niet, maar wat niet is kan nog komen, hè?’
‘Ik ben benieuwd hoe ver je komt,’ gniffelde ze.
‘Jij bent dus Helma,’ zei ik.
‘En jij bent toch die schrijver?’
‘Aha, je herkent me. Iemand moet het toch doen.’
‘Je bent al een tijd niet meer in de schijnwerpers geweest, toch? Toch herkende ik je gelijk. Je hebt een markante kop.’
‘Ik zal dat maar als een compliment aanvaarden.’
‘Doe dat,’ grijnsde ze.

‘Wat doen jullie hier?’ klonk een heel andere stem.
‘Wie bent u nu weer?’ riep ik uit.
Van achter de struik verscheen nu een dame van zo halverwege de zestig. Nieuwsgierig keek ze Helma en mij aan. ‘Is er iets gaande? Moet ik de politie bellen?’
‘Alleen als u beroofd, verkracht of vermoord bent,’ zei ik.
‘Niet dat ik weet,’ zei ze. Met haar glimlach verschenen er een heleboel rimpels van achter het gebreide mondmaster op haar smoel. ‘Maar bent u niet…?’
‘Ik weet niet of ik het niet ben,’ zei ik. ‘Ik weet alleen maar wie ik wel ben.’
‘Zo is dat!’ krijste Helma.
‘Wat krijg jij nu zo plots?’ vroeg ik haar. ‘Zet de overgang zo opeens in?’
‘Ach welnee,’ zei ze. ‘Ik had alleen zin om zomaar eens wat te krijsen.’
‘Daar kan ik inkomen,’ knikte ik. ‘Ik heb dat ook wel eens, alleen ik doe het dan niet, omdat ik niemand aan het schrikken wil maken.’

‘O guttegut,’ zei de dame nu.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg Helma.
‘Ik dacht dat ik een wind moest laten, maar ik heb nogal in mijn broek gekakt.’
‘Nu u het zegt, zo ruikt het inderdaad wel.’
‘Wat een wendingen, ineens,’ zei ik.
‘Windingen?’ Helma moest nu erg lachen om haar eigen woordgrapje.
‘Lachen jullie maar,’ piepte de dame. ‘En dat terwijl ik hier met een broek vol bruine bagger sta.’
‘Kan ik helpen?’ klonk nu een andere stem.
‘Nog een nieuw iemand?’ vroeg ik naar de persoon die zich kennelijk achter de struik bevond. ‘Het wordt zo wel een zwaar plot. Ik vraag me af of de Lezer dat aan kan.’
‘Kom maar tevoorschijn, hoor!’ riep Helma.

Het was een knulletje van een jaar of zestien. Hij droeg een lange broek, maar in de pijpen ervan zaten zo grote gaten, dat het net leek of hij een korte broek aan had. En dat met die kou. Op zijn hoofd droeg hij een baseballpet achterstevoren en in zijn gezicht zaten stoppels en puisten.
‘Helpen, zei je.’ Ik keek de jongen vaderlijk aan. ‘Misschien dat je deze dame even naar haar veertigkilometerwagentje kunt begeleiden?’
‘O, door zo’n leuke bink wil ik wel geholpen worden,’ zei de dame. ‘Ook al heb ik geeneens een veertigkilometerwagentje.’ Ze ging hem vast voor.
‘Je mag haar best een beetje aansporen, hoor,’ fluisterde ik het jochie toe.
De jongen keek verlekkerd, draaide zich toen naar de dame en gaf haar een ferme tik op het achterwerk.
‘Gadv, getvrrrr,’ brieste ze. ‘Nu zit het overal, tot ver naar voren in m’n …’
‘Dag mevrouw!’ riep ik.
De twee verdwenen achter de struik.

‘Zo,’ zei ik tegen Helma. ‘Eindelijk weer alleen.’
‘Ja. Ik dacht dat ze nooit weg zou gaan.’
‘Zo lang was het nu ook weer niet.’
‘Keek je er niet naar uit dan?’ Ze wierp me een wat verontwaardigde blik toe. ‘Als ik ergens naar uitkijk, dan duurt de tijd tot dat moment altijd zo lang.’
‘Nou, ik vind het wel fijn om met je praten, maar ik heb alle tijd. Zit dat bij jou anders?’
‘O, nou moet ik zeker zeggen dat ik naar je aanwezigheid zit te snakken of zo? Vergeet niet dat ik met iets heel anders bezig was totdat jij kwam.’
‘Wacht. Jij vroeg hulp. Wat was je eigenlijk van plan?’
‘Wat is het toch dat mannen altijd de drijfveren van een vrouw willen kennen?’
‘Haha,’ lachte ik. ‘Nee, ik doe geen moeite meer om een vrouw te begrijpen, want volgens mij begrijpt ze het zelf ook niet.’
‘Eh, wat bedoel je? Ik snap je niet.’
‘Precies,’ knikte ik. ‘Zullen we ergens naartoe gaan om iets te drinken? Of wacht…’
‘Dat is lief aangeboden,’ antwoordde ze, ‘maar de horeca is gesloten.’ Ze zuchtte. ‘Weet je, Bas: dit wordt gewoon allemaal niks.’
Even dacht ik na. ‘Ja, dat weet ik,’ zei ik toen. ‘Het is gewoon weer hoog tijd voor een kroegverhaal.’


Apeldoorn, december 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

26-11-2020

Zeep (S041)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

Ik ga niet. Ze meent het vast niet. Welke leuke meid van net negentien wil nu afspreken met zo’n oude man als ik? Vanmiddag zit ze heus niet te wachten op het bankje in het park. Ze zei het vast om mij in een aardig humeur te brengen, maar ze meende er niets van.
Het hoofd van de schrijver zat vol. Dat was niet bijzonder, dat gebeurde vaak. En om dat hoofd leeg te maken ging hij om de dag minimaal een half uur hardlopen. Zoals nu.

Hij draafde door de doodstille staat. Overdag was het hier doorgaans erg druk met auto’s en stadsbussen. Nu was het er doodstil. Dat was niet vreemd; het was pas even over zes in de ochtend.
Toch gebeurde er iets. Zijn aandacht werd getrokken door lichtflitsen vanuit een raam op de tweede verdieping. Al joggende keek hij omhoog. De gordijnen waren niet gesloten achter het venster. Het flitste wit, dan weer blauw en nu dan rood. Er zat iemand een wild computerspel te spelen, dacht hij. Om vijf over zes ’s morgens. Vast zo’n gewelddadig en luguber schietspel, waarbij het bloed in het rond spettert. Was het een tiener die niet kon loskomen van zijn console? Een gameverslaafde vader? Wat is dat toch dat altijd dat scherm aan moet?

Het deed hem denken aan een overbuurvrouw. Vanuit zijn keukenraam had hij zicht op haar woonkamer. De televisie stond aan. Altijd. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Hij zag de overbuurvrouw wel door het huis lopen, naar de keuken en weer terug. De televisie bleef aan. Ook als ze naar buiten ging om haar hond uit te laten en een kleine boodschap ging doen bij de buurtsuper op de hoek. En het was een heel grote televisie. Hij besloeg haar halve wand.
Toen hij een kwartier geleden van huis was gegaan, zag hij uit het keukenraam dat die echt enorme televisie al aan was. Nog voor zes uur. Hij zocht de frisse lucht op en ging zijn ronde hardlopen.
Sinds een jaar of vijf deed hij dat. Op dringend aanraden van zijn psycholoog. ‘Wanneer ga jij ’s een keer bewegen?’ vroeg die. ‘Ik wil dat je gaat nadenken over welke vorm van beweging je kiest. De volgende sessie vertel je me wat het is geworden.’ Hardlopen was het goedkoopst en gemakkelijkst om te starten. En het hielp. Zijn hoofd leegmaken deed hij sindsdien minimaal drie keer in de week. Aanvankelijk iedere avond in het donker, zodat niemand hem zag; sinds een jaar of twee het liefst vroeg in de morgen, als de stad nog moest ontwaken.

Ondertussen was hij op de hoek van de straat en sloeg hij linksaf. Hier liep hij niet midden op straat, want hier kwam ook ’s morgens vroeg nogal eens verkeer. In plaats daarvan koos hij het fietspad om op te lopen. Als er een fietser hem tegemoet kwam, dan stapte hij snel het voetpad op. Langs het voetpad bevond zich de gevel van een ander appartementengebouw. Vijf, zes woningen en daarginds was het laatste huis en … ja, hoor. Er brandde licht.
Voor het raam stond de eettafel en aan de eettafel zaten de man en de vrouw tegenover elkaar. Zouden ze…? Ze deden het. De vrouw keek voor zich naar beneden op een tablet. De man tegenover haar had zijn telefoon in zijn hand en met de wijsvinger van zijn andere hand tikte of swipete hij op het apparaatje.
Gezellig, dacht hij. Sommige mensen zijn hun hele leven alleen en smachten naar een relatie. Anderen hebben een relatie en helpen die om zeep door de godganse dag in elkaars bijzijn bezig te gaan met andere dingen, zoals gezeik op een smartphone of iPad.

Zou het werkelijk zo zijn? vroeg de schrijver zich plots af. Hij was al weer veel verder gerend. Verderop kwam het stadspark in zicht, voor zover je daar in de duisternis van kon spreken. Zou het werkelijk zo zijn?
Gedachten zijn geen feiten, wist hij van de cursus aandachttraining die hij had gevolgd. Uit levenservaring had hij geleerd: we kennen het verhaal erachter niet.

Misschien, schoot het door zijn hoofd, misschien is die jongeman van twee hoog wel net teruggekomen uit de nachtdienst en zoekt hij op zijn spelcomputer nog wat afleiding en ontspanning alvorens hij gaat slapen. Als het al een jongeman is. En misschien is het geen gewelddadig of luguber spel, maar zit er een kind dat niet meer kan slapen naar de Teletubbies te kijken of is een vader bezig zijn zelfgemaakte familiefilmpjes te ordenen?
De oude overbuurvrouw is mogelijk eenzaam en om wat om zich heen te hebben heeft ze de televisie aan staan.
De man van het stel is misschien al wel aan het werk, heeft hij bereikbaarheidsdienst en is het gewoon afgesproken op het werk én in zijn relatie. Zijn vrouw helpt hem misschien in het bedrijf dat ze samen runnen.
Weet ik veel. Ik ken het verhaal erachter niet. Gedachten zijn geen feiten. Ze zeggen meer over mij dan over de mensen die ik om me heen zie. Ik zit vol vooroordelen en aannames.

Wat dacht hij vroeger ook weer toen hij om kwart voor zeven naar de bushalte liep om naar het werk te gaan? Toen kwam hij ook wel hardlopers tegen en dacht hij: Hoe gek moet je zijn om op dat vroege uur al te gaan rennen? Wat voor leven heb je dan? Nu was hij zelf aan het hardlopen en hij was nog veel vroeger ook. Voor hem was het nu de gewoonste zaak van de wereld. Toen kende hij het verhaal erachter niet. Gedachten zijn geen feiten.

Ze meent het vast niet, schoot hem weer door zijn hoofd. Wat moet dat meisje van negentien met zo’n oude grijze vent als ik? Niets, ze houdt me voor de gek. Maar gedachten zijn geen feiten. En ik ken haar verhaal niet goed. Ze zei dat ze me nog een keer wilde ontmoeten om verder met elkaar te praten. Dat is een feit.
Snel liep hij door. Vanmiddag was het zover.


Apeldoorn, november 2020



Dit is het eenenveertigste deel uit de eindeloze serie Schrijver.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

12-11-2020

Het gevoel

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

Het gevoel dat haar bekroop, maakte dat ze extra op haar hoede was. Ze wist dat ze op haar intuïtie af moest gaan; die had haar nooit bedrogen. Er was iets met deze vent en er was de laatste tijd te veel gebeurd om zomaar zorgeloos overal op in te gaan.
‘Ik ga me eerst even opfrissen,’ zei ze. ‘Dan kun jij daarna naar de badkamer.’
‘Kunnen we niet samen?’ vroeg de man.
‘Nee, daar is het te klein voor.’
‘Je weet niet wat je mist,’ zei de man met een zuinig glimlachje. ‘Ik dacht dat het bij de prijs in zat.’
‘Voor dat bedrag kun je ook niet zo veel verwachten,’ zei ze. ‘Aan de kwaliteit zal het verder niet liggen, dat beloof ik je. Ik ben een professional en houd me aan de afspraak.’
‘Wat voor lekkers doe jij dan allemaal wél voor die prijs?’
‘Wat zou je graag willen?’ vroeg ze.
‘Naakt met me lul in een kut liggen pompen.’
‘Dat kan.’ Ze zuchtte en stond op.
‘Maar wat ik nog weten wil: heet je echt Selina of is dat zeg maar je artiestennaam?’
‘Is dat belangrijk voor nu?’ Ze zette haar handen in haar zij.
‘Nou, er is al zo veel nep. Ik betaal voor de liefde en je gaat waarschijnlijk faken dat je gillend klaarkomt. Dan is het wel fijn als ik weet hoe je echt heet.’
‘Zou je dat ook graag willen? Dat ik gillend klaarkom?’
‘Zal wel weer extra kosten en mijn budget voor dit weekend is nu op.’

Ze antwoordde niet, ging naar de badkamer en deed daar het licht aan. Toen reikte ze naar het kleine klapraampje en zette dat open. Straks moest die vieze vent hier ook zijn en ze hield de boel graag een beetje fris. In de steeg achter het oude pand hoorde ze gestommel. Aan het geluid te horen zal het die bejaarde achterbuurvrouw wel zijn die de vuilnis buiten zet, dacht ze. Of was het wat anders? Er waren de laatste tijd incidenten geweest en ze was liever voorzichtig. Toen het verder stil bleef in de steeg, zette ze het klapraam op een kier.
Ze ging op de wc zitten, plaste en waste daarna haar handen met koud water. Terwijl ze in de spiegel keek, controleerde ze of haar make-up op orde was en haar pruik nog recht zat. Alles oké. Die man in haar kamer was een onschuldige sul. Een vent die dacht dat hij heel wat was, maar de zieligheid zelve. Van hem niets te vrezen. Ze snoot haar neus, haalde diep adem en ging terug naar het kamertje.

‘Nu mag jij,’ zei ze.
De man stond op. ‘Helemaal wassen?’
‘Je kunt douchen. Er hangt een schone handdoek.’
‘Kom je me inzepen?’
‘Nee.’
‘Niet zo kortaf, dame. Ik betaal je voor je diensten. Als je niet lief bent, krijg ik hem niet omhoog en duurt het allemaal nog langer.’
‘Je hebt voor een uur betaald, dus maak dan maar voort.’
De man zei niets meer, stond op van het bed en liep de kamer uit.
‘Links en dan de deur rechts!’ riep ze hem na.

Het was er allemaal niet gemakkelijker op geworden nu Leo er niet meer was. Natuurlijk, ze had Leo nooit gemogen. Hij was koud en ongevoelig. Voor geld ging hij over lijken. En nu was hij zelf dood. Even had ze overwogen om uit het leven te stappen. Nee, geen zelfmoord. Maar het idee dat ze iets anders voor de kost kon gaan doen, was aanlokkelijk. Bovendien was ze bang. Want Leo was geen gewone dood gestorven. Ze hadden hem gevonden in een zak, drijvend in de vaart. De lokale krant had er twee volle pagina’s aan gewijd. Het was de zoveelste dode in de business.
Toen ze jaren geleden begon met dit werk, wist ze dat het een harde bedrijfstak was. Leo was gewelddadig, collega’s liepen verwondingen op en het was wel eens voorgevallen dat een doorgedraaide klant een meisje bedreigde, maar nu vielen er te veel slachtoffers.
Emmeline en Sharona waren niet alleen collega’s, maar in de loop van de tijd ook goede vriendinnen geworden. Ook dat meisje dat destijds nieuw was, ze had haar hondje bij zich, hoe heette ze ook weer? Simone. Dat was het. Zelfs haar hond was dood. Gewoon vermoord, op de hoek van de straat waar ze tippelde.
En toen een tijdje terug een van haar eigen klanten werd afgemaakt, toen kwam het allemaal wel heel dichtbij. Het was nog een fikse klus geweest om al het bloed van die knul Martijn weg te krijgen. Er moest een nieuw tapijt komen.
Van de hele gebeurtenis was ze dagen van streek geweest. Leo stond erop dat ze weer aan het werk ging, maar ze kon het niet opbrengen. Dan sloeg hij haar maar, kon haar het schelen. Na vier dagen was ze weer in haar kamertje.
En toen ging Leo dood en had ze geen pooier meer. Nu kon ze stoppen. Maar na een dag of wat bekroop haar een soort onrust. Ze verlangde terug naar het werk. Er was wel zo’n vriendje van hem langs geweest die aanbood haar in bescherming te nemen en haar probeerde te overtuigen van de noodzaak daarvan, maar ze had hem netjes doch kordaat bedankt. Vanaf nu zou het geld dat ze verdiende ook echt voor haarzelf zijn. Ook die paar tientjes van deze vieze vent die naakt met z’n lul in een kut wilde liggen pompen. Vooruit. Het was maar een uurtje werk.
Ondertussen zou hij wel zover zijn. Ze schikte de sprei op het bed, ging erop liggen en nam een uitdagende pose aan. Maar –

Een schreeuw. Een klap. Een stem. Lawaai in de gang. Selina stond op en snelde naar de deur. Net toen ze de klink wilde grijpen, vloog de deur open. Ze zag een man, gekleed in een lange regenjas. Hij hield iets in zijn hand. Het glinsterde in het rode licht. Achter de man zag ze haar klant, naakt, liggend op de grond en badend in het bloed. Zijn hoofd lag los van zijn romp. Voor ze het wist, stapte de man op haar af en benam hij haar het zicht. Ze stond aan de grond genageld, verstijfd, verlamd. Ze keek hem aan. Even zag ze zijn donkere ogen. Ze herkende hem. ‘Ik ga mijn deadline halen,’ siste hij en hij was nu heel dicht bij haar. Een felle steek in haar blote buik. Ze sloeg dubbel, greep naar de wond, er welde van alles naar buiten, haar handen werden nat en warm. Toen duwde iemand iets voor haar mond en trok haar hoofd met kracht naar achteren. Eigenlijk wist ze wel wat er zou komen. De angst was geen verrassing. Niet eens heel langzaam verdween het gevoel.


Apeldoorn, oktober 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

29-10-2020

Hoog tijd voor een kroegverhaal (20) / Lotgenoten (0028)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Afstand houden, dat zouden meer mensen moeten doen. Ik ken maar een paar mensen die ik graag dicht om me heen heb en begrijp niet zo goed waarom allerlei lui met honderden tegelijk in de nachtelijke uren dicht op elkaar gaan staan terwijl ze weten dat dit tegenwoordig niet zo’n slim idee is. Wat is dit nou weer voor kroegwijsheid? Dat komt zo: ik zat in de kroeg. Het café Welbespraakt, om precies te zijn. Of wacht. Ik zat helemaal niet in de kroeg, want de kroeg was gesloten. Lieve hemel, had ik te veel lachgas tot mij genomen of zo? Waar zat ik?

Ik zat gewoon thuis, net als de meerderheid van Nederland. Ik weet helemaal niet of de meerderheid van Nederland thuis zit. Ik zeg maar wat. Maar als ik de verhalen op het internet moet geloven, als ik af moet gaan op de commentaren onder de twitterberichten die er gevraagd en ongevraagd in mijn tijdlijn verschijnen, dan zit een groot deel van werkend Nederland nu thuis achter de laptop of tablet of computer of wat dan ook voor modern telecommunicatiemiddel. Of het waar is weet ik ook niet. Wat ik wel weet: het is hoog tijd voor een kroegverhaal. En ik weet dat het beter is om die verhalen op het internet en die commentaren op de twitterberichten die er gevraagd en ongevraagd in mijn tijdlijn verschijnen te negeren of te blokkeren.

‘Hoe gaat het?’ vroeg iemand, van gepaste afstand. Barst, het was Marcel of hoe heet die vogel.
‘Goed hoor,’ loog ik. Eigenlijk had ik gewoon door moeten lopen. ‘Het is middagpauze. Ik heb de hele ochtend thuis achter de laptop gezeten, want ik heb geen tablet.’
‘Moet je thuiswerken?’
‘Ik kán thuis werken,’ zei ik. ‘Sinds een jaar of twaalf heb ik een kantoorbaan. Dat lijkt saai, maar dat is het niet in mijn geval. Op mijn werkplek is het goed toeven. Ik doe heel veel verschillende klussen en ben op meerdere plekken in het gebouw in touw; het is erg afwisselend. Maar thuis lukt dat niet zo. Ik heb vanochtend twee online overleggen gehad, dik een uur zitten zwoegen op een of ander beleidsstuk en een intern nieuwsbericht geschreven. Dan móét ik er nu even uit. Dat deed ik trouwens ook toen ik nog wel naar kantoor ging: iedere dag minimaal een half uur naar buiten, struinen door bos en veld.’
‘Wat een luizenleven, zo te horen.’
‘En,’ vroeg ik, ‘wat heb jij vandaag al gedaan?
‘Gepist, gepoept, gevingerd, gebeft en geneukt,’ zei hij, terwijl hij mij triomfantelijk aankeek.
‘Nou, daar geloof ik nu eens helemaal geen ene fuck van.’
‘Oké, ik loog over dat poepen.’
‘Poepen is vrij plat Vlaams voor neuken. Ik heb je door, vriend.’ Zonder verder nog aandacht aan hem te schenken liep ik door.

Mijn wandeling door de druilerige straten voerde mij over het uitgaansplein. De cafés waren gesloten. Enerzijds was ik daar helemaal niet rouwig om. Ik kom al bijna zeven jaar nauwelijks meer in uitgaansgelegenheden. Redenen te over, maar daar ga ik u nu niet mee lastig vallen. Waar het op neerkomt is dat ik niet alleen op deze wereld ben en mijn lotgenoten hun verzetje in de kroeg van harte gun.

‘Hé Bas!’
Verroest, daar had je Marjolein. ‘Hé, hoi! Leuk jou te zien!’
Ze gebaarde een omhelzing met drie dikke zoenen. ‘Hoe gaat het met jou?’
‘Ik baal,’ zei ik.
‘Waarvan?’
‘Dat ik die omhelzing en drie dikke zoenen niet in het echt krijg.’ Marjolein zag er mooi uit, zo op gepaste afstand. Ik wist dat als ik dichterbij zou komen – voor een omhelzing en drie dikke zoenen, bijvoorbeeld – mijn indruk zou moeten bijstellen. Haar gezicht was overbepoederd en de mascara zeer zwaar aangezet. De lange blonde krullen die ze altijd had leken me nu nogal kunstmatig. Toch was haar lachje als vanouds. Vreemd is dat: ik leerde haar dertig jaar geleden kennen en toen was ze elf of zo. De afgelopen vijfentwintig jaren had ik haar niet gezien. Een paar maanden geleden kreeg ik plots een bericht op een van de weinige sociale media waar ik gebruik van maak. Marjolein? Ja, die kende ik nog wel. In mijn hoofd had ik nog altijd het beeld van dat vrolijke kind met de rode bril. Nu stond hier dan een veertiger voor mijn neus. Op gepaste afstand. Dat wel. ‘En met jou?’
‘Ja, heel goed,’ zei ze.
‘Begreep ik nou dat je hier in het centrum werkt? Bij die klerenwinkel?’
‘Ik ben nu store manager.’
‘Toe maar. Gaaf.’ Store manager. Magazijnbeheerder is dat toch? Stik met je stomme woorden. Jij niet alleen; de hele wereld. Wat las ik nou laatst op dat busje dat bij ons voor de deur geparkeerd stond? Gevelmanagement. Lees dit even goed, dat deed ik ook. Gevelmanagement. Ge-vel-ma-na-ge-ment. Moet ik het spellen? G-e-v-e-l-m-a-n-a-g-e-m-e-n-t. Het busje was van de glazenwasser.
‘Maar ik moet gaan.’
‘Natuurlijk,’ zei ik.
Ik kreeg nog een luchtkus en toen draaide ze zich om. Maar goed dat ik niet had gevraagd naar haar kinderen.

Hoop bedrijfspanden stonden er leeg in de winkelstraten. De huurprijzen zijn dan ook gigantisch; geen startende ondernemer die het zich kan veroorloven hier een zaak te beginnen. Laat maar lekker leeg staan en flink verpauperen. In godsnaam geen grote ketens terug, maar liever kleine zaakjes met een eigen karakter.

‘Op oorlogspad, Bas?’
Ik keek op uit mijn gepeins. Gut nee, hè. Olaf. ‘Gut nee, hè?’ zei ik. ‘Olaf.’
‘O?’
‘Kop dicht. Ik heb net inspiratie.’
‘O? Wat gaat het dit keer worden? Een kwatrijn? Een sonnet? Een ollebolleke?’

Op dat moment kwam er een oude dame met een rollator voorbij. Plots gaf Olaf haar een enorme slag tegen het mondmasker dat ze droeg.
‘Is dit een openbare binnenruimte?’ schreeuwde hij, terwijl het mensje wankelde en omviel. ‘Die mondkapjes werken niet! Er is geen pandemie! Het is een hoax! Allemaal zodat landverrader Hugo de Jonge de horeca om zeep kan helpen!’
Ik bedacht me niet. Voordat Olaf nog meer schade kon aanrichten, beukte ik hem met een welgemikte kopstoot tegen het plaveisel.
‘Waarom?’ vroeg Olaf. ‘Waarom doe je dat? Om inspiratie op te doen voor een van je gedichten?’
Ik hief mijn voet en stampte de hak van mijn mooie schoen hard in zijn smoel. ‘Ik ben geen dichter,’ siste ik.
‘Maar je hebt wel inspiratie?’
‘Neen.’
Ondertussen was er een kleine menigte om ons heen gaan staan. Niks geen anderhalve meter en ook geen enkel mondmasker op.
‘Hoog tijd,’ zei ik, terwijl ik mij een weg baande tussen de mensen door. ‘Hoog tijd.’ Ik was dat thuiswerken goed zat.
Wat een avonturen weer.

‘De kroegen moeten weer open,’ zei ik toen ik thuis kwam.
‘Jij?’ vroeg De Vrouw. ‘Maar jij komt toch nooit meer in de kroeg?’
‘Klopt. Maar mijn serie verhalen loopt vast.’


Apeldoorn, oktober 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

15-10-2020

Geweten

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

Ik weet niet of ik moet lachen of huilen.

(Of ik er wel een heb, vroeg ik me het laatste jaar af. Ik zal heus geen mensen bewust pijn doen, fysiek of emotioneel. Zo zit ik niet in elkaar. Jatten zit ook niet in mijn aard. Met vriendelijkheid kom ik altijd een heel eind. Maar als iemand iets vertelt over iets ergs wat hem of haar is overkomen, dan doe ik op dat moment of ik zeer begaan ben, maar ik ben het ook snel vergeten. Tuurlijk, er zijn mensen echt belangrijk voor me. De Vrouw, De Zoon, maar dan houdt het wel ongeveer op. Ik betrap me er soms op dat ik zeer onverschillig kan zijn en dan vraag ik me dus af of ik er wel een heb.)

Ik weet niet of ik moet lachen of huilen.
Daar zit ze. Staan kan ze niet meer. Laat staan op die eeuwige naaldhakken van d’r. Het is voornamelijk haar linkerbeen dat haar voortbeweegt. Sinds enige tijd is zit er ook weer wat beweging in haar rechterbeen, maar nog onvoldoende om het linkerbeen te assisteren. Haar rechterhand ligt onbeweeglijk op een plank op haar rolstoel.
Ze komt dichterbij. Ik sta op, maar toren zo een heel stuk boven haar uit. Dat wil ik niet. Ik wil haar recht in de ogen kijken, dus ga ik weer zitten.
‘Wat vind ik het ontzettend fijn om jou te zien,’ zeg ik. Meer komt er niet over mijn lippen.
Ze strekt haar linkerarm uit en legt haar hand open op tafel. Ik kan niet anders en pak haar hand. Ook al mag het nu niet; we moeten afstand houden. Even knijpt ze. Ze kijkt me aan. Ik ben blij dat ik bij haar ben nu.

Sinds een jaar of vijf trekken we intensief met elkaar op. Iets met vrijwilligerswerk. Zij is een aanjager, een spil, iemand die zich enthousiast in allerlei projecten en samenwerkingen stort. Ik ben haar vraagbaak, haar spiegel, haar rust, haar rem, haar (excusez le mot horrible) ‘sparring partner’ en doe allerlei dingen voor haar op de achtergrond. We vullen elkaar aan, zo verschillend als we ieder zijn, zo veel brengt het ons. We kunnen het gewoon goed met elkaar vinden, ook buiten het vrijwilligerswerk om. We werden vrienden en tijdens gezellige avonden en etentjes bleken onze partners ook goed met elkaar op te kunnen schieten.

Haar gezicht lijkt op het hare, maar sommige gelaatstrekken zie ik niet meer. Ze ziet er verzorgd uit, dat vindt ze belangrijk. Haar rode leesbril met het koordje staat karakteristiek op haar hoofd. Zijn haar haren nu witter dan een tijdje geleden? Her en der de rimpels die haar zo eigen zijn. Onlangs werd ze eenenzeventig. Op sommige plekken lijkt de huid in haar gezicht juist gladder. Ze is het, maar ze is het ook een beetje niet.

Achtentwintig augustus. Haar man belt. Haar man belt me nooit. Hij vertelt het verhaal. Ze kan niets meer, lijkt wel een kasplant. Haar hele rechterzijde is verlamd, ze kan geheel niet praten. Vanmorgen bij het ontbijt liet ze haar mes uit haar rechterhand vallen. Daarna viel ze zelf. Ambulance, ziekenhuis. Een bloeding in haar hoofd. ‘Het is goed mis.’
Zij kan niets, niemand kan iets. De machteloosheid is groot. Het verdriet ook. Afwachten. Afwachten.
In de dagen en weken erna komt af en toe bericht hoe het gaat. Ze herkent haar man, haar kinderen, haar kleinkinderen. Verder wil ze niemand zien. Ze gaat van het ziekenhuis naar een ander ziekenhuis en daarna naar een revalidatiecentrum. Praten gaat ze, maar moeizaam. Er komt een rolstoel. En dagen propvol therapie. Dat vraagt alle aandacht, dus verder wil ze geen bezoek ontvangen.
Een paar weken later. Haar man belt opnieuw. ‘Ze wil haar kringetje wat uitbreiden. Jij bent een van de eersten die ze noemt.’

Iemand van de verzorging komt met een kar langs. ‘Wilt u iets drinken?’
‘Ja,’ zegt ze, ‘doe maar. Doe maar van dat…’ En dan valt ze stil. ‘Van dat ene, dat … gut, hoe heet dat nou, dat …’ Ze kijkt mij aan en zegt: ‘Het gaat ‘m niet worden.’
‘Yogi?’ vraagt de dame van de verzorging.
‘Yogi,’ herhaalt ze.
‘Ik zet het hier op tafel. Wacht, dan doe ik er even wat verdikkingsmiddel in.’
Slikproblemen.
‘Alsjeblieft. Even laten staan, hè?’ De dame van de verzorging duwt haar kar weer verder.
‘Dank je wel.’ Ze pakt het glas, wil het naar haar mond brengen en zet het dan weer voor haar neer op tafel.
‘Hoe gaat het met eten?’ vraag ik. ‘Kunnen ze hier een beetje koken?’
‘Ik eet goed, maar ik krijg wel alles gemalen.’
Ze strekt haar arm weer en wil het glas pakken. Ze stoot het om. De dikke drab loopt over tafel. ‘Och jee,’ zegt ze kalm en begint te lachen.
Ik sta op, trek haar rolstoel een stukje naar achteren. ‘Wacht, dan haal ik een doekje.’
Eerst poets ik haar hand op haar plankje, dan haar broekspijp en sportschoen. Ik ben dichtbij haar, zie hoe klein ze eigenlijk is en hoe kwetsbaar.
Ze pakt mijn arm en zegt: ‘Het is als vanouds. Je bent mijn steun en toeverlaat. Mooi, hè?’ Dan lacht ze.
Ik ook.

Ze laat foto’s zien van twee mensen. ‘Met die twee heb ik iets bijzonders.’
Ik vertel dat ik ze help nu zij is uitgevallen.
‘Dat is mooi,’ zegt ze. ‘Dank je dat je dat wilt doen.’
Ze betekent zo veel voor zovelen.

Ik herken de dingen die ze zegt. Het is of ik de oude Haar hoor die hier praat. Met die zo typische woordkeuze, die zo typerende zinsnedes, die positiviteit in alles wat ze over een ander zegt. ‘Ik ben begonnen aan mijn tweede leven,’ zegt ze over zichzelf. ‘Daarom wil ik alles doen om te leren en te ontdekken.’
Niet alles lukt. Soms zegt ze de verkeerde dingen. Ze weet de volgorde van dingen niet meer.
‘Dan wil ik tanden poetsen,’ legt ze uit. ‘Hier staat dan het glas water, daar is de hoe-heet-dat-ding-ook-weer en hier heb ik dan de dat-andere.’ Ze kijkt me hoopvol aan.
‘Tandenborstel?’
‘Precies. En daar dus dat-andere.’
‘De tandpasta?’
‘Ja. En dan wil ik iets met het een met het andere doen, maar dan weet ik het gewoon niet.’

We praten verder en verder. Het is vertrouwd en tegelijkertijd klopt er allemaal geen bal van. Zij moet hier niet zijn. Ze moet midden in het leven staan, zoals altijd, zoals het hoort. Ik zie hoe veel er niet meer is, maar merk ook hoe veel er van haar oude zijn er nog steeds is. Ze is het en ze is het niet.
En ik? Ik mag bij haar zijn, voel me bevoorrecht.

Na een uur is ze vermoeid en komt ze nog moeilijker uit haar woorden.
Ik zeg dat ik moet gaan. ‘Maar als je behoefte hebt, als je even wilt kletsen of een ommetje maken buiten, al is het maar voor tien minuten, laat het me weten.’
‘Dat zal ik doen. Ik kan zelf niet bellen.’
Het afscheid duurt lang, zoals altijd. Ze pakt mijn hand en trekt me naar zich toe. Diezelfde linkerarm slaat ze om mijn hals. Ik houd het kleine mens even vast, kus haar wang, laat haar los, zwaai en loop het gebouw uit.
Het regent licht.

En dan, dan realiseer ik mij plotseling dat ze me zo dierbaar is en dat ik van haar houd. Met of zonder kapotte hersenen. Ik weet niet of ik moet lachen of huilen en dus doe ik allebei tegelijk. En ik weet ook: een geweten, ik heb er een.
Buiten huil ik van blijdschap.


Apeldoorn, oktober 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

01-10-2020

Hoog tijd voor een kroegverhaal (19)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘Wat ben jij aan het doen?’
Ik keek op. ‘Wat zie je?’
‘Je schrijft iets op.’
‘Precies.’
‘O ja, jij bent een schrijver. Soms vergeet ik dat. Mag ik erbij komen zitten?’
‘Als je maar afstand houdt.’
‘Ik houd me goed aan de coronaregels, Bas. Maak je geen zorgen.’
‘Het gaat me niet om de coronaregels. Ik wil gewoon dat je afstand houdt.’
‘O? Dat begrijp ik niet.’
‘Blijf een beetje uit de buurt, Bert.’
‘Ach zo. Wil jij iets drinken?’
‘Water, graag. Liefst uit de kraan.’
‘Komt in orde.’ Hij liep weg. En ik dacht dat hij erbij wilde komen zitten.

U begrijpt: ik zat in een café. Ik had het café graag Friedepiemol genoemd, maar het café heette De gemiste kans. Je verzint het niet. Ik dus wel. Ik boog me weer over mijn papiertje en zette een streep onder een letter. Toen legde ik mijn pen neer en keek ik eens rond.
Er zaten niet veel mensen hier in dit café. Dat was voor die coronaregels ook al zo, al moet ik zeggen dat ik nooit heel veel in dit café kom. In alle andere cafés trouwens ook niet, maar daar gaat het nu niet om.

‘Kijk eens, je water.’ Bert zette het glas voor mijn neus en ging helemaal aan de andere hoek van de tafel zitten. Netjes.
‘Had je je handen ontsmet?’
‘Ik geloof het wel.’
‘Niet, dus?’
‘Waar maak jij je druk om? Dat hele virus is een hoax.’
‘Wie heeft je dat verteld?’
‘Dat heeft op Facebook gestaan. En op Twitter. Je moet al die reacties onder de NOS-berichten maar eens lezen. Zit je op Facebook?’
Ik keek onder mij. ‘Nee.’
‘Op Twitter toch wel?’
‘Ja, maar ik volg alleen schrijvers. En muzikanten die dood zijn.’
‘Nou, geloof mij: dat hele virus is een hoax.’
‘Dat is al de tweede keer dat je dat zegt, Bert. Dan zal het wel waar zijn?’
‘Het is waar. Willem Engel zegt het ook.’
‘Wie? Willem wie?’
‘Engel.’

‘Wie is hier een engel?’
Daar had je gut hoe heet ze ook weer. ‘Gut, hoe heet je ook weer?’ vroeg ik.
‘Simone,’ zei ze. Ze keek wat teleurgesteld. Misschien wel omdat ik haar naam niet meer wist. Ik wist ook niet meer of ik haar überhaupt ooit wel eens eerder had gezien, maar dat zei ik niet.
‘Dag Simone,’ zei ik. ‘Wil je erbij komen zitten? Daar vlak naast Bert is nog plek.’
‘Dank je.’ Ze pakte de stoel waar Bert zijn been op had liggen. ‘O, pardon.’
‘Ik heb last van mijn enkel,’ zei Bert. Met een van pijn verwrongen gezicht boog hij naar zijn been.
‘O, wat naar,’ zei Simone. ‘Zal ik ergens anders gaan zitten?’
‘Buiten, bijvoorbeeld?’ wilde ik zeggen. Ik deed het niet. Ik zei: ‘Pak een stoel van een andere tafel vandaan.’
‘Wat een goed idee, Bas,’ zei ze. ‘Jullie dichters zijn zo inventief.’ Ze pakte een stoel en ging vlak naast Bert zitten.
‘Daarom is hij ook een dichter,’ zei Bert.
‘Dicht eens iets?’ vroeg Simone.
‘Ik ben geen dichter,’ antwoordde ik.
‘Mooi!’ riep ze uit. ‘Zoiets als die Duitse schilder, hoe heet hij ook weer, die een sigaar had getekend en dat ‘Dit is geen sigaret’ noemde. Of zoiets.’
‘Je weet er veel van, Simone’ zei ik. Met mijn hand in mijn mouw schoof ik het glas een heel stuk van mij af. ‘Ik zou er meer van willen weten. Weet je ook hoe die schilder heet?’
‘Even denken.’ Ze trok rimpels in haar voorhoofd en keek bedenkelijk voor zich uit. ‘Wat was het nou ook weer? O wacht, ik weet het. Ze heette Lelie Marleen!’
‘Ik zal het eens googlen,’ zei ik.
‘Zit je wel op Google?’ vroeg Bert.
‘Ik zit op zangles,’ zei Simone.
‘Wat leuk,’ zei ik.
‘Zal ik iets zingen?’
‘Volgens mij mag dat niet. Iets met druppeltjes en verspreiding en zo.’
‘Dat hele virus is een hoax,’ zei Bert.
‘Ik zou wel wat willen drinken,’ zei Simone.
‘Je gaat naar de bar en bestelt daar iets wat je wilt drinken,’ legde ik uit. ‘De barman schenkt het voor je in. Jij neemt het mee naar deze tafel en hier drink je het dan op. Volgens mij werkt het hier zo.’
‘Nou, ik wacht wel even tot er iemand van de bediening aan de tafel komt.’
‘Uitstekend,’ zei ik. Ik kwam niet vaak in dit café De gemiste kans, maar ik wist wel dat er helemaal nooit iemand van de bediening aan de tafel komt.
‘Maar hoe gaat het met jou, Bas?’ wilde Simone weten.
‘Het gaat,’ zei ik. ‘Het gaat.’
‘Dat is fijn om te horen. Met mij gaat het geweldig. Ik ben heel druk.’
‘O? En dat is geweldig? Volgens mij doe je dan juist iets niet goed.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Als je het heel druk hebt, doe je iets niet goed.’
‘Ach zo. Nu snap ik het.’
‘Fijn zo, Simone.’

‘Dag Bas,’ klonk plots een stem achter me. ‘Mag ik je wat vragen?’
Ik keek op en draaide me zo half en half om. Het was een vent. Spijkerjasje, grijze baard, kort geknipte kop en bril. Heel lang bekeek ik hem niet. ‘Jij weet van voren niet wat je van achteren uitvoert?’ was mijn tegenvraag. ‘Of nee, dat moet andersom.’
‘Hoe bedoel je andersom?’ De man keek me niet-begrijpend aan.
‘Jij weet van achteren niet wat je van voren uitvoert?’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Dat geeft niets. Kun je niets aan doen.’ Ik wendde me weer verder tot het gesprek. ‘Iemand die denkt met zijn reet,’ legde ik mijn tafelgenoten uit.
‘Maar mag ik je wat vragen?’
Ik zuchtte en draaide me nogmaals om. ‘Goed. Een volhouder. Ik leg het uit. Je vraagt of je iets mag vragen. Dat heb je dus gedaan. Iets gevraagd. Wat wil je verder?’
‘Nou, ik wou zeggen: goed dat ik je hier tref. Ik kwam hier namelijk toevallig maar even binnen. Want wat waait het hard, he?’
‘Hij is niks gewend,’ zei ik tegen Simone, ‘dus dan is het een mietje. Of hij zoekt toenadering en in dat geval is het een homo. Saillant detail is namelijk: het waait helemaal niet!’ Toen draaide ik me weer naar de meneer die aan onze tafel stond. ‘Maar ter zake, vent. Wat wilt u?’
‘Ik ben van de Lokale Vereeniging Kunst Voor Het Volk. Wij van de LVKVHV organiseren komend seizoen een spetterend festival waarin alle vormen van kunst en cultuur de aandacht krijgen en we zouden het fijn vinden als jij daar een literair optreden komt verzorgen.’
‘Wanneer is dat dan?’
‘In april 2021. De precieze dag heb ik even niet paraat.’
‘April? Dan kan ik niet. April vieren wij het Grote Feest Van Moetjemekutzien.’
‘O. Jammer.’
‘Ja, jammer. Nu graag weer weggaan.’
Geen idee hoe deze meneer heette, maar wat ik wel weet is dat hij keurig luisterde en vertrok.

‘Wat los je dat soort lastige lui toch mooi op, Bas!’
‘Dank je, Simone. Wat zei je precies?’
‘Ik zou al lang uit mijn slof zijn gesloten.’
‘Doe je dat vaak?’
‘Wat? Dat ik uit mijn slof sloot?’
‘Ja. Ik vind het mooi om te horen dat er nog mensen zijn die een slof dragen.’
‘Ik? Een slof dragen? Nee joh, ben je gek of zo? Ik zei dat maar bij wijze van breken.’
‘Nu breekt mijn klomp,’ zei ik.
‘Je klomp? Wat heeft dat ermee van doen? We hadden het toch over mijn slof?’
‘Ja,’ zei ik. ‘Dat wil ik nou wel eens weten. Hoe zit dat met die slof van jou?’
‘Ik begrijp er niet veel meer van.’
‘Ik anders ook niet meer,’ zei Bert.
‘Hou gewoon je bek, Bert.’ Simone wierp hem een giftige blik toe. ‘Ga ’s wat te drinken halen. Witte wijn graag. Een droge Jamboree.’
‘Oké.’ Bert stond op. ‘Jij nog water, Bas?’
‘Nee, dank je. Ik moet weer op huis aan. Er ligt veel werk.’
Bert liep naar de bar.
‘O?’ Simone keek me aan met een verbaasde blik. ‘Werk? Wat voor werk doe jij eigenlijk? Ik neem toch aan dat je van dat dichten niet kunt leven. Maar ik heb nogal veel mensenkennis, gelukkig, dus laat me raden: jij lijkt me iemand die iets doet met mensen. Werk je bij een callcentre?’

Ik stond op en frommelde het papiertje in mijn broekzak. ‘Geen tijd meer om het uit te leggen,’ zei ik. ‘Het is hoog tijd.’
‘Hoog tijd waarvoor?’
Ik knikte ten afscheid en ging naar huis.


Apeldoorn, september 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

17-09-2020

De krant

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

De krant zit stevig onder zijn linkerarm geklemd. Nog even, dan kan hij hem lezen. Eerst een geschikte plek vinden. Hij kijkt om zich heen. Hier is het een drukke winkelstraat, dat gaat ‘m niet worden. Even verderop is een zijstraat; die loopt naar een park, weet hij. Hij is er vaker geweest. Zonder acht te slaan op het andere volk slaat hij af. Bijna botst hij tegen een meneer op. ‘Kijk uit,’ bromt die. Hij had evengoed ook zelf uit kunnen kijken, vindt hij. Zonder te reageren loopt hij door, de zijstraat in.

Ook hier lopen mensen, maar minder. Er staan reclameborden midden op straat, daar loopt hij omheen. Hij wijkt uit naar rechts en loopt vlak langs een kleine winkel die bij de deur een standaard met kranten heeft staan. Op ooghoogte ziet hij het lokale dagblad van vandaag en de schreeuwende kop met de foto erbij. ‘Lees verder op stadspagina 4’. Hij blijft niet staan; de krant heeft hij al. Die zit al een tijdje stevig onder zijn linkerarm geklemd. Hij snuift en loopt verder. Ginds is het park. Een straat oversteken, het park in, vervolgens het grote pad een stukje volgen en na dan linksaf een kleiner pad in. Daar staat de bank. Gelukkig, die is leeg. Hij gaat zitten, pakt de krant en begint te bladeren. Zijn gedachten dwalen af.

– dreigend geluid, uit het zicht – er naar de stem – sporen. voorzichtig, du – laat het niet gebeuren, maar ik zal je h – et? wees daar gerust op, – l je niet vermoeien met details, laat dat maar aan m – je best gedaan, nu verder je m – wetensnood, nergens voor nodi – n volle vaart, dus licht – ijn beloop, heb er vrede mee, laat het los –

Is het morgen of middag? Hij pakt zijn krant weer op. Waar was hij gebleven? Zijn ogen glijden over de koppen en de foto’s. Hij slaat een bladzijde om. Reclame. Bankstellen. Geen interesse. Nog een bladzijde verder. En nog een en nog een. Stadskatern. Kijk, nu wordt het interessant. Langzaam komt hij dichterbij pagina 4. Daar. Een grote foto bovenaan de bladzijde. Hij bekijkt hem niet, weet hoe het eruit ziet. Zijn ogen scrollen door de tekst. Twee lichamen aangetroffen in kleine kamers aan de ramen in de beruchte buurt. Hij kijkt er niet van op, maar knijpt zijn ogen tot spleetjes.

– e een kapot gebeukt, de ander – nisch van angst en – enauwens aan toe, toen gaf ze de gee – d, bloed, bloed, bloed, bl – nog meer – ijn vitale organen geraakt, tot pap gehakt, verm – otting tot op het bot, het geluid van staal dat afketst op het bee – zelf. – eenzelfde bedrag voor – langs je neus w – voor altijd verdwijnend in de mist van je vergetelh –

Hij schrikt op. Schichtig kijkt hij om zich heen. Er is niemand. Het park is stil. Alleen een verlaten houtduif op het grasveld. Hij kijkt weer in de krant en leest verder. De twee gevallen vonden plaats op twee verschillende locaties en op twee verschillende tijdstippen. Toch vermoedt de politie een verband. Zeker omdat er op een derde locatie een derde lichaam is gevonden. Een man. Nee, geen mannelijke prostituee, maar mogelijk een bezoeker. Een hoerenloper, hijgt hij. Bijna spuugt hij op de krant. Toch leest hij.

– steen. koud, hard, onlevend, een z – water en de noodzaak van tijd. – vrijheid. jij w – ndenkbaar in de tijd – ? – voor gevallen. aanbidding, verafgo – alen van de deadline. stel, – afspraak – de innerlijke onrust, steeds sterker in kracht, zal uitg – pijn, niet te negeren, het kruipt naar je kop en zal daa – elemaal gek wordt, krankzinnig van p – rede –

Hij schudt zijn hoofd, alsof hij gedachten kwijt wil raken. Nu komt hij weer tot zichzelf. Waar is hij? Als hij rondkijkt, weet hij het weer. O ja, de bank, het park. Hij buigt zich weer wat voorover naar het nieuwsblad.
Het artikel gaat door. Een man, die bekend staat als een centrale figuur in de wereld van de illegaliteit, is onlangs gevonden in de vaart. Dood. De politie sluit een misdrijf niet uit. Misschien is de dood van deze man gelinkt aan die van de twee vrouwen. En er zijn nog meer vragen, leest hij. Mogelijk betreft het een hele reeks misdrijven. Een eerste geval vond misschien al wel plaats tijden geleden, toen er op een koude decembermorgen een meisje dood gevonden werd. Ze lag op de hoek van een straat in de sneeuw, door geweld om het leven gebracht. Naast haar lag haar hond. Ook dood. De krant berichtte daar al eerder over en tot nu toe tastte de politie volledig in het duister. Over de andere zaken trouwens ook.

Wat een prul, deze krant. Hij slaat hem dicht, vouwt hem slordig op en klemt hem weer onder zijn arm. Dan staat hij op en loopt naar de prullenbak die een eindje van de bank verwijderd staat. Hij propt het dagblad in de bak en uit zijn jaszak haalt hij een aansteker. Ronald Haamschaar steekt het papier in brand. Zonder te bewegen kijkt hij naar de vlammen die uit de vuilnisbak slaan en dan langzaam doven. Er blijft weinig over van de krant.


Apeldoorn, augustus 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

03-09-2020

Aubergine uit de oven

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘Waarom doe je dat?’ vroeg een stem.
Ik keek op. Kende ik deze vent? ‘Ken ik jou?’ vroeg ik.
‘Als het goed is wel.’
‘Help me even.’
‘Jack.’
‘Jack? Jack wie?’
‘Jack de Boer.’
‘Nooit van gehoord. Waar moet ik je van kennen?’
‘Van de kroeg?’
‘Daar kom ik nooit meer. Dus dan zou het heel lang geleden moeten zijn dat ik je daar ooit heb gezien.’
‘Jij bent toch die schrijver?’
‘Er zijn er nogal wat,’ zei ik. ‘Welke bedoel je precies?’
‘Die ene.’
‘Ach zo. Dan ben ik het misschien wel. Maar waar was ik ook weer mee bezig? Wacht.’ Ik draaide me om en ging verder.
‘Waarom doe je dat?’ klonk de stem van Jack weer.
Ik had mijn voordeursleutel pas tot halverwege het portier van de glimmende sportwagen gekrast en liet me niet afleiden. Pas toen er een heel duidelijke witte streep zichtbaar was, draaide ik me weer naar hem om. ‘Wat? Waar heb je het over?’
‘Waarom beschadig je die Mercedes?’
‘Oh sorry,’ zei ik. ‘Ik dacht dat het een BMW was.’

Jack keek om zich heen. ‘Maar goed dat er verder niemand op straat is,’ zei hij.
‘Dat is niet zo vreemd om half vier ’s nachts,’ vond ik. ‘Het is geen uitgaansavond. Zie jij ergens een BMW?’
‘Eh nee,’ zei Jack. ‘Het is stikdonker.’
‘Hoe zag je dan dat ik het was en wat ik aan het doen was? Niet overdrijven, kerel.’
‘Ik bedoel dat ik vanaf hier niet kan zien of er ergens een BMW staat.’
‘Zeg dan wat je bedoelt.’ Ik liep een stukje verder. ‘Hier. Een BMW.’ Ik trapte met mijn hak een achterlicht kapot. ‘Er gaat geeneens een alarm af.’
Wel ging er een deur van een woning open. Er kwam iemand naar buiten. ‘Wat moet dat daar?’ gilde iemand.
Jack dook weg. Bangerik.
‘Kunt u iets zachter praten?’ vroeg ik. ‘Er liggen waarschijnlijk mensen te slapen in de huizen hier. Het is oude bouw, dus aannemelijk dat het zeer gehorig is.’
‘Wat kan mij die oude bouw schelen!’ De iemand die naar buiten was gekomen, bleek een man met kaal hoofd en dikke buik te zijn.
‘O. In dat geval…’ Ik raapte een grote steen van de grond en wierp die door de ruit naast de deur waaruit de man met het kale hoofd en dikke buik was gekomen. Er klonk luid gerinkel.
‘Wat!?’ brieste de man. Ik kon het niet zien met het slechte licht van de straatlantaarn, maar volgens mij werd zijn kale hoofd erg rood. ‘Dat zul je betalen!’
‘O? Nu de ruit kapot is kan de oude bouw u ineens wel schelen? Vreemd.’
De man kwam op mij af.
‘Ik vind uw gedrag intimiderend,’ zei ik.
‘Niks mee te maken!’ brulde de man. Hij maakte aanstalten om mij te slaan.
‘Ik voel me genoodzaakt mij te verdedigen,’ zei ik en hief mijn knie.
De man greep naar zijn kruis, viel op zijn knieën en begon zwaar te ademen.
‘Toch vervelend dat ik mijn mobiele telefoon niet bij me heb,’ constateerde ik. ‘Nu ben ik niet in de gelegenheid om een hulpdienst te bellen. Ik wens u veel sterkte.’ Ik liep de straat uit.

Toen ik de hoek om was, hoorde ik voetstappen achter mij naderbij komen.
‘Wat een nacht!’ hijgde Jack. Hij kwam naast mij lopen.
‘Enerverend, niet?’ zei ik zonder hem aan te kijken. ‘Inderdaad, niet enerverend. Ik heb spannender nachten meegemaakt.’
‘Daarover lees ik nou nooit eens in jouw verhalen.’
‘Tussen de regels door lezen, Jack.’
‘Die man, weet je wel wie dat is?’
‘Welke man?’
‘Die man die je net tegen de grond geslagen hebt.’
‘Jij bent een zeer onbetrouwbare getuige, wist je dat, Jack?’
‘O? Hoezo?’
‘Ik heb die man niet tegen de grond geslagen.’
‘Wat maakt dat nou uit?’
Al lopende prikte ik met mijn wijsvinger in zijn oog.
‘Au!’ schreeuwde hij uit. Hij bleef staan en bracht beide handen naar zijn gezicht.
‘Mij kun je niets maken,’ zei ik terwijl ik me naar hem omdraaide. ‘Ik heb je immers niet tegen de grond geslagen. Dus wat maakt het uit?’ Ik liep door.

‘Dat was de eigenaar van café De treiteraar,’ zei Jack. Hij was weer naast me komen lopen en bedekte met een hand zijn linkeroog.
‘Daar kom ik nooit meer.’
‘Hij is een man met connecties.’
‘Dat is niet zo bijzonder. Ik vermoed dat jij ook wel iemand kent. Ik in ieder geval wel. Al zitten daar ook mensen tussen die ik liever niet meer zou kennen. Weet je wel zeker dat het je linkeroog is dat pijn doet?’
Jack bukte zich, alsof hij mij wilde ontwijken. ‘Als hij je weet te vinden, dan laat hij je in elkaar rossen of erger.’
‘Als hij mij weet te vinden. Als hij weet met wie hij te maken heeft gehad.’ Ik had jeuk onder mijn mondkapje, aan mijn neus welteverstaan. Toch krabde ik niet. ‘Ik vertrouw jou, Jack.’
‘Dank je.’
‘Wist jij dat iemand heel moeilijk te verstaan is als hij een boel tanden en kiezen mist?’
‘Mij kun je vertrouwen.’
‘De tijd zal het leren.’

In de verte klonk een sirene. ‘Snel!’ riep Jack. Hij dook een stadstuin in en kroop achter een struik.
‘Klopt,’ zei ik. ‘Goede weergave van het begrip.’
‘Welk begrip?’ klonk het van achter de struik.
‘Snel. Je was verdwenen voor ik het wist. Vanwaar je haast?’
‘Straks vinden ze ons!’
Ik boog over het muurtje dat de scheiding vormde tussen de tuin en het voetpad. Met twee handen pakte ik de struik beet en die rukte ik opzij. ‘Kiekeboe,’ zei ik. ‘Buut Jack. Je hebt dit potje verloren, jongen. Blijven oefenen.’

Nog geen halve minuut later haalde hij me weer in. Van de sirene was inmiddels niets meer te horen. ‘Ik hoop niet dat je het vervelend vindt, maar …’
‘… maar houd dan je mond dicht,’ onderbrak ik hem.
‘Och, sorry. Ik zou niet willen dat je boos bent.’
‘Zie ik er boos uit?’ vroeg ik.
‘Dat kan ik niet zien.’
‘Geloof me dan maar op mijn woord: ik ben niet boos.’
‘Nou, ik twijfelde even.’
‘Twijfel is op zich niet slecht, Jack.’
‘Maar?’
‘Geen maar. Waarom moet er een maar aan twijfel zitten? Dat zou een tegenstelling vermoeden. Wat is de tegenstelling hier in dezen?’
‘Eh, nou … ik zag je een auto beschadigen, een meneer tegen de grond werken en een struik met geweld half uit de bodem trekken. Daarom bekroop mij het gevoel dat je mogelijk boos bent.’
Ik stond stil, keek hem aan en brulde: ‘IK BEN NIET BOOS!’
‘O. Excuus. Fijn dat ik het nu weet.’
‘Niet meer.’
‘Weet ik het niet meer?’ Jack schudde verward zijn hoofd.
‘Niet meer boos.’
‘O. Was je het wel, dan?’
‘Ja, ik was boos toen ik lang geleden toch eens een keer in een café was. Ik bestelde water.’
‘Gezond.’
‘Uit de kraan. Daar kreeg ik ruzie over met de café-eigenaar. Hij wilde dat ik ervoor betaalde. Drie euro’s maar liefst. Dat weigerde ik. Hij zei dat hij eenheidsprijzen aanhield. Ik wenste hem een enge ziekte toe, gratis. Uiteindelijk heeft die zeikerd me uit zijn afzichtelijke tent gezet.’
‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’
‘Zeg dan niets.’
‘Ik zeg niets.’
‘Hoor je wat je zegt? Ik was een tijdje heel boos op die kroegbaas. Vanavond was ik een stukje aan het wandelen en toevallig kwam ik in dit buurtje terecht. Dit buurtje waar hij woont.’
‘Mag ik weer wat zeggen?’
‘Liever niet.’
‘Oké.’

‘Jack,’ zei ik, terwijl ik plots de straat overstak en linksaf sloeg, ‘ik moet naar huis. Ik heb weer een hoop te schrijven.’
‘Wat gaat het dit keer worden?’
‘Een verhaal.’
‘Gaaf. Heb je al een titel?’
‘Nee, dat nog niet. Maar ik verzin wel iets.’


Apeldoorn, juni en augustus 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

20-08-2020

Lotgenoten (0027)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Woensdagavond 5 augustus 2020. Het is warm. Daar word ik moe van. Ik ga om tien uur slapen. Niet omdat ik moe ben van de warmte, maar omdat ik altijd om tien uur ’s avonds moe ben en door de week altijd om tien uur naar bed ga. Ik sta dan ook doorgaans ’s morgens tussen vijf en zes uur op, zeker op werkdagen.
De Vrouw is werken tot half elf en komt pas tussen kwart voor elf en elf uur thuis. Ik laat alle balkondeuren, ramen en binnendeuren openstaan, dan kan het nog een beetje doorwaaien en afkoelen. Alle kleren uit, tanden poetsen en een paar laatste slokken koud water. Niet te veel, anders moet ik vannacht uit bed om te gaan plassen. In de slaapkamer is het niet heel koel maar wel uit te houden. Ik ga op bed liggen onder het dekbedovertrek-zonder-dekbed-erin. Een paar ademhalingsoefeningen, dan draai ik me op mijn rechterzij. Mijn gedachten komen tot rust. Ik draai me naar mijn linkerzijde en woensdag 5 augustus 2020 is voorbij.

Donderdagmorgen 6 augustus 2020. De wekker gaat om vijf uur. Ik sta op, maar trek nog geen kleren aan. Ik maak koffie en ontbijt en ga in de eetkamer zitten. Ook doe ik de werklaptob vast aan en ik maak een rondje langs twee fora en twee sociale media.
Pardon? Wat komt daar nu voorbij op Twitter? Mijn aandacht is getrokken door de foto bij de link naar het artikel. Ik herken het appartementencomplex onmiddellijk. Het is de flat en de straat waarin ik woon. Op de foto is het donker. Voor het flatgebouw staan ambulances en brandweerwagens met brandende zwaailichten. Lieve help, wat is er aan de hand? Ik lees het artikel. Veel wijzer word ik niet. Maar wacht: op de derde verdieping? Dat is hierboven. En hoe laat is dit artikel geplaatst? 22.59 uur. Toen lag ik nog geen drie kwartier in bed. Eh …

Twee uur later spreek ik De Vrouw. ‘Wat is er gisterenavond gebeurd?’ vraag ik. ‘Ik zie net een bericht van de lokale krant op Twitter en schrik me rot.’
‘Ik kwam om kwart voor elf aangefietst. Er stond veel volk buiten. En er was brandweer, ambulances en twee of drie politiewagens. Alles met zwaailichten. Het was op de derde verdieping, bij die mensen die met zo velen in het appartement wonen.’
‘Dat is bij onze bovenburen en dan drie huizen terug naar de lift.’
‘Wat er precies is gebeurd weet ik niet. Wat ik begrijp is dat er een brandalarm was afgegaan en dat toen iemand de brandweer heeft gebeld. De mensen in het huis deden niet open, dus de brandweer heeft de deur moeten forceren om binnen te komen.’
‘Geen gewonden?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb nog met onze buren gepraat en die vertelden dat er ook nog een boel gegil op de galerij was. Maar heb jij er helemaal niets van meegekregen?’

Niets. Helemaal niets. Alle deuren en ramen wijd open. De straat is een winkelstraat, er staan hoge gebouwen en er is weinig groen. Als er een motor, bus of loeiende politiewagen doorheen rijdt, galmt dat enorm. Ik lig op mijn linkerzijde te slapen. Ik ben nogal slechthorend en mijn linkeroor is mijn ‘goede’ oor. Als we in bed liggen en De Vrouw zegt iets en ik lig op mijn linkerzijde, hoor ik niet wat ze zegt.

Ik kijk op mijn telefoon en open het bericht nogmaals. Mijn ogen glijden over de foto. Ik zie het raam van het appartement waar de brandmelding was en daar, iets verderop, nog geen dertig meter, daar is ons raam en ons balkon.
Die nacht slaap ik nauwelijks.

Vrijdagmorgen 7 augustus 2020. De krant is er. We delen een abonnement met de buren en halverwege de ochtend krijg ik de editie van vandaag uitgereikt. En zie. Voorpaginanieuws. Over een drooggekookte pan.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, augustus 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »