bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

21-12-2023

Huismerk

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Met bakken kwam de regen uit de hemel. De plassen in de winkelstraten werden groter en groter. Er stond een strakke wind die het allemaal nog minder aangenaam maakte. Maar het leek de mensen op straat niet te deren. Normaal was het op dit moment niet druk, maar nu puilde het uit van de mensen die van winkel naar winkel slenterden. Sommigen droegen grote tassen; anderen hadden pakketten in de armen. Het was al aardig donker geworden.
Meneer Vuistsnede bekeek het winkelende volk. Het leek wel of iedereen op het laatste moment nog veel kerstinkopen moest doen. Meneer Vuistsnede deed geen kerstinkopen. Toch liep hij buiten. Beitel trok aan de riem.

Ook in huis was het koud geweest. De thermostaat stond niet hoger dan zeventien graden. Meneer Vuistsnede liet het licht veelal uit. Als hij kon bezuinigen op uitgaven, dan deed hij dat. Geen kerstverlichting voor hem. Breed had hij het nooit gehad, maar de laatste paar jaren was zijn budget krapper en krapper geworden. Toch klaagde hij niet en zocht hij naar mogelijkheden. Eigenlijk was hij toe aan een nieuwe winterjas, maar daar moest hij nog een tijdje voor sparen en deze oude ging nog wel even mee. Op het voer voor Beitel moest hij ook beknibbelen, hoe zeer dat hem aan zijn hart ging, want hij had veel over voor zijn geliefde huisdier. Hij kocht een goedkoop huismerk en sloeg extra in als het in de aanbieding was. Zo zong hij het wel een tijdje uit.

In het stadsparkje leek de regen minder. Er stonden wat bomen. Beitel hief zijn achterpootje bij een struik en snuffelde verder. Ginds was een bankje en meneer Vuistsnede zag dat er iemand zat. Nieuwsgierig dribbelde Beitel dichterbij tot hij vlakbij het oude vrouwtje was.
‘Gaat u gerust naast mij zitten,’ zei ze, terwijl ze plaats maakte.
‘Dank u.’ Zag hij dat goed? Glimlachte ze zelfs? ‘Maar nu moet u op een natte plek gaan zitten.’
‘Dat geeft niet,’ zei ze.
‘Maar u hebt het koud, zie ik.’
‘Dat valt wel mee, dank u.’
‘Nee nee, het valt niet mee, dat zie ik zo.’
Het schijnsel van de lantaarnpaal verderop viel op haar gerimpelde gezicht. De vrouw streek een natte lok lange haren voor haar ogen weg en keek voor zich uit. Zat er een donkere veeg op haar wang? Wie was zij? Had hij haar eerder gezien? Er liep de laatste tijd steeds meer vreemd volk door het centrum en door het stadspark. Lieden die samen kwamen om met elkaar te praten of iets te delen. De meesten droegen oude kleding met gaten of doffe vlekken erin en sleepten vale plastic boodschappentassen met zich mee. Was deze mevrouw een van hen? Naast haar stond een wandelstok tegen de bank geleund. Het was een ouderwetse stok met een verchroomd handvat en een rubber dop aan het eind.
‘Wacht,’ zei hij. Meneer Vuistsnede greep in zijn broekzak, viste er twee munten van twee euro uit en drukte die in de handen van de vrouw. ‘Kijkt u eens. Koopt u een kop koffie, dan wordt u vast weer warmer.’
De vrouw opende haar hand en keek. Toen bracht ze de hand naar haar borst. Het was donker, maar hij zag iets blijs in haar ogen glinsteren. Plots voelde hij haar hand op de zijne. Hij schrok. De hand was warm. Ze streek met haar duim over de rug van zijn hand.
‘Het is goed hoor, mevrouw.’ Een reactie wachtte hij niet meer af. ‘Kom Beitel, we moeten verder. Ik wens u het allerbeste.’ Hij stond op, trok zijn hondje met zich mee en liep in de richting van de uitgang van het stadspark. Even nog draaide hij om. Het bankje was leeg.

Langs het kanaal was geen licht. Verderop stonden de hoge en dure appartementen. Er hingen overal kerstlampjes aan de balkons. Hier op het paadje langs de kade was overal duisternis. Beitel liep te snuffelen en meneer Vuistsnede stond aan het water en keek in de donkere kringen van de regen in het kanaal.
Daar waren ze. Joelende jongens op van die fietsen met dikke banden. Rap kwamen ze naderbij. Het geschreeuw werd luider en luider. Er kwam er eentje vlak achter hem langs voorbij gescheurd. ‘Opzij, ouwe!’ Meneer Vuistsnede probeerde een stap opzij te doen, maar daar kreeg hij snel spijt van. Een andere jongen racete langs hem. ‘Haha! Wat moet je hier, makker?’ Hij wist hem maar net te ontwijken en wankelde even. Zo kwam hij vervaarlijk dicht langs de rand van de kade. Hij hoorde een zoevend geluid dichterbij komen. ‘Kijk uit, fossiel!’
Nog weer een andere jongen kwam dicht achter hem langs rijden en hief zijn been. Meneer Vuistsnede voelde hoe hij in zijn rug werd geschopt. ‘Afkoelen, opa!’ Hij verloor het evenwicht en wilde zichzelf opvangen, maar er was geen kade meer, alleen nog maar zwart water.

– Hij slaat met zijn armen, trapt met zijn benen. Toch zinkt hij. Dieper en dieper. De duisternis beneemt hem de adem. Kleren aan zijn lijf belemmeren zijn bewegingen. Met alle kracht die hij heeft spartelt hij. De druk op zijn hoofd en lichaam wordt groter en groter. Alles is zwaar. Dit houdt hij niet lang vol. Die adem, die adem. Zijn mond loopt vol. Over. Zwart. Overal zwart. Dit is het. Dit was het. Afgelopen. Alleen. Alleen. Maar wacht. Daar. Waar? Er is iets. Er doemt iets. Hij ziet niets. Toch is er licht. Ver weg. Maar het lijkt wel of het nadert. Langzaam. Zijn krachten begeven het. Te laat. Toch is het goed. Geen pijn. –

Hij kon zich niet herinneren hoe hij op de kant was gekomen. Koud was het. Hij was alleen. Geen idee waar hij naartoe moest. Alles nat. En het regende. Die kant dan maar op. Daar stonden huizen. De hoge en dure appartementen. Met zenuwachtig knipperende kerstlampjes op de balkons. Daar strompelde hij voorbij. Een smalle straat. Verkleumd tot op het bot. Winkels. Etalages. Donker. Kerstversiering boven de weg. Nog weer iets verder. Hier herkende hij het. Zie, daar was de voordeur van het appartementencomplex. Meneer Vuistsnede voelde in zijn broekzak. Gelukkig, de sleutel zat er nog in. Met veel moeite wist hij de sleutel tevoorschijn te krijgen. Niet veel later liep hij druipend over de galerij naar zijn voordeur. Maar wat was dat? Naast de deur stond een wandelstok met een verchroomd handvat. Binnen brandde licht.


Apeldoorn, december 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

07-12-2023

Door

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Ik loop door. Ik heb ze heus wel gezien. Ze staan er vaker. Iedere zaterdag. Tactisch verdeeld over de breedte van de Hoofdstraat spreken ze het nietsvermoedende winkelende volk aan,
een folder opzichtig voor de borst houdend. Aan de zijkant, met zijn rug tegen de gevel van een schoenenmodezaak, staat een meneer met een dik boek in zijn hand. Hij kijkt er niet in, maar declameert uit zijn hoofd, zijn blik over zijn bril ten hemel gericht.
Ik loop door en ben nu zo dichtbij genaderd dat ik flarden kan verstaan van hetgeen de man met het boek zegt. Tegelijkertijd steekt een mevrouw uit de groep haar hand uit en biedt me een folder aan. Ik hoor de man zeggen: ‘Zij die geloven in het evolutiesprookje, zij kennen niet de waarheid. De waarheid die is opgetekend in dit boek. Dit boek, dat…’
Ik loop door. De mevrouw doet een stap opzij om me door te laten. Geen idee wat de man nog meer zegt, want ik hoor dat allemaal niet meer, want ik loop door. En ik loop door. De omgekeerde wereld. En door.



Zin

Met goede zin zal ik u vertellen over mijn nieuwe uitgave waarvoor ik de inspiratie opdeed bij de bevriende schrijver W. te A., u allen welbekend, en vandaar dat mijn boek zulke goede recensies krijgt waarin men het betreffende werk roemt vanwege de leesbaarheid, de prettige korte zinsopbouw die de schrijver hanteert en de lezer als het ware (het ware zo) het verhaal in sleept en dat is maar goed ook want dat verhaal stelt an sich niet zo heel veel voor, ware het niet dat er in de diepere laag zich allerlei bizarre plotwendingen voordoen, die de lezer niet alleen voortdurend op het verkeerde been zetten alswel de ene pagina na de andere doen omslaan in opperste nieuwsgierigheid naar het vervolg van de vertelling, die zich ontrolt in de maar liefst meer dan negenhonderd pagina’s van deze parel (en dat voor slechts €22,90 bij uw boekhandel of internetwarenhuis) aan het einde waarvan de lezer nog moet raden naar de exacte afloop, aangezien er sprake is van een open einde van hier tot Tokyo, terwijl de gebeurtenissen zich afspelen in eigen land, hetgeen Nederland is, maar pint u mij daar niet op vast, ik kan er ook wel eens overheen hebben gelezen of naast zitten, zoals me onlangs gebeurde toen ik mij bij het plaatsnemen op een kruk niet erop maar precies ernaast stortte, waardoor ik genoodzaakt was te blijven staan want blauwe en pijnlijke stuit en staande lezen, dat houd ik niet heel lang vol, zeker niet bij zo’n zwaar boek als het nieuwe van de auteur die tevens deze recensie schrijft; een en ander – de val naast de kruk, in dit geval – had kunnen gebeuren doordat ik achterover was geslagen bij het zien van de portretfoto op de achterflap, want allemensen wat een griezel van een vent betreft het hier; echter, ondanks dit alles geniet ik van de vele positieve uitingen die mij ter ore komen en het is fijn dat de lezers zo zeer genieten van de puntige stijl van de auteur dezes. Wel jammer van deze lange zin.



Wat

‘Zal ik jou ’s wat vertellen?’
‘Dat mag, maar ik houd niet van lange verhalen.’
‘Dan laat ik het hierbij.’


Apeldoorn, november 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

23-11-2023

Aardappels – Lotgenoten (0056)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

U zult het wel weer allemaal gezeik vinden, maar ik moet u toch vertellen over wat ik een tijdje terug heb beleefd rondom het functioneren van mijn urogenitale buis.
Begin september was ik op vakantie en ik liep door de Altstadt van Dresden. Het was er zeer warm – zo’n dertig graden – en we hadden ons op het heetst van de dag op een terras tegoed gedaan aan koffie, Obstschmanktorte en een boel water. Dat kon niet goed gaan.
Niet veel later liepen we over de Zwinger en ja hoor. ‘Vrouw,’ zei ik tegen De Vrouw, ‘ik moet pissen.’
De Vrouw zuchtte.

Want ja, ik moet vaak plassen. Dat krijg je als je een oude vent wordt. Om de dag ga ik ’s morgens in alle vroegte een ronde hardlopen. Weer of geen weer. Als ik dan na drie kwartier of een uur weer thuis kom, dan vul ik alle afgescheiden vocht weer aan met veel water. Minstens drie grote glazen verdwijnen er dan in mij. De eerste twee à drie uur daarna moet ik vaak naar het toilet. Heel vaak. Op warme dagen drink ik meer dan anders, dus dan leeg ik mijn blaas ook vaker dan anders.
Ouderdom komt met gebreken. Mijn plas ophouden, dat lukt me steeds minder goed. Als ik mijn tanden sta te poetsen, komt de aandrang op gang en niet zelden verlies ik staande bij de waskom al enige druppels urine. U wilt het allemaal niet weten, dus houd ik erover op.

We daalden de trappen van de Zwinger af. ‘Blijf jij maar hier in de buurt!’ riep ik naar De Vrouw achter mij. Ik spoedde me over het Theaterplatz. Waar? Waar?
Je zult het altijd zien: juist als je op z’n hoogst nodigst moet, dan is er nergens een geschikte plek te vinden om de aardappels af te gieten. Maar wacht. Daar! Daar aan de overkant, daar was een terras van een hotel-restaurant. Het was druk op dat terras, dus niemand die zou doorhebben dat ik geen klant was en geen consumptie had genuttigd, maar wel gebruik maakte van het toilet. Ik slalomde tussen de tafeltjes door, negeerde de serveerster die bij de deuropening stond en rende bijna naar binnen. Dit moest niet te lang meer duren. Een enkel druppeltje ontsnapte me al.
Bliksemsnel scande ik het interieur en de wanden op bordjes die zouden kunnen duiden waar het toilet zich bevond. Zowaar. Een pijl wees me een trap af en daar beneden was het nogal een doolhof. En geen verder bordje of pijl meer te vinden, natuurlijk. Althans niet op het eerste snelle gezicht. Ik liep verschillende conferentie- en eetzalen in en uit en net op tijd ontwaarde ik het vervolg van de pijlenbordjesspeurtocht.
Op het moment dat ik mijn hoop opgaf – of wacht, het ging niet om de grote hoop, het ging om het afscheiden van urine – op het moment dat ik het bijna echt niet meer kon ophouden, zag ik het vervolg van mijn route aangegeven staan. Nog een hoek om hier, een gang door daar en krijg nou wat: daar de deuren van de wc. Met dat ik voor het urinoir stond en mijn broek had geopend, gingen de sluizen open en stroomde het afvoerwater naar buiten. Net op tijd.

Het duurde even, maar toen was ik dan ook zeer opgelucht. De weg weer naar buiten vinden was andere koek. Ik verliet de toiletruimte. Waar kwam ik nou vandaan? Van rechts, volgens mij. Aan het einde van de gang kwam ik in een zoveelste dinerzaal. Was ik hier doorheen gekomen op de heenweg? Volgens mij niet. Terug maar weer, de gang door langs de toiletten en daar kwam ik bij twee gesloten deuren. Donker hier. Was ik een gesloten deur door gekomen? Nee. Och jee. Terug naar die dinerzaal. Ik zal in mijn hoge nood niet goed hebben opgelet en wel degelijk die zaal hebben doorkruist. Dus weer terug naar de grote zaal met alle tafels en stoelen, maar waar kwam ik toen vandaan?

Welnu, hoe dan ook: na zeer veel gezoek vond ik de trap naar boven, liep ik op de begane grond het labyrint verder door, passeerde ik opnieuw die ene serveerster en stond ik dan eindelijk buiten. Moest ik ondertussen weer plassen.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, oktober 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

09-11-2023

Eryngii

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

De klok sloeg vier maal. Het was tijd voor zijn gebruikelijke wandeling. Nog voordat hij de riem had gepakt, stond Beitel al enthousiast aan zijn voeten te springen. De heer Vuistsnede glimlachte en zei: ‘Ja, dat heb je goed gezien. We gaan naar buiten.’
De heer Vuistsnede sloot zijn appartement af. Terwijl hij over de galerij liep, trok Beitel aan de riem: die wist dat er een fijne wandeling aan zat te komen en kon niet wachten voordat hij bij de lift was. Het was dat het mopshondje te klein was, anders had hij met zijn platgeslagen neus het knopje van de lift ingedrukt. De deuren openden zich.
‘Goedemiddag,’ zei de heer Vuistsnede beleefd. De jongedame in kwestie zei niets, knikte niet eens. De heer Vuistsnede stapte de lift binnen en draaide zich om. Zijn blik was gericht op de liftdeuren die zich sloten. Vanuit een ooghoek probeerde hij de vrouw schuin achter hem te observeren. Het weinige dat hij zo snel had gezien, waren haar opgestoken blonde haren, de dikke bontmantel en de zwarte netkousen waarin gaten zaten. Allerlei gedachten en vermoedens schoten hem door het hoofd, maar de heer Vuistsnede probeerde die te verdringen. Hij kende haar niet, hij kende haar levensverhaal niet en hoe nieuwsgierig hij ook was, het zag er niet naar uit dat hij het ooit zou kennen, dus wilde hij geen oordeel vellen, hoe moeilijk ook. Tja, oordelen gaat snel, was hij van mening. Zeer snel.
De lift deed er niet heel lang over om op de begane grond te komen. Beitel gaf een kort blafje en de deuren openden zich weer. Het hondje sleurde zijn baasje bijna naar buiten. ‘Goedemiddag,’ zei meneer Vuistsnede zonder nog om te kijken. Vriendelijk zijn en blijven kon altijd.

Ze waren nog een twintig meter op weg of er kwamen twee politiewagens met gillende sirenes aangereden. Of wacht, daar kwam ook nog een arrestantenwagen en nóg eens twee politiewagens achteraan. Meneer Vuistsnede stopte en draaide zich om. De politiemacht kwam tot stilstand bij het entree van het appartementencomplex. Meerdere agenten waren uitgestapt en zochten nu in hoog tempo een weg naar binnen.
Waar was de jongedame in de bontjas gebleven? Ze was niet achter hem aan komen lopen, dus zal ze de andere kant op gelopen zijn, redeneerde meneer Vuistsnede. Maar hij zag haar niet meer. Zo ver weg kon ze toch nog niet zijn.
‘Uitkijken, ouwe!’ riep iemand. Zo’n moderne elektrische fiets met van die dikke banden reed hem bijna omver. Meneer Vuistsnede was te verbouwereerd om iets te zeggen. Hij bevond zich op het voetpad! Wat deed die vette baik hier dan? Levensgevaarlijk.
‘Kom, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. Waarom hij dat zei, wist hij eigenlijk niet goed, want Beitel trok aan de riem in de richting van het stadspark.

Dat stadspark was niet heel groot, maar toch konden ze er uren in rondwandelen. Beitel vond steeds weer nieuwe paadjes en doorsluipgangetjes en meneer Vuistsnede liet zich maar wat graag meeslepen. Het bewegen deed hem goed, merkte hij. Fit blijven was belangrijk, zeker voor iemand van zijn leeftijd. Na een tijdje sloeg de vermoeidheid echter wel toe.
‘Even rusten, Beitel,’ zei hij. Het mopshondje wist wat hij bedoelde, want hij trok aan de riem in de richting van hun vaste bank, iets verderop.

Toen ze vlakbij waren, nam iemand anders ook plaats. ‘Deze is bezet, Beitel. Een stukje verder staat er nog een.’
‘U kunt er nog wel bij, hoor.’ De stem klonk warm en vriendelijk. Meneer Vuistsnede keek in twee donkerbruine ogen. Hij smolt. De jonge vrouw streek een lok blond haar uit haar gezicht, glimlachte en zei: ‘Ik schuif een stukje op. Komt u er gezellig bij zitten.’
‘Dank u, dat is heel aardig van u.’
‘Geen probleem,’ glunderde ze. ‘Het park en de bank is er voor iedereen.’
Meneer Vuistsnede nam plaats. Hij trok Beitel naar zich toe en liet hem tussen zijn benen op de grond zitten. Het hondje was echter ongedurig, stond al snel weer op zijn pootjes en begon naar de jongedame te blaffen. ‘Nee, Beitel. Zit.’ Meneer Vuistsnede drukte hem weer terug op zijn plaats. Grommend bleef de mops zitten. ‘Braaf, Beitel.’ In de verte klonken sirenes.
‘Wat luistert hij goed,’ zei ze.
‘Dank u,’ knikte hij. Het was destijds een dure puppycursus geweest, maar dat vertelde hij maar niet.
‘Komt u vaak hier in het park?’
‘Bijna dagelijks, hè Beitel?’ En vaak meerdere keren per dag, zelfs. Vandaag was het blauwe zakje nog niet gevuld. ‘En u? Klopt het dat ik u hier nog niet eerder heb gezien?’
Ze legde een hand op zijn onderarm. ‘Zeg maar “je”, hoor. “U” voelt zo oud.’
‘Och pardon, het was niet mijn bedoeling om…’
‘Nee nee, zo bedoel ik het niet.’ Ze lachte. ‘Ik bedoel: ik ben denk ik heel wat jonger dan u, maar ik wilde absoluut niet zeggen dat u oud bent.’
‘Maar dat ben ik wel.’ Nu was het zijn beurt om te lachen.
‘U bent grappig,’ zei ze. ‘Maar ik bedoel het respectvol. Het voelt niet goed dat ik u tutoyeer.’
‘Wat je wilt. Ik vind het goed,’ zei hij.
‘U bent niet alleen grappig, maar u bent ook fijn gezelschap.’
Hij glimlachte verlegen. Ze raakten verder aan de praat. Boven hen cirkelde een tijdje een helikopter en na een paar rondjes werd het weer stil in de lucht. Langzaam werd het donker om hen heen.
‘Het is al laat,’ zei ze.
‘Och ja, nu je het zegt. Kan ik je ergens naartoe brengen?’
‘Nee, niet speciaal. Ik zou graag wat gaan eten.’
‘Alleen?’
‘Liever niet,’ zei ze. ‘Maar ik ben alleen.’
‘Laat mij je dan vergezellen.’
‘Ik zei het toch? U bent fijn gezelschap.’

‘Wilt u alvast iets drinken?’ De ober stond afwachtend met een telefoonachtig apparaatje naar hen te kijken.
‘Ja, graag,’ zei ze. Verder zei ze niets, maar ze keek meneer Vuistsnede intens aan.
‘O, eh …’ hakkelde hij. ‘Eh … zullen we een flesje wijn delen?’
‘Prima plan,’ zei ze. Ze opende het menu en begon te lezen.
‘Doet u maar een flesje rode huiswijn.’
‘Uitstekend. Komt er zo aan.’ De ober tikte iets in en verwijderde zich.
‘Ik ga even naar het toilet,’ zei hij. ‘Let jij zo lang op Beitel?’
‘Natuurlijk,’ zei ze. Beitel bewoog onrustig onder de tafel, maar kon geen kant op. Hij lag vast aan de tafelpoot.

Op de wc was hij snel klaar. Terwijl hij zijn handen waste, keek hij in de spiegel. Wat gebeurde er vandaag? Het leek onwerkelijk. Te mooi om waar te zijn. Hij, meneer Vuistsnede, hij was uit eten met een aantrekkelijke jongedame. Zij vond hem fijn gezelschap en het genoegen was geheel wederzijds. Maar illusies maakte hij zich niet. Hij was een stuk ouder dan zij. Maar, knikte hij zichzelf in de spiegel toe, voor nu zou hij genieten van het moment. En daarbij: hij wilde haar niet te lang laten wachten.

Toen hij bij hun tafel terug kwam, stond zijn glas ingeschonken klaar. Beitel gromde dreigend. ‘Kom kom,’ zei hij, terwijl hij weer ging zitten. ‘Niet zo argwanend, hoor. Het is goed volk. Je hoeft niet jaloers te zijn op … eh, hoe heet je eigenlijk?’
Ze grinnikte. ‘Zeg maar Manuela,’ zei ze.
‘Manuela,’ herhaalde hij. ‘Mooie n…’
‘Hebt u een keus kunnen maken?’ De restaurantbediende stond alweer aan de tafel. ‘Wat mag het voor u zijn?’
‘Voor mij de koningsoesterzwammen,’ zei Manuela.
Meneer Vuistsnede vouwde de kaart open en het eerste wat hij zag was de Wiener schnitzel. ‘Doe deze maar,’ wees hij.
‘Zoals u wilt.’ En weg was de ober.
Meneer Vuistsnede nam een ferme slok.

Verder herinnerde hij zich weinig van de avond. Ja, het was alleraardigst geweest met Manuela. Ze had die dikke bontmantel niet uitgedaan, maar haar gezelschap was prettig. Het gesprek voelde ongedwongen en warm. Ze bevroeg hem vriendelijk over zijn leven en zijn werkverleden en wilde weten waarom hij alleen woonde want hij was toch een aantrekkelijke man? Blozend had hij zijn blik afgewend van haar vragende ogen en haar sensueel volle lippen die ze fel rood bijstiftte. Er zaten gaten in haar zwarte netkousen. Hij had nog iets gestotterd over onafhankelijkheid, maar de details wist hij niet meer. Dat was vreemd, want zo veel had hij niet gedronken. Er was meer vreemd. Hij wist haar voornaam, maar had hij zichzelf eigenlijk voorgesteld? Hadden ze nog een nagerecht besteld? Was hij het die had afgerekend? Vaag stond hem nog bij dat ze samen het restaurant verlieten en daarna dat hij thuis was gekomen en op de bank was geploft. Wat hij zich niet meer kon herinneren, was of ze met hem mee was gegaan of al eerder afscheid had genomen. Had hij zelf zijn huisdeursleutel uit zijn broekzak weten te vissen? Hij vond het warm in huis, wilde zijn jasje uittrekken en kwam tot de ontdekking dat zijn portefeuille met alle pasjes erin uit de binnenzak was verdwenen. Maar daarover kon hij zich op dat moment niet zo heel druk maken, want hij was te moe en viel in slaap. Beitel was nergens te bekennen, terwijl die altijd ’s nachts op de bank sliep.
Veel, heel veel later schrok de heer Vuistsnede wakker. De klok sloeg vier maal.


Apeldoorn, oktober 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

26-10-2023

Tel – Lotgenoten (0055)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Een.

Oei, hij is er weer. En ja hoor, hij doet het. Het gaat me door merg en been. Je zou zeggen: ik sta ik weet niet hoe ver bij hem vandaan en bovendien staan we buiten, dus ik zou er geen last van moeten hebben. Niets is minder waar. Ook al wend ik mijn hoofd af en probeer ik me te concentreren op ander geluid. Dit doet me gruwelen. Ik tel.
Twee.

Ik laat hem voor. De deuren gaan open en hij stapt in. Ik bewaar afstand. Ruim nadat hij heeft ingecheckt doe ik een stap naar voren en houd mijn kaart voor het apparaat. Na het piepje loop ik door naar achteren. Er is plek om te zitten zat, maar hij blijft staan. Op de plaats waar ruimte is voor een rolstoel leunt hij met zijn rug tegen het raam. Ik passeer hem en ga bijna helemaal achter in de bus zitten.
Drie.

De jongeman haalt om de acht seconden heel luid zijn neus op. Ik probeer er niet op te letten, maar hoe meer ik mijn best doe om het niet te horen, hoe harder het in mijn beleving door de bus galmt. Het maakt niet uit hoe ver of dichtbij ik bij hem in de buurt zit. In mijn hoofd hoor ik niets anders. Iedere acht seconden. Ik tel mee.
Vier.

Hij staat te kijken naar een jongedame die aan de andere kant van het gangpad zit. Ze heeft mooie kastanjebruine haren en draagt een kort spijkerjack, een rokje met daaronder een zwarte legging en laarsjes. Ze heeft door dat de jongeman haar staat te bekijken. Duidelijk ongemakkelijk wendt ze haar hoofd af. Als ze even later opstaat, ziet hij dat ze trekt met een been. Ze trilt met haar hoofd en er komt een grimas in haar gezicht. Ze is spastisch. Ik zie dat de blik in de ogen van de jongeman anders is geworden. Niet meer verlekkerd, maar afkeurend, bijna minachtend zelfs. De bus is gestopt, de jonge vrouw stapt wat onhandig uit en daar rijden we weer.
Vijf.

Ik weet niet wat hij wil vertellen met die rode boerenzakdoek die aan zijn riem hangt. Is het een daad van protest? Wil hij laten weten dat hij solidair is met de boeren en dat hij tegen het overheidsbeleid is? Zou hij thuis de vlag ondersteboven hebben uithangen? Ik vraag me af of iemand hem ooit heeft verteld dat wat ik ooit las of hoorde: dat een rode zakdoek uit je achterzak een signaal is dat je open staat voor seksueel contact met andere mannen?
Zes.

Waarom zegt niemand er wat van? In de bus zitten nog meer mannen die hetzelfde zijn gekleed: ze dragen een sweatshirt, een donkere werkbroek met veel opgenaaide zakken en grote veiligheidsschoenen. Ze werken duidelijk allemaal in het groen. Tijdens de rit zitten ze verspreid over verschillende banken in de bus. Geen woord wisselen ze. De meesten hebben oordopjes in en scrollen op hun telefoon door muzieknummers of filmpjes. Als de jongeman zijn neus weer eens ophaalt, kijkt er af en toe eentje geërgerd, maar buigt zich dan weer op de autotune of gameplay.
De jongeman pakt zijn vuist in de andere hand en knijpt erin. Ik hoor van verre de knokkels knakken. Ook zoiets. Ik sluit mijn ogen, haal diep adem en probeer me af te sluiten. Tevergeefs.
Zeven.

De bus is bijna bij de halte waar ik moet zijn. Ik druk op het knopje, sta op en loop vast naar de deur en het uitcheckapparaat. De jongeman is nu heel dichtbij. Als hij maar niet…
‘Piep,’ klinkt het. De bus stopt en de deuren zwaaien open.
Acht. ‘NNNNGGGGGGFFFFFF!’
Ik stap uit en ik gruwel.
Van mijzelf en al mijn aannames.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, oktober 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

12-10-2023

Context

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 04:33

Dus als ik het goed begrijp zit het als volgt. Mooi niet. Het kan ook met terugwerkende kracht. Althans, dat heb ik me laten vertellen. Je kunt me wat. Zou het echt zo zijn? Ik doe mijn eigen onderzoek. Dan nog. Het is me niet helemaal duidelijk waar deze gegevens op zijn gebaseerd. Nu je het zegt. Dat zei ik niet. Je trekt het allemaal nogal uit zijn verband. Toch? Je moet het breed zien. Voordat ik het vergeet. Maar als het even kan. Je weet het niet. Vandaar. Ach zo. Mooi dat het gaat lukken. Zei je dat nou echt? Wacht niet te lang, want nu geldt de aanbieding nog. Doe het maar af of het niets is. Nogal. Sta je daar. Nou, als je het mij vraagt, zou ik de hele boel opdoeken. Ben benieuwd wat de status ervan is. Dat had ik nou nooit achter jou gezocht. Ik? Ik laat nooit scheten. Misschien een puntje van orde. Waarvan akte. Dat je niet denkt. Vroeg of laat kom je toch weer bij hetzelfde dilemma uit. Zeg me dat het niet waar is. Toch is het zo. Maar dan net even anders. Onbegrijpelijk welke puinhoop er in zo korte tijd is ontstaan. Had dan eerder ingegrepen. Anders even de gebruiksaanwijzing lezen? Er waren natuurlijk weer verzachtende omstandigheden. Mij is niets gevraagd. Dat is wel heel kort door de bocht. Fijn dat je weer op het oude nest terug bent. Het komt vast allemaal goed. Doe niet net of je van niets weet. Ik zie het heus wel. Daarnaast is ook wat anders van belang. Wat een topprestatie! Voor niets gaat de zon op. Het gaat me niet aan, maar ik wil het toch even gezegd hebben. Vroeger deden we dat soort dingen niet. Mij niet gezien. Toch ook maar eens proberen. Leuk is anders. Met je pronte borsten. Ik kon toch niet ruiken dat jullie net iets anders hadden afgesproken? Gelukkig zijn de tijden veranderd. Voor dit soort gevallen mag van mij de doodstraf weer ingevoerd. Pas na een uur wist ik een paar kaarten te bemachtigen. Zegt die ene gek tegen prins Claus. Het is echt extreem dit jaar. Zelden zo gelachen. Ja, ik weet het niet, hoor. Volgens mij is het chronisch en anders wel structureel. Dat ze dat niet veel eerder hebben toegepast. Onder welke steen heb jij al die tijd gelegen? Dat moet je helemaal zelf weten. Al die nieuwerwetse rommel met die klimaatverandering, dat is toch allemaal grote onzin? Zoals ik het zie, is zij niet uit het juiste hout gesneden. Wanneer ga jij een keertje uit de kast komen? Ik zou het heel anders aanpakken. Voor wat hoort wat. Je doet het toch niet voor niets. Zullen we wat afspreken? Je staat nog op mute. Mij niet gezien. Naar aanleiding van alle gebeurtenissen zou je toch anders vermoeden. Ik bespeur een sarcastische ondertoon. Uiteindelijk kan het mij niets schelen. Dan vraag je je toch af. Jazeker. Kan iemand mij vertellen waar dit over gaat? O. Zeg dat dan meteen. Ik mis de context.


Apeldoorn, september 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

28-09-2023

Zetje (#zkv)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Tijdens het opruimen vond ik een oud notitieboekje. Ik kon me niet herinneren het ooit te hebben gekocht of gekregen, of dat ik er ooit iets in had geschreven. Nieuwsgierig opende ik het boekje en ik las:
Tijdens het opruimen vond ik een oud notitieboekje. Ik kon me niet herinneren het ooit te hebben gekocht of gekregen, of dat ik er ooit iets in had geschreven. Nieuwsgierig opende ik het boekje en ik las:
Tijdens het opruimen vond ik een oud notitieboekje. Het boekje heb ik inmiddels weggegooid. Ik was tenslotte aan het opruimen.



Mee

De nieuwe meubels voor het appartement waar ze net naartoe was verhuisd werden bezorgd. Drie fauteuils en een groot bankstel.
‘Kijkt u eens,’ zei de bezorger. ‘Als u hier even wilt tekenen voor ontvangst.’
‘En alle verpakkingsmateriaal?’ vroeg ze. ‘Het is nogal wat.
De bezorger zuchtte ietwat geërgerd. ‘Ik neem het wel mee.’
‘Fijn,’ klonk ze opgelucht.
Die middag ging ze boodschappen te doen. Toen ze met de lift beneden in het entree van het appartementencomplex kwam, schrok ze zich een hoedje. De hal was versperd.
Het klopte wel. De bezorger had gezegd dat hij de verpakking zou meenemen. Hij zei alleen niet waarheen. Wat een berg.



Zetje

Zo. Het plassen is gedaan. Hij spoelt door. Terwijl hij zijn broek dicht knoopt, kijkt hij naar zijn buik. Zijn T-shirt zit omhoog gestroopt en nu hij het omlaag wil trekken, ziet hij het. Met duim en middelvinger peutert hij het zwarte propje uit zijn navel en achteloos gooit hij het in het urinoir. Dan doet hij zijn T-shirt omlaag.
Wacht. Dit kan hij zo niet achterlaten. Het zwarte pluis ligt hoog in de plaspot. Hij duwt nog een keer op de knop, maar het water spoelt er precies langs heen. Nog een keer. Het wil niet weg.
Dan moet het maar. Met zijn vinger geeft hij de navelpluis een zetje.
Wat nou vies? Straks gaat hij zijn handen wassen.
En laten we blij zijn dat het geen drol was. In het urinoir.



Een zkv is een zeer kort verhaal, ook wel ‘flitsverhaal’ genoemd.
A.L. Snijders (pseudoniem van Peter Cornelis Müller, 1937-2021) was de ware ambassadeur van het genre.



Apeldoorn, augustus 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

14-09-2023

Hoog tijd voor een kroegverhaal (34)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Ik loop langs de toog.
‘Wat mag het zijn?’ vraagt barman Bert.
‘Effe niks,’ zeg ik. ‘Ik kom zo wel wat bij je halen.’
Iets verderop staat een tafel. Op de bank erachter ga ik zitten, met mijn rug leunend tegen de muur. Zo heb ik goed uitzicht op de rest het café. Tegenover mij staan een paar stoelen aan tafel en ginds is de toog. Het is leeg in café De natte krakeling.

Maar plots! Wat gebeurt daar nou? Je raadt het nooit. De deur van het café gaat open en er komt iemand binnen. Het moet niet gekker worden hier. Het personage komt naar mijn tafel toe gelopen.
‘Zal ik bij jou komen zitten?’ vraagt het meisje. Ze is lang en slank, draagt een wijde, legergroene en nonchalante broek met daarboven een strak zwart truitje. Haar lange haren heeft ze in een paardenstaart. Ze kijkt me glimlachend aan met een vriendelijke blik in haar ogen.
‘Dat mag,’ zeg ik. ‘Al heb je mijn toestemming niet nodig. We leven in een vrij land, dus je mag gaan en staan én zitten waar je wilt. Maar elders is toch nog genoeg plek?’
‘Wil je liever dat ik ergens anders ga zitten? Als je liever alleen bent. Of wacht je op iemand?’
‘Nee, dat allemaal niet. Ik ben over het algemeen wel graag alleen, maar doorgaans gaat men naar een café om anderen te ontmoeten en te spreken. Ik wacht niet op iemand in het bijzonder. En nee, ik heb liever niet dat je ergens anders gaat zitten.’
‘Mooi,’ zegt ze. Ze pakt een stoel en schuift aan.

‘Welkom,’ zeg ik. ‘Wil je iets drinken?’
‘Nee, dank je. Ik heb geen dorst.’
‘Dat kan, al is het niet gebruikelijk in een café. Zelf vraag ik altijd om water, uit de kraan. Kost vaak niets. Bij nader inzien zie ik het vreemde er niet van dat iemand niets drinkt in een café. Hoe vaak loopt een mens niet een klerenwinkel binnen om slechts te kijken en te passen en vervolgens met lege handen weer naar buiten te gaan?’
‘Precies.’ Ze knikt me vastberaden toe. ‘En er hangen hier geen bordjes met: consumptie verplicht.’
‘Mooie tattoo,’ zeg ik.
‘Ik heb helemaal geen tattoo.’
‘Inderdaad, nu je het zegt. Vandaar dat ik het zo mooi vind.’
‘Dank je.’ Ze bloost. Ik vraag me af waarom. ‘Maar als ik wel een tattoo had gehad en die zou bijvoorbeeld onder mijn truitje zitten, dan had je zeker gewild dat ik dat truitje omhoog zou doen om je mijn tattoo te laten zien?’
‘Wat een wantrouwen in de goede bedoelingen van een eerzame burger,’ zei ik.
Ze grinnikt.
‘Hoe heet je?’
‘Lieke.’
Ik denk: I like Lieke.
‘En jij?’
‘Bas.’
‘Dan is het in het Spaans: Bas y Lieke.’
‘Ja?’
‘Vat je ‘m?’
‘Valt er wat te vatten?’
‘Bas y Lieke. Basiliek.’
‘Ach zo.’
Ze lacht.
Ik lach met haar mee, ook al vat ik ‘m nog steeds niet.
‘Je vat ‘m nog steeds niet, hè?’
‘Is dat erg, Lieke?’
‘Nee. ’t Was ook wel een stomme associatie.’
‘Weet je,’ zeg ik, terwijl ik mijn hand leg op haar blote bovenarm die op tafel ligt, ‘dat geeft niet. Soms zeggen we stomme dingen. Ik doe de hele tijd niet anders.’
‘Ik heb nog niks stoms van jou gehoord.’
‘Maar je kent me dan ook nog niet zo lang.’
‘Da’s waar.’ Ze knikt weer. ‘Je kijkt trouwens alsof je dat jammer of raar vind. Had ik je moeten kennen? Je komt me wel bekend voor. Kom je hier vaker?’
‘Nee, dat niet.’
‘Wat dan wel? Je bent toch geen bekend persoon of zo, hè? Want ik lees geen kranten en zit ook niet op Feestboek.’
‘Ik heb ook geen Feestboek, maar ik lees wel kranten – hoewel, ook niet allemaal, eentje maar – en zo heel bekend ben ik nu ook weer niet.’
‘Waar zou ik je van moeten kennen?’ Lieke werd weer een beetje rood in haar gezicht.

‘Ken je hem niet?’ Het is Bert, de uitbater van dit café. ‘Kijk dan maar uit.’
‘Barman Bert,’ zeg ik. ‘Wij willen niets drinken, dank je.’
‘Maar nu wil ik wel weten,’ zegt Lieke tegen Bert, maar wijzend op mij, ‘waar ik hem van zou moeten kennen.’
‘Schrijver,’ zegt Bert kortaf. Hij loopt door.
Lieke kijkt me aan. ‘Och ja, nu hij het zegt… nu valt het kwartje. Je bent die schrijver.’
‘Goed geraden!’
‘Sorry.’ Ze bloost weer en wendt haar blik naar het tafelblad.
Ik leg mijn wijsvinger onder haar kinnetje en duw haar gezicht weer omhoog, zodat ik haar kan aankijken. ‘Waarom moet jij je verontschuldigen voor iemand die je niet goed kent? Nergens voor nodig.’
Ze lacht. Gelukkig. Dan veegt ze met een hand haar lange donkerblonde haren uit haar gezicht. ‘Waarom moet ik uitkijken voor jou?’
‘Ik ben die schrijver, weet je.’
‘Dat snap ik niet.’
‘Mag ik vragen hoe oud je bent?’
‘Ja hoor, dat mag.’
Nog voor dat ze verder antwoord kan geven, zeg ik: ‘Fijn. Dan ga ik je vragen hoe oud je bent. Daar komt-ie, hoor. Hoe oud ben jij?’
‘Haha,’ lacht ze. ‘Jij bent een rare.’
‘Dat is geen antwoord,’ zeg ik.
‘Twintig.’
‘Twintig,’ herhaal ik. ‘Oei. Maar het geeft niet.’
“Oei? Val ik je tegen? Je kijkt bedenkelijk.’
‘Nee, tegenvallen is het niet. Ik noem je in mijn hoofd en verhaal steeds meisje, maar met twintig ben je een vrouw.’
‘Een jonge vrouw, mag dat ook?’ lacht ze.
‘Van mij wel. Maar ik ben een oude man en voor mij is iedere vrouw onder de vijfenveertig een meisje.’

Och, opeens is ze even afgeleid. Het meisje pakt haar telefoon en kijkt ernaar. Ze glimlacht en begint op het apparaatje te tikken. Iets maakt haar blij. Een berichtje van iemand, een foto, een filmpje? Ik zie haar stralende gezicht en haar lach en ik word een beetje weemoedig.
Ze kijkt op. ‘Hé, wat is er?’ vraagt ze. ‘Ben je oké?’
‘Ja, het gaat,’ zeg ik.
‘Wat was er dan?’
‘Ach, ik ben een oude man en ik word soms wat melancholiek of nostalgisch.’
‘Hoe komt dat nu dan?’
Ik wil haar geen schuldgevoel aanpraten of opdringen. Het komt ook niet door haar maar dat komt het wel.

Ik kende Dorien van de kerk. We hadden samen Communie gedaan en soms zagen we elkaar op het kerkplein. Ze praatte veel en ik durfde niets te zeggen en ze had een wat bleek en spichtig sproetensnoetje en een bos grove krullen. Met haar witte tanden en de stralende lach stond ze voor me te praten over van alles. Ze zei het nog niet, maar ik wist dat ze me leuk vond en ik vond haar nog veel leuker.
Maar ik zat in tweestrijd. Irene, mijn nicht uit Canada logeerde bij ons. Ze was lang en slank en had heel lange steil donkerblonde haren tot op haar kont en oneindig lange benen en ze droeg hotpants. Mama fluisterde tegen me dat ze ‘ordinair’ was, maar ik vond haar heel mooi. Twee problemen: ik sprak geen woord Engels en zij was achttien en ik elf jaar jonger. Een paar weken geleden ontmoette ik Irene weer en ook nu wist ik nauwelijks wat te zeggen ondanks dat ik nu wél Engels spreek. Ze is nog altijd een mooie vrouw, al zal ze nu bijna zeventig zijn.
Ik denk terug aan een recent filmpje dat ik onlangs online zag, beelden van Garth Hudson, de oude pianist van de band The Band. In het filmpje zit hij achter de piano, voorover gebogen, kalend maar met grijze halflange haren in zijn nek. Zijn bewegingen lijken onvast, maar hij speelt een jazzy en bluesy geïmproviseerd stuk als vanouds zo soepel en het is fantastisch en ik kijk naar de hoogbejaarde man en ik denk aan Dorien en Irene en het ontroert me en ik word verschrikkelijk emotioneel.


Plots schrik ik op. De stoel tegenover mij is leeg. Ik voel beweging naast mij. Ik kijk naar rechts van me. Daar zit het meisje dat Lieke heet. Ze is naast mij op de bank gekropen.
‘Och,’ zegt ze zacht. Ze legt haar rechterhand op mijn linkerwang. ‘Je huilt.’ Voorzichtig veegt ze de traan weg.
Ik zeg: ‘Ik ben gewoon een oude, sentimentele zeikerd.’ Met mijn jochiesverliefdheid.
Ze lacht zo mooi en slaat haar beide armen om mij heen en legt haar hoofd tegen mijn schouder.
Ik wroet met mijn neus in haar haren en druk er een kus in. Lang mag het niet duren. Ik duw haar een beetje van mij af, kijk haar aan, pak haar handen en zeg: ‘Ik moet gaan.’
‘Oh, jammer. Is het al zo laat?’
‘Nee, laat is het niet,’ zeg ik. ‘Maar het is hoog tijd.’


Apeldoorn, augustus 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

31-08-2023

Voorbij – Lotgenoten (0054)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Nog een klein stukje volhouden. Om de dag loop ik ’s morgens vroeg een ronde hard. Ook op deze zondagmorgen. Ik ben om kwart over vijf wakker geworden, heb mijn sportkleding aangetrokken en vervolgens een koolhydraatrijk ontbijt tot mij genomen. Mijn route gaat door park en langs kanaal, dik drie kwartier lang. Bijna ben ik thuis. Hoe laat zou het zijn? Ik schat net half zeven. Het is alweer even licht.
Ik loop midden op straat. Het asfalt veert fijn onder mijn stappen; bovendien rijdt er nog helemaal geen verkeer. Als er wél iets aan komt, dan merk ik dat vroeg genoeg op om op het trottoir te springen. Heerlijk, zo doodstil als het op straat is, zo ’s morgens vroeg. Hoewel.
Ginds is een oversteekplaats. Althans, mijn weg kruist de route die veel mensen nemen als ze vanuit het centrum naar de zuidkant van de staat gaan.

Ik hoor ze van een afstandje. Twee jongemannen lopen naast elkaar. Ik zie ze wat duwen en trekken. Ze schreeuwen. Eentje doet een stap opzij en buigt. Is het van pijn of van de lach? Dan komt hij weer overeind en springt hij naar de ander met geheven arm. Meer geroep heen en weer. Is het gewelddadig of gewoon lol onder elkaar? De twee grijpen elkaar beet en sleuren elkaar verder de straat in.

Dan verschijnt een ander iemand. Kijk nou, die heeft moeite overeind te blijven. De man zwalkt, doet een pas opzij, wankelt en houdt zich vast aan een paal, waarop het bord ‘voetgangersgebied’ is bevestigd. Terwijl ik naderbij kom, hoor ik hem murmelen. De man ziet mij en ik kijk in een bleek gezicht met volle wangen en samengeknepen ogen. De blik is leeg, het hoofd wiebelt naar voren en naar achteren. Ik ben bijna voorbij.

Een fiets. Nee, twee. Op de een rijdt een meisje. Op de ander een jongen. Hij heeft iemand achterop. Ook een meisje. Wapperende haren. Ze dragen alle drie hetzelfde T-shirt. Ik herken het logo van het café waar ik nooit kom.
‘Tot donderdag!’ roept het fietsende meisje.
‘Nee, dan werk ik niet,’ antwoordt het meisje achterop bij de jongen. ‘Vakantie!’
‘O ja. Nou, tot over drie weken dan!’
Het fietsende meisje slaat af, zwaait en passeert mij. De jongen rijdt verder met het meisje achterop en verdwijnt uit het zicht. De avond en nacht werken zit erop.

Heel veel tijd om al deze taferelen gade te slaan heb ik niet. Ik ben ze inmiddels voorbij en ren het allerlaatste stukje verder.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, augustus 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

17-08-2023

Drie uur geleden

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2023 — bazbo @ 01:00

‘Drie uur geleden,’ begon hij. De ademteug die hierop volgde was lang en diep. Even dacht ik dat hij erin bleef, maar na een paar tellen opende hij zijn ogen weer en keek hij mij aan. Ik glimlachte opgelucht.
‘Wat lach je?’ vroeg hij.
‘Ik dacht dat je erin bleef.’
Hij veegde een lok halflang grijs haar van zijn voorhoofd, keek ons stamcafé rond en zei: ‘Zo snel geef ik nog niet op.’



Dat was waar. De hardnekkigheid waarmee hij zich in ons aller bestaan wist te blijven wrikken, was op z’n minst bewonderenswaardig te noemen. Niemand van ons zag hem als welkome gast, als hij in het stamcafé verscheen, als hij bij je thuis aanbelde of telefonisch contact opnam. Mail of app had hij niet. Hij begreep niets van die nieuwerwetse rommel. Gelukkig maar.
Niemand wist eigenlijk ook hoe hij in onze kennissenkring verzeild was geraakt. Hij was er gewoon. Het leek ook of hij er altijd was geweest. Ook al nodigde je hem niet uit op je feestje; steevast ging de bel en dan stond hij voor de deur. Zonder attentie. Hij liep gewoon door naar de kamer of daar waar de fuif plaatsvond, pakte bier en begon tegen mensen aan te praten. Niemand zei er wat van.

Het vreemde was dat hij zelden iets los liet over waar hij vandaan kwam, waar hij zijn vroege jeugd had doorgebracht of wat zijn geschiedenis was. Wel praatte hij je de oren van de kop. Tot vervelens toe bestookte hij ons met verhalen over de succesvolle transacties, bijzondere reizen of amoureuze escapades die hij recentelijk had ondernomen. Snoeverijen, waren het. Zo vertelde hij eens dat hij een moslimdame had opgeduikeld die er – volgens hem – wel pap van lustte, met wie hij een uitgebreide reis naar Hawaï had gemaakt en bij wie hij een kind had verwekt. Wat hij niet vertelde was waar hij haar had ontmoet, wanneer hij die reis dan precies had gemaakt of hoe het kind heette en waar het zich op dat moment bevond. Als je ernaar vroeg, dan keek hij je aan of je dement was en zei hij dat hij niet in herhaling wilde vallen of oude wonden wilde openrijten. Tja en dan hield je je mond, hè?
Een ander bijzonder moment vond plaats toen hij het stamcafé plots kwam voorrijden in een gigantische Amerikaanse slee. Op de vraag hoe hij daaraan was gekomen, antwoordde hij slechts: ‘Jackpot.’ Het was de enige keer dat we hem met dat ding hebben zien rijden. Niemand vroeg ernaar waar de wagen was gebleven. En zelf begon hij er ook nooit over.

Drank, vrouwen, reizen, geld, luxe: het maakte allemaal deel uit van zijn leven, waar we verder bijna niets van wisten. Hoe oud hij was konden we slechts schatten, want als je ernaar vroeg dan was zijn antwoord altijd: ‘Inmiddels heb ik de leeftijd dat het ieder moment gebeurd kan zijn.’ Volgens mij hintte hij vooral op zijn levensstijl, die bepaald niet gezond te noemen was. Als hij op bezoek was of aan onze stamtafel hing zoals nu in deze kroeg: de ene pils na de andere goot hij naar binnen. (Afrekenen deed hij nooit. Hij zette alles op de bon van een ander.) Kwam hij bij je over de vloer, dan deed hij zich te goed aan de geserveerde worst, pinda’s, toastjes, chips en frituurhapjes; de schaal met komkommer, tomaat, paprika en nadere rauwkost sloeg hij immer over. Over beweging heb ik hem nooit gehoord. Hij liet zich meestal rijden. Op die Amerikaanse slee na had hij volgens mij nooit een auto. Hij kwam met de bus of reisde met de trein. Vliegen hield hij niet van, zei hij. Dat botste dan weer met dat verhaal over die moslima en de reis naar Hawaï. Sport beoefende hij vanuit zijn luie stoel, pochte hij. Maar voetbal volgde hij niet. Nee, dan golf. Daar wist hij alles van, zei hij. Vervolgens strooide hij met termen die ik niet kon thuisbrengen. We verdachten hem er wel eens van dat hij gewoon boekjes en handleidingen uit zijn hoofd leerde en dan in gezelschap deed of hij er persoonlijk ervaring mee had door uit die informatie te citeren.
Zelf deed hij niets. Overal had hij zijn mannetjes voor. Van behangen tot boodschappen. Soms sprak hij tussen neus en lippen door over zaken, over huizen die hij had gekocht en liet opknappen en doorverkocht of verhuurde. Ook daarin had hij mensen die alles voor hem deden. ‘Ik hoef alleen maar te incasseren,’ zei hij. ‘Die pandjes en die mannetjes leveren me een hoop op.’ Naarmate de tijd vorderde begrepen we steeds beter dat wij ook tot zijn mannetjes behoorden. Als wij in zijn gezelschap waren betaalden wij immers voor zijn natje en zijn droogje.

Nog zoiets. Waar hij woonde. Niemand wist het. De ene keer maakten we uit zijn verhalen op dat hij in een duur koophuis woonde, de andere keren deed zijn anekdote vermoeden dat hij resideerde in de daklozenopvang. Zijn adres of contactgegevens waren bij niemand bekend. Als hij belde, was dat altijd met een ander telefoonnummer. Als je hem om zijn nummer vroeg, gaf hij een reeks cijfers op en als je hem dan wilde bellen, bleek het nummer onbereikbaar of niet te kloppen.
Er schiet me iets te binnen wat onze vragen nóg groter maakte. Plots was hij er een tijdje niet. We zagen hem niet op onze verjaardagen of in het café. En niet even: nee, wel een jaar. Wat zeg ik? Twee jaar. Tijdens de bijeenkomsten van onze vriendengroep in het café keken we naar de deur, maar al wie er binnenkwam: hij niet. Ook kwam hij niet opdagen als we bij een van ons thuis een verjaardag vierden. Hoe vreemd. Er zou hem toch niets overkomen zijn? We konden hem niet bellen of appen of mailen of zelfs geen kaartje sturen. En even zo plots als hij was verdwenen, verscheen hij ook weer. Of er niets aan de hand was.
‘Waar was je nou?’ durfde ik te vragen toen hij aan de stamtafel had plaatsegenomen en zijn gebruikelijke pils op onze rekening had besteld.
‘Hoezo?’ was de wedervraag.
‘Al die tijd? Je was verdwenen. Weg. We maakten ons zorgen. Straks ben je nog dood en dan weten wij nergens van.’
Niet-begrijpend haalde hij zijn schouders op en voor we het wisten was alles weer de oude. Hij vertelde over de bergen geld die hij had verdiend, over zijn avonturen in den vreemde en over het luxueuze jacht dat hij had gekocht. Aan het eind van de avond, toen hij als vanouds weg ging zonder te betalen, kwam hij erop terug. Hij keek ons geheimzinnig aan en zei: ‘Zo snel geef ik nog niet op.’

Zo verstreken jaren. Dan weer was hij overal en kocht hij drank van ons geld of bezocht hij onze verjaardagen en vrat hij onze koelkast leeg. Dan weer zagen we hem een tijdje niet en dook hij opeens weer op, vol verhalen over ginds in den verre, over de grootste flatscreentelevisie die hij had aangeschaft en over de mensen die hem hadden geprobeerd te misleiden en die hij te slim af was, zó slim dat hij er zelf geld aan overhield. Zijn toekomst was verzekerd.



‘Maar,’ vroeg ik, ‘je had het over drie uur geleden. Wat gebeurde er drie uur geleden?’
‘Drie uur geleden,’ zei hij nadenkend. Hij nam een slok en keek met gefronste wenkbrauwen het stamcafé nog eens rond. Toen ging hem een licht op. Er verscheen een glinstering in zijn blik en met wijd open ogen keek hij mij aan. ‘Drie uur geleden lag ik nog in bed met een stijve lul.’


Apeldoorn, augustus 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »