bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

12-09-2024

Alif

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

‘Laten we even uitrusten, Beitel. Het is ook zo warm.’ Ze waren wat verder het park in gelopen dan anders. ‘Hier is schaduw en kijk, daar is een bank.’ Meneer Vuistsnede trok aan de riem en de kleine mopshond volgde gehoorzaam. ‘Zo. Hèhè.’ Beitel ging bijna onder de bank liggen. Het diertje hijgde en liet zijn tong uit de bek hangen. ‘Braaf.’ Hij boog voorover en klopte het hondje zachtjes op de kop.
Er klonk geluid, anders dan de warme bries die tussen de bomen. Lichte voetstappen waren het. Meneer Vuistsnede keek op. Het was een jonge vrouw die op het pad kwam aanlopen. ‘Goedemiddag,’ zei ze en wees op de bank. ‘Vindt u het goed als ik hier plaatsneem?’
Meneer Vuistsnede knikte en ze kwam rechts naast hem zitten op de bank. ‘Dank u.’
Meneer Vuistsnede keek een andere kant op. Hij vond het niet netjes om de jongedame uitgebreid te bekijken.
De bank stond langs het wandelpad, ietwat onder een paar bomen. De schaduw viel precies op de plek waar ze nu zaten. Aan de overzijde van het pad was een strook gras, dat wat verschroeid was door de felle zon van de afgelopen dagen. Daarachter groeiden hoge struiken; het volle gebladerte ontnamen het zicht. De meeste struiken waren inmiddels uitgebloeid en de bladeren werden doffer groen en langzaam geel. Het eind van de zomer kwam in zicht. Toch was het nog heel warm. Al dagen.

Plots gebeurde er iets. Lawaai, geruis, alsof er een enorm grote stofzuiger naast hem stond. Maar dan anders. Hij schrok. Het geluid leek van boven te komen, maar toen meneer Vuistsnede keek, zag hij niets. Althans, niet boven in de lucht. Zou het ergens achter de bomen…? Hij boog zich naar links om langs een grote struik te kunnen kijken, maar hoe hij zich ook uitstrekte: hij zag niets. Het gierende geluid hield aan, maar na korte tijd zwakte het af tot een zacht, maar doordringend gezoem. Toen klonken er metalen klappen. Ging er ergens een poort open? Wacht, daar! Daar achter dat bosje. Een rood knipperlicht. Of nee, nu was het weer weg. Hoorde hij nu voetstappen? Het was een metalig soort getrippel, dat dichterbij kwam. Hij voelde zich onprettig, angstig, kil. En daar was het. Druk, druk op de keel, die hem de adem benam. Tegelijkertijd klonk er nieuw geluid, gesis, dat zich ontwikkelde tot een gegier en snijdende pieptoon die hem dwars door het hoofd sneed. Oorverdovend. Misselijkmakend. Verstikkend. Er kwam een soort mist voor zijn ogen, die dikker en dikker werd en donkerder en donkerder. Hij wilde vechten, maar dat lukte niet. Toen werd alles zwart.

‘Meneer?’
Meneer Vuistsnede schrok op.
‘Meneer? Gaat het met u?’
Hij draaide zijn hoofd en keek in de donkerbruine ogen van de jonge vrouw.
Ze had zich naar hem toe gedraaid en haar hand bezorgd op zijn onderarm gelegd. ‘Meneer, gaat alles goed met u?’
‘Eh ja,’ stamelde hij. ‘Ik denk het.’
‘Het leek of u onwel werd. U trok heel bleek weg, haalde geen adem meer en zat te trillen.’
‘Hoorde jij dat ook?’ vroeg hij.
‘Wat?’ vroeg ze. ‘Wat hoorde ik?’
‘Dat geluid.’ Hij keek haar aan.
Ze schudde haar hoofd niet-begrijpend. ‘Ik weet niet wat u bedoelt.’
‘Dat geronk, gezoem, de klap alsof er een ijzeren deur dicht slaat. Oorverdovend en gekmakend gegier. Zag je die verblindende en verstikkende mist? De duisternis?’
‘Nee, dat heb ik niet gehoord en gezien. Weet u het zeker?’
‘Ik zou toch…’
‘Gaat het goed met u?’
‘Jaja, het gaat. Ik ben misschien wat in de war.’
‘U was ook zo in gedachten. Misschien hebt u het gedroomd?’
‘Nee, dat lijkt me…’
‘Misschien is het de warmte. Ik blijf even bij u, mag dat?’
‘Och ja, hoor. Je zat hier toch al?’
‘Dat is waar.’ Een tijdje bleef ze stil naar hem zitten kijken.

‘Mag ik je wat vragen?’ zei meneer Vuistsnede. ‘Zo’n doek die jij draagt, hoe heet dat ook weer? Volgens mij is het geen boerkini, toch? Of wel?’
Ze lachte. ‘Nee, dat is het zeker niet. U bedoelt waarschijnlijk een boerka. Dat is een doek waarmee je het hele gezicht bedekt en alleen de ogen zichtbaar zijn. Een boerkini is een zwempak dat het hele lichaam bedekt, behalve handen, voeten en gezicht. Ik draag een hijab.’
‘Ach ja,’ verontschuldigde meneer Vuistsnede zich. ‘Dat was het. Ik vergeet het steeds.’
‘Het geeft niet, hoor.’ Er glom iets in haar donkere ogen. ‘U vraagt het netjes en respectvol. Dat maak ik wel eens anders mee.’ Voordat meneer Vuistsnede daarop in kon gaan, zei ze: ‘Als er nog iets is wat u wilt weten, vraagt u gerust. Zelf ben ik ook altijd heel nieuwsgierig naar andere mensen.’
‘Naar mij ook?’ Meneer Vuistsnede was verbaasd. Behoedzaam bekeek hij haar. Ze droeg een koningsblauw tuniek en een wijdvallende, bijbehorende net zo koningsblauwe broek. Daaronder witte sportschoenen of hoe heetten die tegenwoordig? Sniekers? Haar witte hijab viel om haar smalle gezicht. Ze was niet uitbundig opgemaakt; meneer Vuistsnede zag een bijna onopvallende lippenstift en wat mascara.
‘Ja,’ zei ze. ‘Naar u ook. Woont u hier in de buurt? Komt u vaker in het park? Ik loop hier veel van mijn school naar huis, maar ik heb u nog niet eerder gezien.’
‘Ja, wij zijn hier iedere dag,’ vertelde meneer Vuistsnede, ‘maar meestal op andere tijden. Dit keer waren we een andere route gelopen en zochten we wat schaduw, vanwege de warmte.’
‘Nu mag u mij weer wat vragen.’ De donkere ogen glommen nog steeds.
‘Mag ik vragen hoe je heet?’ flapte hij eruit.
‘Elif,’ zei ze.
Meneer Vuistsnede keek moeilijk.
‘U kijkt moeilijk,’ lachte de jonge vrouw.
‘Sorry.’
‘Dat geeft niets, hoor. Veel Nederlandse mensen vinden Turkse namen moeilijk om uit te spreken en te onthouden. Al is Elif denk ik niet zo moeilijk.’
‘Elif.’
‘Precies. U zegt het heel goed.’
‘Elif. Mooie naam, wel. Betekent het iets?’
‘Het is afgeleid van alif, de eerste letter van het Arabische alfabet. In het Turks betekent Elif ook slank of tenger.’
‘Ik vind het een mooie naam, Elif.’
‘Dank u. En u? Hoe heet u?’
‘Meneer Vuistsnede.’
‘Ik ben bang dat ik uw naam ook moeilijk vind om uit te spreken of te onthouden. Meneer Vuist…?
‘Vuistsnede.’
‘Vuistsnede.’
Ze lachten allebei. Beitel sprong op en kefte mee.
‘En dit is Beitel,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Beitel,’ zei Elif. ‘Wat een grappige naam.’

Ze praatten nog een tijdje. Meneer Vuistsnede vroeg of de hijabdracht ook onderhevig is aan mode en Elif wilde alles weten over Beitel. Toen stond ze op, aaide Beitel over de kop en zei: ‘Ik moet gaan.’
‘Dag Elif,’ zei meneer Vuistsnede. Uit beleefdheid was hij ook opgestaan. Hij stak een hand uit.
Die pakte ze beet en schudde ze. ‘Dag meneer Vuistsnede. Ik hoop dat het heel goed met u gaat en misschien zien we elkaar nog een keer hier in het park.’
‘Ja, wie weet.’
‘Dat zou ik leuk vinden.’ Ze knikte hem toe, draaide zich om en liep weg.

Meneer Vuistsnede wilde haar niet nakijken, dat leek hem ongepast. Hij ging weer zitten en boog naar Beitel. Maar wat was dat? Er klonk weer geluid. Het kwam uit de richting waarin Elif was gelopen. Hij keek en hoorde het. Die sniekers van haar veroorzaakten een metalig soort getrippel.
Aan het eind van het pad draaide ze zich nog een keer om, zwaaide naar hem en sloeg af. Al snel was ze achter het struikgewas verdwenen.
Meneer Vuistsnede zuchtte. De hitte was zo langzamerhand niet meer te harden. Toen viel hem iets op. Het was doodstil.


Apeldoorn, juli 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

29-08-2024

Tent – Lotgenoten (0065)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

‘Goedemiddag. We hebben een kamer gereserveerd.’
‘Excuse me. Iek geen Niederlands. Can you speak English?’
Nu is mijn Frans nog verrotter dan mijn Duits, dus ik deed niet moeilijk. Maar wat was dit eigenlijk voor achterlijk gedoe? Kennelijk is de tweetaligheid van Brussel onder te verdelen in Frans en Engels en niet in Frans en Nederlands. We bevonden ons in de benedenstad en hier zou je toch verwachten dat Nederlands de voertaal is. En gezien de enorme aantallen kebabzaken hier in de buurt zouden er nog wel meer andere talen gesproken worden.
‘We booked a room,’ zei ik tegen de Pakistaan of wat dan ook.
Wat de man zei, dat begreep ik niet. Dat zei ik hem. Opnieuw klonk er een stortvloed van woorden. Uit zijn onverstaanbare Anglais de charbon maakte ik wel op dat we tweehonderd euro borg moesten betalen. Maar waarom? Pourquoi? But why? Opnieuw een hele uiteenzetting waar ik niets van kon volgen, behalve dat we die tweehonderd ballen weer terug kregen bij vertrek. Als we de chambre tenminste niet op z’n Keith Moons hadden achtergelaten. Ik had geen tweehonderd euro op zak. Pinnen kon niet. Met credit card, dat kon dan weer wel. Ik had geen credit card. Waar is hier een geldautomaat? ‘ATM? Money machine?’ gebaarde ik?
De Aziaat gebaarde iets terug. Dus hier de deur uit, twee keer links en dan rechts en dan aan je rechterhand. Ach zo.

Verroest, we kwamen uit op de Rue de Anspach, die kende ik wel.
‘Hier rechts moet het dan ergens zijn.’ Ik trok zowel De Vrouw als het rolkoffertje achter me aan. Lang. Heel lang. Hier, eindelijk: een geldautomaat. ‘Mijn Frans is niet meer wat het ook nooit geweest is,’ zei ik, ‘maar volgens mij staat er dat hij buiten werking is.’
‘Ik kijk even op Google Maps of ik er eentje in de buurt kan vinden.’
‘Google Maps? Bestaat dat nog? Heet dat tegenwoordig niet anders?’
De Vrouw antwoordde niet en verdiepte zich in haar telefoon. ‘Eh …’
‘Zeg het maar. Waar moeten we heen?’
‘Geen idee. Iets verderop, denk ik.’
Iets verderop werd een heel eind verderop. We passeerden Ancienne Belgique en kwamen uit bij de beurs.
‘Hier ergens moet er een zijn,’ zei ze.
‘Ik zie niks.’
‘Ik ook niet.’
‘Er is een metrostation.’
‘Maar dat zoeken we niet.’
‘Daar heb je soms, af en toe, vaak een geldautomaat.’
Verdomd. Er was er een. Met een immens lange rij ervoor. We waren niet de enigen op zoek naar contanten.

Dik anderhalf uur nadat we het hotel hadden verlaten, waren we er weer terug. Inchecken ging zonder al te veel verdere problemen, we kregen ieder een plastic kaart die als sleutel diende en gingen op zoek naar onze kamer. Her en der waren trappen en liften en na heel veel zoeken in een doolhof van gangen en bochten en tussentrapjes en branddeuren stonden we eindelijk voor kamer nummer zoveel.
Ik hield de plastic kaart voor het handvat van de deur. Er klonk een bemoedigend piepje, maar de deur bleef gesloten en een lampje werd rood. Nog eens proberen. Rood. Nog eens. Rood.
Ik zuchtte. ‘Ik ga even naar beneden. Als ik beneden terug kan vinden.’
Zowaar. En ik vond de balie van de receptie ook nog.
‘Hello,’ begon ik. ‘We hebben zojuist ingecheckt bij je collega, maar de key doet het niet.’
‘Not satisfied with your room?’ vroeg deze vent.
‘How can I be satisfied when I cannot enter the room? This key isn’t working.’
”k heb ‘m nochtans geactiveerd,’ zei hij met een nogal Vlaamse tongval.
‘Barst,’ zei ik.
‘Pardon?’
‘Hij doet niks. Nothing.’
Ik kreeg een nieuwe sleutel en keek toe hoe de vent ‘m activeerde door ‘m ergens overheen te wrijven. Terug naar boven. Weer een rood lampje. Weer naar beneden.
‘Ik heb hem toch echt opnieuw geactiveerd,’ zei de vent.
‘It’s toch echt not working,’ zei ik.
Ik kreeg wéér een nieuwe sleutel.
‘Gelukkig,’ zei ik, toen er een groen lampje brandde en de deur open ging. ‘Ben benieuwd hoe dat vanavond laat gaat. Of er dan iemand bij de receptie is.’
‘Dat zien we dan wel,’ zei De Vrouw. ‘Laten we gauw gaan. We hebben nog maar een uur om naar de zaal te komen én om wat te eten.’

Lieve help, dat broodje smaakte naar het kartonnen doosje waar het in lag. Wat er tussen lag, weet ik niet, maar het leek niet op de groenten die ik besteld meende te hebben. Dit was nauwelijks vulling en geen voeding. Gauw weg hier. Ik was bang dat fastfood in dit geval ook betekent dat het je lichaam snel verlaat.
We klommen naar de Bovenstad en vonden de ingang van Bozar.
De avond was genoeglijk. Mooie voorstelling, goede muziek, fijne ontmoeting met wat bekenden en toen was het afgelopen.
We daalden weer af naar de Benedenstad en iets na middernacht bereikten we het hotel.

‘Nee hè. Een rood lampje.’ Ik was doodmoe.
‘En nu?’ vroeg De Vrouw.
‘Ik ga naar beneden.’ Ik ging naar beneden.
‘Hello,’ begon ik. ‘This key is not working. Red light, door remains closed.’
Ik kreeg een nieuwe sleutel.
Rood lampje.
‘Hello,’ zei ik bij de receptie. ‘This key is not working. Red light, door remains closed.’
De pief achter de balie zuchtte en pakte een telefoon. Luid begon hij te praten. Toen legde hij hem weg. ‘Someone’s coming.’
Ergens in de lobby ging een deur open en een oudere Pakistaan in hemdsmouwen en slobberbroek en met een dikke buik waggelde naar me toe. ‘What’s problem?’ vroeg hij.
Ik liet hem mijn kaart zien. ‘This key is not working. Red light, door remains closed.’
‘Wait.’ Hij boog over de balie heen en griste een stapel sleutelkaarten tevoorschijn. ‘We use elevator,’ zei hij tegen mij.
Ik draaide me om en liep naar de lift.
‘No, this one.’ Ergens in een hoekje bleek nog een verborgen lift te zijn. Een heel smalle. Die had z’n eigen lift of zo.
Ik wees hem de weg, terwijl ik wist dat het belachelijk was. Dit was zijn hotel. ‘Here we are,’ zei ik, toen we de hoek omliepen en bij de kamer kwamen. Waar was De Vrouw? De deur van de kamer stond op een kier. Binnen brandde licht.
Ik draaide me verontschuldigend om en haalde mijn schouders op. De Pakistaan zuchtte en liep weg.
‘Hoe kom jij nou binnen?’ vroeg ik.
‘Ik had ook een sleutel, hè?’ zei ze. ‘Die van mij deed het wel.’
Het werd geen hete nacht in bed.

Bij het ontbijt bleek de Pakistaanse familie nog veel groter te zijn. Het was een krioelboel aan personeelsleden die overal borden en glazen en kommen van propvolle tafels gristen. De ontbijtzaal was enorm en de hoeveelheid hotelgasten ook. We vonden iets voedzaams, aten het op en gingen naar de receptie. Voor de zekerheid hadden we onze koffer vast ingepakt en meegenomen, zodat we niet weer voor een rood lampje kwamen te staan.
Zowaar, bij de balie kreeg ik die tweehonderd ballen weer terug. Fijn, merci, senkjoe. Onderweg naar het station moest ik die twee biljetten van honderd euro kapot zien te maken, want daar kun je in ons mooie Nederland niet mee aankomen. Bij een Ecki lukte het: koffie, broodje, salade en water voor onderweg.

Op het Centraal Station hoefden we niet lang te wachten op een trein naar Amsterdam. We vonden zitplaatsen en terwijl de trein zich weer in beweging zette, trok ik mijn dikke winterjas uit.
‘Barst!’ riep ik uit.
‘Wat is er?’ vroeg De Vrouw.
‘Mijn jasje! Waar is mijn jasje?’
‘Waar is die?’
‘Oei, die moet nog in de hotelkamer in de garderobekast hangen.’
‘Misschien kunnen ze hem nasturen?’
‘Met mijn zorgpas en ID-kaart er nog in.’
De Vrouw zuchtte. Ik maakte een plan.

Twee minuten later stapten we uit op Bruxelles-Nord. We liepen het station uit en vonden een rustige plek. Ik belde en kreeg iemand aan de lijn. Door een Pakistaans accent verstond ik niet met wie ik sprak. Wel begreep ik: ‘We gaan kijken.’
Ik hing op. We liepen de Vooruitgangstraat af, de Nieuwstraat in, over het Brouckèreplein, achter de Munt langs en de Zuidstraat in, tot we weer voor het hotel stonden.
Een schone dame achter de balie draaide zich om en pakte mijn jasje. ‘Kijkt u eens,’ zei ze glimlachend.
Snel pakte ik het van haar aan en ik controleerde gelijk de inhoud van de binnenzak. Pfff, het metalen mapje met mijn zorgpas en ID-kaart zat er nog in. De wonderen waren de wereld nog niet uit. Deze tent deugde.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, mei 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

15-08-2024

Hoog tijd voor een kroegverhaal (35)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Dat kun je wel zeggen. Hoe lang was het geleden dat ik in een of andere gelegenheid was geweest? Veel te kort. Ik ga niet graag naar cafés. Het is er meestal druk en rumoerig, het water uit de kraan is zelden echt goed koud en de meeste bezoekers zijn vaak zo beschonken dat ze druk en rumoerig worden. Waarom ga je dan? zul je je afvragen.
‘Laten we afspreken in café Blij van mijn lijf,’ had Nik voorgesteld. Vooruit dan maar.

‘Nik,’ zei ik, terwijl ik plaatsnam op de hardhouten stoel, ‘houd het kort.’
‘Waarom?’
‘Op dit soort stoelen krijg ik een hardhouten reet.’
‘We kunnen ook verderop op de bank gaan zitten.’
‘Geen haar op mijn hoofd,’ zei ik. ‘En ik heb er nogal veel. Die bank is zó laag, daar kom je nooit meer uit en dan komen ze om de haverklap vragen of je nog wat wil drinken.’
‘Goedendag,’ zei iemand anders. ‘Wat kan ik voor jullie te drinken inschenken?’
‘Dag barbediende,’ zei ik tegen het op zich niet onaardige meiske. ‘Doe mij een plat water. Graag uit de kraan en graag echt goed koud.’
‘Voor mij een speciaalbier. Wat heb je op de tap?’
Het meiske noemde wat speciaalbieren. Nik koos de vierde uit de opsomming.
‘Ken je het speciaalbier dat je bestelde of zei je maar wat?’ vroeg ik.
‘Ik ken het niet,’ antwoordde Nik.
‘Dus zei je maar wat.’
‘Nou, dat nou ook weer niet.’
‘Als het ’t een niet is, dan is het ’t andere.’
‘Hm, dat klopt niet helemaal…’
‘Maar dat kan niemand wat schelen,’ zei ik. ‘Vooruit, wat wil je van me? Ik wil hier niet te lang blijven.’

Nik keek schichtig om zich heen en boog toen samenzweerderig naar me toe. ‘Heb je die oproep gezien?’ fluisterde hij.
‘Nee,’ zei ik hardop. ‘En ik zou niet weten waarom je hier zo stiekem zit te doen. Er is niemand in dit café.
‘Ze zoeken een stadsdichter.’
‘Ik ken er wel een paar.’
‘Neehee.’ Nik klonk een beetje wanhopig.
‘Je klinkt een beetje wanhopig, Nik. Wat scheelt eraan?’
‘De gemeente en een of andere culturele commissie zijn op zoek naar een nieuwe stadsdichter. De oude heeft zijn termijn erop zitten. Waarom word jij geen stadsdichter?’
‘Dat zal ik je uitleggen,’ zei ik. ‘Waarom ik geen stadsdichter word. Een stadsdichter moet op verzoek van gemeente of commissie een gedicht schrijven over iets wat op dat moment actueel is. Dat kan ik niet. Mij lukt het niet om op commando iets poëtisch te produceren. Daar komt nog eens bij: ik bén helemaal geen dichter.’
‘Och kom.’
‘Waar naartoe?’
‘Huh?’
‘Waar naartoe? Toch niet naar de toiletten om daar wat te viezevozen, hè?’
‘Eh, wat bedoel je nu opeens? En … nee, maar…’
‘Het is daar niet echt schoon, weet je?’
‘Kijk eens.’ Het meiske stond weer voor onze neus. ‘Ik heb hier een water uit de kraan, hopelijk goed koud. En een speciaalbier. Ik wist niet meer precies wat u besteld had, dus heb ik deze maar gepakt. De tap was leeg, dus ik heb er eentje voor u op de fles.’ Ze zette een glas water en een bruine bierfles op tafel.
‘Perfect, eh…’ zei ik. ‘Hoe heet je?’
‘Marijke.’
‘Perfect, Marijke. Dank je wel. Hij betaalt.’
‘Ja, dat is goed, eh…’ hakkelde Nik. ‘Mag dat straks? Ik heb even geen contant.’
‘Zal ik een bon voor je openen? Dan kun je na afloop bij de bar pinnen.’
‘Graag.’ Nik keek of hij zijn bankpas was vergeten. Of er geen had, dat kon natuurlijk ook.
‘De service is hier geweldig, Marijke,’ zei ik. ‘Misschien kom ik vaker hier.’
Het meiske kreeg een kleurtje op haar wangen en giechelde. Plots was ze afgeleid.

Met enig lawaai knalde de deur van het café open en er kwam iemand binnen. De mollige jongen droeg een licht grijze joggingbroek waarin je al zijn onderdelen bijzonder goed afgetekend zag. Hij haalde iets uit zijn schoudertasje en spoot een wolk eau de toilette om zich heen.
‘Gadverdamme,’ zei ik. ‘Hoe lang duurt dat tot die mist wat opgetrokken is?’
‘Ik zal hem erop aanspreken,’ zei Marijke.
‘Kom je wel weer terug?’ vroeg ik haar.
‘O? Waarom?’
‘Je bent leuker gezelschap dan deze Nikzondergeld.’
‘Hihi,’ giechelde ze. ‘Dat zal wel meevallen.’
Nee, dat viel niet mee.
‘Momentje.’ Marijke liep naar de stinkende jongeman en bonjourde hem naar buiten. Toen kwam ze weer terug naar onze tafel.
‘Ik weet niet hoe lang ik het hier nog uithoud vanavond,’ zei ik. ‘Die penetrante lucht blijft hangen.’
‘Ik zet even wat deuren tegen elkaar open,’ zei Marijke. ‘Dan kan het lekker luchten.’

De voordeur hoefde ze niet open te doen, want die ging vanzelf al open. Wat een toeval.
‘Laat u de deur maar open staan,’ riep Marijke, terwijl ze naar achteren liep. ‘Beetje frisse lucht is fijn!’
Ik betwijfelde of het frisse lucht was dat binnen kwam. In de deuropening stond een oudere vrouw met een postuur zodanig dat haar buik eerder de finishlijn bereikte dan haar tieten. Tenminste, als ze met haar lijf de finish überhaupt zou halen.
‘Mevrouw,’ vroeg ik haar toen ze binnen was, ‘weet u waar de finish is?’
Ze deed een paar stappen naar onze tafel toe.
‘Nee nee, blijft u alstublieft daar. Ik vroeg u alleen iets. U mag op gepaste afstand antwoord geven.’
Ze keek verward in onze richting. ‘Ik begrijp u niet.’
‘Geeft niet,’ zei ik. ‘Kunt u niets aan doen.’
‘Waar gaat dit allemaal over?’ vroeg Nik.

‘Mevrouw,’ zei ik. ‘Wilt u Nik even uitleggen wat u komt doen? Hij is razend benieuwd.’
‘Nou kijk,’ zei de vrouw, ‘ik werk hier parttime. Meestal op woensdag, donderdag en zaterdag, maar als het druk is of in vakantietijd dan val ik ook op andere dagen in. Ik werk al jaren in de horeca, heb veel in de bediening gestaan in restaurants, maar gezien mijn leeftijd en lichamelijke klachten was dat toch niet vol te houden. En ik kon me wel arbeidsongeschikt laten verklaren, maar dan zit je toch met een zoektocht naar andere werkzaamheden en een sollicitatieplicht en dat vond ik toch allemaal te veel gedoe, dus zocht ik naar wat eenvoudigers en dan is een café best leuk. Bovendien moet er ook brood op de plank komen. Mijn man is bij de gemeente in de plantsoenendienst en dat is geen vetpot en willen we twee keer per jaar naar een resort in Egypte, dan moet ik wel blijven werken en waar vind je tegenwoordig nog wat? Ja, her en der is veel tekort aan personeel maar vind maar eens wat leuks. Ik heb jaren in de horeca gewerkt, dus ik heb veel ervaring en kan dus echt kiezen. Beetje luxepositie heb ik dus wel. Vervelend zijn wel de onregelmatige diensten, altijd laat thuis en dan is m’n man bezopen of hij slaapt al en dan kennen we een beetje fijne pot seks wel vergeten. Niet dat ik op mijn leeftijd nog zit te wachten op iedere nacht een wilde nacht, maar er zijn soms momenten dat ik verlang naar een stevige beurt. Die vent van mij houdt er niet meer zo van, het is hem allemaal te veel gedoe, liever zit hij met een pot bier op de bank en dan kan ik wel naar een ander maar ja, je bent niet voor niks meer dan dertig jaar getrouwd en de kinderen zijn al de deur uit en wie zit er nou te wachten op zo’n oud mens als ik, dus ik prijs me gelukkig dat ik überhau…’
‘Precies,’ onderbrak ik haar. Ik stond op en liep het café uit. Hoog tijd.


Apeldoorn, juli 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

01-08-2024

Pas – Lotgenoten (0064)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Aan het begin van mijn gebruikelijke woensdagmorgenboodschappenronde loop ik altijd eerst langs de afvalcontainers. Dat zit zo. Ik woon in een appartement en achter het gebouw bevindt zich een parkeerplaats en daarop weer bevinden zich ondergrondse containers. Vier stuks: voor papier, voor PMD, voor glas en voor luiers. Die laatste gebruik ik nooit; zo incontinent ben ik nou ook weer niet. Iets verderop zijn trouwens nog twee ondergrondse containers. De een is voor GFT en de ander voor het restafval. Voor die twee containers heb je een gemeentelijke afvalpas nodig. De GFT-bak is gratis; voor het restafval betaal je per keer dat je de container opent gemeentebelasting. Omdat wij zo goed afval scheiden, hebben we hooguit twee afvalzakken in een jaar en dus vallen de kosten voor ons mooi mee. We verzamelen papier, glas, plastic en blik in een grote boodschappentas en als ik mijn boodschappenronde ga doen – meestal zo’n twee keer per week, op woensdag- en zaterdagmorgen – dan loop ik eerst langs die ondergrondse containers. Die grote boodschappentas is bijzonder handig bij het doen van de boodschappen: er past veel in. Zo zit dat. Dat u het weet.

Ik verlaat ons appartementencomplex en ik zie dat er iemand uit het appartementencomplex aan de overkant van de straat komt. Nu woon ik hier al dik zeven jaar, dus je zou zeggen dat ik haar wel eens eerder heb gezien, maar: nee, ze komt me niet bekend voor. Ze draagt een sporttenue: hardloopschoenen, korte witte sokken, een blauw strak sportbroekje en een bijpassend hemd. Haar lange donkere haren heeft ze in een paardenstaart gestoken en in haar handen draagt ze een stapel kranten en een stuk of wat lege plastic flessen. Ach zo, denk ik, die is hetzelfde van plan als ik, alleen gaat ze geen boodschappen doen, maar een ronde hardlopen.
Maar wat is dat? Ze loopt naar de openbare prullenbak die op de stoep vlak voor haar appartementencomplex staat en begint daar de plastic flessen in te gooien. Ik blijf heel even staan en zie dat ze na de flessen de stapel papier erin werpt. Dan kijkt ze schichtig om zich heen en begint de straat uit te rennen.
De PMD- en papiercontainers zijn nog geen honderd meter verderop. Toch ben ik blij dat ze de boel niet in de gemeenteperken gooit, zoals ik ook al wel eens een meneer heb zien doen.

Bij die PMD- en papiercontainers kom ik even later aan. Ik doe de PMD-bak open en begin mijn plastic bakjes, verpakkingen en zakken erin te gooien. Een oudere mevrouw komt aangelopen. Ze zet een grote plastic tas tegen de glascontainer aan, draait zich om en loopt weer weg.
‘Pardon mevrouw,’ zeg ik, ‘u vergeet iets.’
De mevrouw loopt door. Ik vermoed een gehoorbeschadiging. Daar wil ik haar niet mee confronteren. Of ze weet niet hoe het werkt met die containers; dat zou het gevolg kunnen zijn van een aandoening als dementie. Of ze is vannacht naar hier geïmmigreerd en kopieert het gedrag van enkele andere buurtbewoners. Wat ook kan, is dat ik aannames doe die nergens op gebaseerd zijn.

Ik doe twee stappen opzij naar de papiercontainer, haal de kranten en een platgestampte doos uit de boodschappentas en prop ze achter de klep van de container.
Er stopt een auto vlakbij. Deuren vliegen open en een man en een vrouw stappen uit. De man haalt in hoog tempo acht grote zwarte vuilniszakken uit de auto en gooit die voor de PDM-container neer. Aan zijn bewegingen te zien zijn ze kennelijk nogal zwaar. Vervolgens pakt hij een zo’n zak op en begint die die in de PDM-container te proppen.
‘Eh,’ begint de vrouw die er tot nu toe bij heeft staan kijken, ‘moeten deze niet bij het restafval?’
‘Ja, maar ik heb geen pasje. Kom, help nou mee.’
‘O ja.’ Dat doet ze. In korte tijd zijn de acht zakken in de ondergrondse container verdwenen en de twee weer ingestapt. Met piepende banden rijdt de auto weg.

Ik sta ze verbouwereerd na te kijken. Had ik iets moeten zeggen? En wat dan? Dat zij – net als de sportvrouw met de kranten en die oudere mevrouw met de plastic tas – medeverantwoordelijk zijn voor de enorme verhoging van de gemeentebelastingen? Hoe dan ook: ik ben te laat. Mijn mond staat nog altijd open van stomme verbazing. Ik haal diep adem en weet: hier sta ik met mijn goede gedrag.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, juli 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

18-07-2024

Vier Franse verhalen (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

(De andere drie moet ik nog schrijven.)

Als we de Rue Ganterie voor de zoveelste maal oversteken,
lopen we een plein op dat we nog niet hebben gezien.
Het is net na lunchtijd, de terrassen sluiten en het wordt rustig op straat.
We zijn op weg naar het Musée de Beaux-Arts, voor een toeristische blik
op Vlaamsche en Hollandsche meesters en impressionisten Renoir en Monet.
Ons hotel is dichtbij; het is oud en klein en het kraakt met karakter.
De madame schreef ons in met pen in het schrift met lijntjespapier.
Geen computer – de tijd staat hier stil – hoewel, wel een pinapparaat.

We hebben de Église de Sainte Jeanne d’Arc achter ons gelaten
en slenterden door de eeuwenoude smalle straatjes vol vakwerkhuizen.
Met mijn linkerhand in mijn broekzak – je weet maar nooit of ze hier pickpockets hebben –
kijk ik rond. Er is zo veel te zien; kijk daar verderop bijvoorbeeld, daar is –
plots pijn aan mijn scheenbeen; ik bots tegen een kniehoog lomp blok beton.
Welke imbécile zet hier dan midden op het plein zoiets neer? Quel idiot?
Ik buitel eroverheen, vang mezelf met mijn rechterhand op, maak in de val een mooie draai
en beland sierlijk op mijn rug op het trottoir. En op de tas die aan mijn schouder hangt.

Vijfenveertig jaar geleden wandelde ik in Zwitserland, op vakantie met mijn familie.
De allereerste keer in het buitenland en gelijk al de hoogte in rond Engelberg.
‘Niet lopen en rondkijken tegelijk!’ gilde mama. ‘Of er gebeuren vreselijke ongelukken!’
‘Moet je daar zien,’ wees ik mijn jongere broer en zus en grappig bedoeld stapte ik
naast het pad en deed of ik op deze dag van aankomst heel erg de afgrond in viel.
Die afgrond viel bij nader inzien bepaald niet mee. Onverwacht gleed ik tientallen meters
de diepte in; geschrokken en met veel moeite klauterde ik de steile helling terug omhoog.
Bijkomend van haar lichte hartaanval krijste mama: ‘Ik ga nooit meer met jou weg!’

‘Het is oké!’ zeg ik tegen mijn vrouw die zich onthutst over mij heen buigt.
Ze is niet de enige die zich zorgen maakt. Als ik opkrabbel zie ik
dat een allervriendelijkste dame me te hulp is gekomen.
Ze grijpt me bij de arm en met grote oude ogen kijkt ze me aan.
In rap tempo zegt ze van alles en een zachte rimpelhand voelt koel in de mijne.
Ik versta haar niet – ondanks drie jaar Franse les, ook al vijfenveertig jaar geleden –
maar uit haar toon maak ik op dat ze vraagt of het goed komt.
‘C’est rien,’ weet ik uit te brengen en ik stuntel: ‘I’m fine. Merci beaucoup.’

Over het plein in Rouen schijnt een vroege junizon; hij brandt in de ogen.
De iconische torens van de Cathédrale Notre-Dame zijn van overal te zien.
Van mijn oude knie en mijn scheenbeen zal ik nog twee weken last hebben,
maar we strompelen verder naar le musée en inderdaad: tout ira bien.


Apeldoorn, juni 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

04-07-2024

Lekke – Lotgenoten (0063)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Het is koud aan mijn blote voeten hier op de vloer in het souterrain. Daar is de lift. De deuren openen en ik stap naar binnen. Ik druk met mijn rechterhand op de knop van de tweede verdieping. In mijn linkerhand heb ik een courgette. Dat komt zo.
In onze kelderbox van het appartementencomplex staat een koelkast. In onze keuken hebben we er ook een, maar die puilt vaak uit. We zijn nogal van de verse groenten. Had ik al eens verteld van dat bijzonder leuke abonnement dat we hebben op een biologisch groentepakket? Nee? Dan heeft u veel van mijn vroegere stukjes gemist. Iedere twee weken haal ik ergens een tas vol biologische groenten op. Daarnaast koop ik allerlei ander vers spul en voor je het weet is er plaats te weinig in de koelkast. Vandaar dat we ooit een tafelmodel aanschaften en die in de kelderbox plaatsten. Weet u dat ook weer.

De lift stopt. Nu al? De tijd gaat snel, maar zo snel toch ook weer niet. Ik kijk op het display. ‘0’, staat er. O. Dan zijn we dus op de begane grond bij het entree. De deuren schuiven open en ik zie een jonge vrouw die in wil stappen.
Ik heb haar wel vaker gezien. Ze woont hier ergens in ons appartementencomplex samen met meerdere andere mensen. Ik weet dat ze in een restaurant werkt en haar meerdere andere mensen ook. Ze is een Chinese en ze stapt in.
‘Waar moet je heen?’ vraag ik, zodat ik voor haar op de juiste knop kan drukken.
Ze is me voor en drukt zelf op knopje drie. Achteraf weet ik dat wel. Dat ze op de derde verdieping woont. Ze kijkt me aan en lacht. Ik glimlach terug. De deuren sluiten.

Ik vind het onbeleefd om haar aan te staren, dus wend ik mijn blik op het display en wacht tot de lift zich in beweging zet. Dat doet hij. Vanuit een ooghoek bekijk ik haar. Ze draagt sportschoenen en een strakke spijkerbroek, een witte korte jas en een honkbalpetje met haar zwarte paardenstaart uit de opening op haar achterhoofd. Ze is klein, tenger bijna en heeft een vrolijke lach en mooie ogen.
Ik vind haar leuk om te zien, maar deze oude man staat gewoon een beetje verlegen weg te kijken.

‘O?’ zegt ze. Ze wijst op wat ik in mijn hand heb, kijkt mij met grote ogen aan en dat is best bijzonder voor een Chinese. Ze vraagt: ‘Lekke?’
Opnieuw sta ik met mijn mond vol tanden. Zal ik haar vertellen van de groentetorens die ik van plan ben te gaan maken? Schijf aubergine, courgette en tomaat op elkaar, iedere laag besprenkelen met een mengsel van olie, geperste knoflook, peper, zout, oregano en verse basilicum, en dan ook nog eens veel peper en zout tussen iedere laag. Dit dan herhalen. Hoppa, vijfentwintig minuten in de oven van 200°C en klaar is uw grandioze bijgerecht.
‘Ja,’ weet ik uit te brengen.

De lift stopt en de deuren gaan open.
‘Tot kijk, hè?’ zeg ik, terwijl ik naar buiten stap. Ik draai me naar haar om.
Nog een keer die vriendelijke ogen en die leuke lach. Ze zwaait en zegt: ‘Doewie!’
Dan sluiten de deuren en ik zucht.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, juni 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

20-06-2024

Engelwortel

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Beitel snuffelde aan de lantaarnpaal, maar nam niet de moeite om er tegenaan te plassen. Snel kwam hij weer terug onder de paraplu. ‘Is het je te nat, jongen?’ vroeg meneer Vuistsnede. ‘Het gaat nu inderdaad wel heel erg tekeer.’
Toen ze een uurtje geleden van huis waren gegaan, was het nog slechts een miezertje. Dan kon je best even de hond uitlaten, vond meneer Vuistsnede. In de loop van hun wandeling groeide de lichte regen echter uit tot de enorme hoosbui waarin ze nu liepen.
‘We zullen ergens moeten schuilen, jonge vriend,’ zei meneer Vuistsnede tegen zijn mopshond.
Beitel kefte op een manier die leek alsof hij graag op het voorstel van zijn baas in ging.

Meneer Vuistsnede tilde zijn paraplu iets hoger op, zodat hij de straat in kon kijken. Waar waren ze inmiddels beland? Vrijwel gedachteloos was hij de ene straat na de andere in gelopen, zonder acht te slaan op waar ze zich precies bevonden. Waren ze ooit zo ver afgedwaald en in deze buurt geweest? Het was er donker, maar dat kon ook zijn vanwege de zware wolken en de dichte regen.
‘Ginds brandt een uithangbord,’ zei meneer Vuistsnede. Rare zin, dacht hij nog. Hoe kan een uithangbord branden? ‘Maar je weet wat ik bedoel, Beitel. Kom, wie weet kunnen we daar terecht voor een kopje thee.

‘Is er iemand?’ vroeg meneer Vuistsnede. De deur was achter hem en Beitel dicht gevallen en nu stond hij daar met zijn druipende paraplu en evenzo druipende hondje. Er was niemand. In het café was het bijna net zo donker als buiten. Achter de bar brandde geen licht, maar op de paar tafeltjes stonden lantaarns met een kaars erin.
‘De kaarsen branden,’ stelde meneer Vuistsnede opgelucht vast. Hij liep naar een van de tafels, een spoor van regenwater achterlatend. Voorzichtig ging hij zitten op een wankele stoel. De paraplu zette hij tegen een stoel die naast hem stond. ‘Wat is er aan het handje, Beitel?’ Normaal gesproken ging het beestje aan zijn voeten liggen, maar nu bleef hij aan de riem trekken en gromde hij. ‘Volgens mij is het veilig, hoor.’

‘U hebt het goed. We zijn geopend.’
Waar kwam die stem vandaan? Meneer Vuistsnede keek om zich heen. Beitel keek onderzoekend met hem mee; ook de mopshond kon niet ontdekken wie daar had gesproken. Het was een vrouwenstem, een volwassen vrouwenstem.
‘Wat kan ik voor u doen?’
Beitel nam een aanvallende houding aan en gromde diep. Meneer Vuistsnede wierp een blik op de bar. Daar was het nog altijd half donker en leeg. Plots hoorde hij licht getrippel achter zich en hij keek nieuwsgierig achterom. Ook Beitel draaide zich om.

Voor hun neus stond een klein meisje. Ze was gestoken in een witte prinsessenjurk en zag eruit of ze amper tien jaar was. Haar rossige haren hingen over haar schouders en met donkerbruine ogen keek ze meneer Vuistsnede aan. ‘Zegt u het maar.’
De mond van meneer Vuistsnede zakte open. Het meisje leek zo jong en toch had ze die volwassen vrouwenstem. ‘Eh..,’ hakkelde hij. ‘Doet u mij maar een thee.’
‘Heeft voorkeur? Kweepeerbloesem, kalmoes, lupine, absintalsem, engelwortel of dropnetel?’
‘Eh, ze zijn vast allemaal lekker. Welke zou u aanbevelen?’
‘Ik vind de lupine zelf heerlijk.’
‘Doet u mij die dan maar.’
‘En een bakje water voor de hond?’ Ze hoefde niet eens heel ver voorover te buigen om haar handje naar Beitel uit te steken.
Beitel kromp ineen en piepte.
‘Volgens mij hoef je niet bang te zijn, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Beitel?’ glimlachte het meisje. ‘Goed. Lupinethee en water.’
Even snel als ze was verschenen, was ze ook weer verdwenen. Meneer Vuistsnede had geen idee in welke richting ze was gegaan.

‘Goed volk?’ Achter de bar verscheen nu een oude man met een lange baard en grijze haren. Van achter zijn brilletje keek hij het café in.
‘Wij wel,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Vergis je niet,’ zei de grijsaard. Hij kwam naar het tafeltje toe geschuifeld. ‘Je weet het maar nooit.’
‘Wat weet je maar nooit?’
‘Het,’ zei de man. ‘Kan ik iets voor u doen?’
‘Uw collega is al geweest,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Collega?’
‘De jongedame.’
‘Och, Emmeline. Ik had nog zo gezegd…’
‘Wat bedoelt u?’
‘Laat u maar zitten. Het komt vast goed. Als u tenminste geen vreemde dingen heeft besteld.’
‘Ik vind lupinethee wel bijzonder.’
‘O ja?’ De grijsaard keek hem verwonderd aan en glimlachte toen. ‘Bij nader inzien verbaast me dat niet. U komt net kijken.’

‘Kijkt u eens.’ Trippelende voetjes. Daar was ze weer. ‘Dag mijn kind,’ zei ze tegen de oude man. Die draaide zich om en verwijderde zich hoofdschuddend naar de donkere hoek van het café waar zich de bar bevond. Het meisje zette een groot theeglas voor de neus van meneer Vuistsnede op tafel. In het dampende vocht dwarrelden blauwachtige blaadjes. Op het schoteltje ernaast lagen een lepeltje en een glazen knikker, met daarin dezelfde blauwe gloed die ook in de thee zat. ‘Zo. En hier is wat honing als het u allemaal te bitter wordt.’ Uit een mouw haalde ze een potje tevoorschijn en met een sierlijke beweging belandde het op tafel.
Meneer Vuistsnede had het tafereeltje met verbazing zitten bekijken. Toen viel hem nog iets anders op. Beitel zat nu braaf naast hem; zijn argwaan en alertheid hadden plaatsgemaakt voor een uitstraling van rust en veiligheid. Emmeline bukte zich en aaide het dier over het kopje. ‘Goed zo,’ zei ze.
‘Dank u wel,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Och, voor ik het vergeet,’ zei Emmeline. Ze pakte de knikker van het schoteltje en drukte het meneer Vuistsnede in de hand. Met een wijsvinger aan de lippen fluisterde ze: ‘Sst, niemand vertellen.’
Meneer Vuistsnede keek op van zijn hand, maar ze was alweer weg. Hij stak het kleinood in een jaszak, pakte het glas en bracht het voorzichtig aan zijn lippen.



Bitter. Heel bitter. Honing? Honing. Zo zoet. De tafel danst voor mijn ogen. Blijf ik zitten? Kijk daar, een meisje met een prinsessenjurk, lange rosse krullen, sproetjes en blote voetjes. Ze stapt sierlijk om me heen, alsof ze niets weegt. De bewegingen van haar armen bezweren me. Ze wenkt. Zal ik? Ik wil. Ga ik meedansen? Er is geen muziek maar ik hoor het wel. In mijn hoofd, in mijn hart. In mijn hele lijf. Overal. Ze danst om mij heen, geeft me kushandjes en kijkt me verleidelijk aan met haar donkere ogen. Opstaan lukt niet. Het is of ik vastgeplakt zit aan de stoel. Het meisje zwiert met trippelende voetjes om me heen op de maat van de onhoorbare muziek. De klanken zijn warm, hemels, gelukzalig. Ik verlies. Ik verlies mijzelf. Moet het laten gaan. Een klamme waas. Het beeld wordt vaag. Ik zie haar niet meer. Ik hoor haar niet meer. Ik ruik haar niet meer. Ik proef haar niet meer. Alleen de dronk. Alleen de afdronk. Bitter. Heel bitter.



‘Smaakt het?’
Meneer Vuistsnede schrok op. Naast de tafel stond de oude grijsaard.
‘Eh…’
‘Ik zie je twijfelen.’ De man leek niet te spreken, maar toch hoorde meneer Vuistsnede hem. ‘Je overweegt te vragen: Moet ik een eerlijk antwoord geven of mag ik ook liegen?’
‘Eh…’
‘Kies maar wat u het beste lijkt.’
‘Het is … heel bijzonder,’ wist meneer Vuistsnede uit te brengen.
De grijsaard glimlachte weer. ‘Ik weet voldoende,’ zei hij en pakte het theeglas en het schoteltje op. ‘Laat u de betaling maar zitten; deze was van het huis.’
Meneer Vuistsnede wilde iets zeggen, maar de oude man was al onderweg naar het donker van de bar.

Buiten was het droog. De zon deed gewoon pijn aan zijn ogen, maar dat deerde meneer Vuistsnede niet. Het was warm. Niet alleen buiten, maar het werd nu ook warm in zijn hoofd, in zijn hart en in zijn hele lijf. ‘Kom Beitel,’ glunderde hij, ‘we wandelen gewoon nóg een stukje.’ Beitel huppelde bijna naast hem.
Opgewekt liepen ze de straat uit. Ze waren net de hoek om of er schoot meneer Vuistsnede iets te binnen en plots bleef hij staan. Beitel trok aan de riem. ‘Even wachten, jongen. Ik heb de paraplu vergeten. Die staat nog in het café.’ Beitel bleef trekken dat hij verder wilde. ‘Dat is toch zonde, want het was een dure. Weliswaar van de HEMA, maar toch. Kom.’
Ze liepen de hoek weer om en na een paar panden bleef meneer Vuistsnede staan. ‘Hier was het toch? Of toch niet?’ Hij liep een stukje verder. ‘Waar is dat uithangbord nou?’ Weer terug. Hier dan? ‘Ik zou toch zweren dat…’
Beitel snuffelde over de stoeptegels, maar leek zijn spoor ook bijster. Hoe lang ze ook bleven zoeken, ze konden het niet meer terugvinden. ‘Het is vreemd, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Het café is er niet meer.’
Beitel sprong tegen de benen van meneer Vuistsnede op en kefte.
‘Wat is er? Wat wil je me vertellen? Kom, we gaan naar huis.’ Hij draaide zich weer om en ze begonnen weer te lopen. ‘Vreemd. Heel vreemd,’ zei hij al lopende tegen Beitel. ‘Het café is weg, maar de warme muziek zonder klanken blijft.’ Op de hoek van de straat stak hij een hand in zijn jaszak en zijn vingers speelden met de glazen knikker. Ver weg hoorde hij zacht getrippel.


Apeldoorn, juni 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

06-06-2024

‘Piep!’ – Lotgenoten (0062)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

‘Vuile huichelaar, pak jij je ko…’ Ik zet mijn zonnebril af. De chauffeur begroet me met een luid ‘Hoi!’ Hij heeft de radio aan en een Hollandstalige levenslied komt me tegemoet. De chauffeur zingt opgewekt mee.
Ik knik hem toe en zeg: ‘Goedemiddag.’ Het apparaatje piept. Ik loop naar achteren. Er zitten twee dames voorin, ieder apart op een bank van een vierzitje, met tassen van de Primark en van andere winkels om hen heen op de banken. Met z’n tweeën houden ze acht zitplaatsen bezet. Ze zijn met elkaar in gesprek. De een heeft een schelle stem. Achter ze zit een jongeman verdiept in zijn telefoon. Ik passeer ze en loop verder door naar achteren, zodat ik zo min mogelijk last heb van het luide gepraat van de twee dames. Helemaal op de achterbank zit een man met een kaal hoofd en een bomberjack te bellen. Dan moet ik dus niet ál te ver naar achteren doorlopen. Hier zo. We gaan rijden. Aardig van de chauffeur om even te wachten tot deze oude man eindelijk zit.
”s Nachts na tweeën, dan komt het dak hier altijd…’ Op mijn plek kun je de radio luid en duidelijk horen.
‘Vréselijk!’ roept een van de dames. ‘Wat zéí je?’ ‘Oftie niet een goedkopere had. Nee, die hattie niet. Dus ik zeg: je doet me die voor een tientje minder of ik ga naar een ander. Konnienie doen, zeitie!’ ‘Dus jij naar die ander?’ ‘Nee, dat was me te veel moeite. Gemak dient de mens, toch?’ ‘Het is ook altijd fakking wat met die lui.’ ‘Nooit ’s rekening houden met een ander.’
Ik zit aan de goede kant van de bus. De zon schijnt. Het is heerlijk warm op mijn plekje.
Wat gebeurt er? De man die achter in de bus zat komt al bellende naar voren en gaat op de bank naast mij zitten, aan de andere kant van het gangpad.
‘…ja, zeker zeg maar, dat zei ik ook dat, weet je, ja dus waarom niet zeg maar, kan het, mooi, nee dat zeg ik, dus zeg maar…’
‘Alle duiven op de dam, shalalalie, shalala…’
‘Ja, gillen!’ ‘O en toen heppik die jurk toch maar gekocht.’ ‘Duur?’ ‘Nee, Vinted.’ ‘O, dat vinnik niks, hoop gedoe en als je wat verkoopt krijg je je geld niet in je hand.’ ‘Ach als je eenmaal hebt geïnvesteerd, dan lukt het mij om heel lang kiet te spelen.’ ‘Ja jij wel.’ ‘Kep d’r al veel goedkoop gescoord.’
De knul die wat verderop voor mij zit, haalt zijn neus op en hoest. Hard. ‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
‘…wat zeg je, van hetzelfde, maar heb je haar nog zeg maar, jaha, ja, zekers te weten, niet dat ik weet zeg maar, dus toen zeg ik zeg maar, alles, ja…’
‘Ik verscheurde je foto, heb je brieven…’
De bus haalt een fietser in. Een jongen van een jaar of zestien die slingert op zijn vette fiets. Raakt hij nu de bus? Of raakt de bus hem? Ik probeer het te zien. De jongen weet het stuur in bedwang te houden. We zijn al voorbij. De chauffeur drukt langdurig op zijn toeter. Ben benieuwd of die jongen nog op zijn fiets kan blijven zitten, als ik hier binnen me al rot schrik van die claxon.
‘Reist u met een OV-chipkaart?!’ De intercom staat nogal hard. ‘Vergeet dan niet uit te checken!’
‘Waar?’ ‘Gewoon bij de Starbuks, waar anders?’ ‘Das de enige goeie koffie, daar. Niet die sterke zooi van de Mek. Die is fakking goor.’ ‘Bij de Mek kom ik nooit meer. Eén keer een grote bek gehad van zo’n snotneus.’ ‘Ja en dan die slappe frieten.’ ‘Patat moet je daar ook niet halen, meid. Hier, moet je ruiken, nieuwe geur. Van de Doeglas.’ ‘Kenner nie bij. Maar ken ‘m hier al horen meuren. Is mijn stijl nie. Hou meer van wat zoeter.’
‘Mexico, Mexiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii…’
Bij de voordeur van de bus hangt een display en er hangt er ook eentje halverwege de bus, zodat ik het ook kan lezen. Alle resterende haltes kan ik erop zien. En de aansluitende bussen en treinen als we straks bij het station zijn. Niet dat je veel tijd krijgt om je aansluiting te controleren; voor je het weet is er reclame voor in de plaats. ‘Houd jij ook van een feestje?’ schreeuwt de reclame. ‘Probeer dan eens de kant-en-klare mixdrankjes van…!’ Het flitsende filmpje doet pijn aan mijn ogen. Het gaat zo snel, dat ik het niet kan volgen.
‘…ja mooi, dat je niet zeg maar, ja, ook lekker, nee, wat zeg je, hoor je mij, ik hoor jou niet, ja nu weer wel zeg maar, fijn, ja je moet ook niet, nee dat zeg ik, zeg dat dan, dat zeg ik, dus zeg maar…’
‘Je loog tegen mij, alsof ik een kind…’
De bus stopt. De voordeur gaat open. Er stapt iemand in en er klinkt een piepje. Iemand loopt door het gangpad naar achteren. Het meisje draagt een lichtblauwe spijkerbroek en een bijpassend lichtblauw spijkerjasje en witte sneakers en haar geblondeerde kroesharen zitten in een staart. Ze heeft een lichtbruine huid en vlezige lippen en donkere bruine ogen. Ik vind het een mooi meisje en ben ietwat vertederd door haar. Oude man. Een bank of twee voor mij gaat ze zitten.
‘…dus zeg maar, je weet wel, mooi de kanker, wat zeg je, dat zeg ik toch, ja maar, zeg maar, voorlopig wel, ben jij daar ook, ik ben er wel, ja ik ga wel, ga jij ook zeg maar, je kunt maar beter nu, dan dat je later zeg maar, ja precies, mooi de kanker…’
‘Daar in dat kleine café aan de…’
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
Er stapt een oudere heer in. Een heel veel oudere heer. Met een stok en schuddend hoofd. Hij lijkt al dood, maar is het nog net niet. De twee dames maken geen plaats voor hem. Ik wil al opstaan, maak aanstalten, maar de meneer zegt: ‘Nee nee, doet u geen moeite. Ik kan staan.’ Ik wil zeggen dat er niets aan mijn ogen mankeert, maar de bus rijdt alweer en de meneer kijkt naar buiten, terwijl hij met zijn lege hand een lus aan een stang vast heeft gegrepen.
‘Haal bij het in- en uitchecken uw OV-kaart uit de portemonnee!’ giert de intercom. ‘Uitchecken kan nu ook met de bankpas! Deze bankpas wordt als eerste gekozen als ze beide worden aangeboden aan de in- en uitcheckapparatuur!’
‘…vertel mij wat, ja psies, nee nou dat, ik zou toch zweren, dat dan weer wel, ehmm, ja, datteh, tering zeg, zeg maar, waarom ook niet, ja dus jij dacht, nee zou ik ook, en anders wel zeg maar, daar zou ik nooit, nee daarom, groot gelijk, zou ik ook zeg maar, trouwens, mooi niet, jaja toch wel, maar heb je dan zeg maar, voor mij…’
‘We dansen de samba, je hoort de sambaballensamba overal…’
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
‘Dus toen pakt-ie me zo beet en je weet, ik hou best van een beetje ruw.’ ‘Wat? Deettie dat echt? Nou, ik wou dat die gast van mij dat bij eens deed, maar nee die moet altijd van dat zachtzinnige.’ ‘Het kemmenie lomp genoeg weze, hoe rooier de striemen, hoe lekkerder.’ ‘En dattie me dan ruig van achteren pakt en volpompt.’ ‘Een kedoom moet er dan weer wel om, hoor! Ben geen goedkope fakking hoer of zo.’
Op het display verschijnt reclame voor een televisie. ‘Cashback tot wel €100!’ Heel grote letters. Ik wil helemaal geen cashback. Allemaal gedoe dat ik niet begrijp. Als het honderd euro goedkoper kan, waarom is de prijs dan niet gewoon honderd euro lager? We worden hier belazerd.
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
‘Meid! Heb je dat gedáán? Ik sou het niet durven. Ech nie. Je lijk wel niet goed wijs!’ ‘Die mongool wist niet waarie kijken moest, dus ik heb me omgedraaid en ben naar buiten gelopen.’ ‘Goed zo, ik zou me ook niet zomaar laten beledigen.’ ‘Die avond wel weer goedgemaakt. Hebtie op een etentje getrakteerd.’ ‘Waaro?’ ‘Bij de Ketukkie Fraai Tsikken. Doe je mij geen plesier mee.’
‘Heb je even voor mij? Maak wat…’
‘…jonge zeg maar, dat zeg ik, dus ja, compleet kachel, maar boeien, zeg maar, alles naar de tering, voor mijn part dan en wat die, ja nee, nee, ja, je kunt het krijgen, zeg ik toch, ja wat mij betreft, ook goed, nee heus, als ik het niet dacht, nee dacht het niet, dus zeg maar…’
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
En dan is het zover. Ik ben waar ik moet zijn. De bus stopt. Ik sta op, loop naar de deuren die open gaan, houd mijn kaart voor het apparaat (‘Piep!’) en stap uit. Buiten is de zon heel warm en de rust grandioos.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, mei 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

23-05-2024

Drie Duitse gedichten (3)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

(Het eerste gedicht maakte ik twee jaar geleden al en het tweede was zo slecht dat ik ’t heb weggegooid.)



Als we de Dom binnenlopen, is er zowaar een mis aan de gang. En dat am Samstag.
Althans, er lopen twee rijen mensen door het middenpad naar het altaar.
Daar deelt een man met een lang gewaad en een mijter hosties uit.
De orgelmuziek is sloom en nauwelijks hoorbaar door alle geschuifel en ander geluid.

We zijn in de stad voor de jaarlijkse ontmoeting met verre vrienden.
Op zoek naar een plek die voor niemand heel ver was kwamen we uit op Münster.
Een van hen heeft hier gewoond en gestudeerd en weet hier de weg. Zegt-ie.
Da’s mooi, want op het programma van de oude muziekhippies staat: Schallplattenladen.

Warme zon valt door glas-in-loodramen; de orgelmuziek is nu echt niet meer te horen.
Langs de zijpaden lopen de hordes toeristen in hemdjes, korte rokjes en op teenslippers.
Ze praten hardop, wijzen en maken foto’s. Hun kinderen rennen gillend rond.
Te midden van alle tumult schuifelen de rijen onverstoorbaar ter communie.

Ik ben ook een toerist weet ik, maar wil zo stil mogelijk doen.
Hoe zeer ik ook afstand heb gedaan van de katholieke levensles van mijn ouders,
het heeft me geleerd de overtuiging van een ander te respecteren en gepast stil te zijn.
Ondanks dat: ook ik maak een foto en glip ongelovig op mijn Teva’s naar buiten.

Daar brandt de zon; het is een zomerse dag in mei. Tijd voor Holunderschorle mit Minz.
Aan het eind van de dag zijn we twee Schallplattenladen en vijf terrassen verder.
De verre vriend kijkt op van zijn Latte en vraagt: ‘Nichts gekauft?’
‘Nö,’ zeg ik in mijn Steinkohlendeutsch. ‘Hab schon ein Schallplatt.’


Apeldoorn, mei 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

09-05-2024

Prettige Hemelvaart (3)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

‘Prettige Hemelvaart.’ Het klinkt wat raar. Toch wens ik het u allen toe. Dat is best lief van mij, niet? Ik maakte al twee keer eerder een stukje met deze titel en met deze openingszinnen. Zoek ze maar op. Ze staan vast nog wel ergens online. En als u ze niet kunt vinden, dan klikt u hier en hier.
Wat heeft de hemel in hemelsnaam met een vaart te maken? Bitter weinig, ben ik bang. ‘Vaart’ komt van het Oudnederlandse woord ‘opvaren’, wat omhoogvliegen betekent. Op Hemelvaartsdag vieren we of wacht dat is misschien niet zo’n gepast woord herdenken we dat Jezus is opgevaren naar de hemel en Zijn plaats heeft ingenomen naast God. Het is de veertigste dag na Zijn wederopstanding. Ergens in de negentiende eeuw gingen mensen ‘hemelvaren’: ze stonden op de veertigste dag na Pasen al om drie uur ’s nachts op om zingend en blootsvoets op het gras te dansen. Hier zou de term ‘dauwtrappen’ vandaan komen. De mensen stonden zo vroeg op, omdat de mis om negen uur ’s morgens begon en dan moesten ze weer terug zijn. Maar waarschijnlijk gaat de oorsprong van het dauwtrappen nog verder terug in de geschiedenis: in de eerste eeuw na Christus (alias Jezus) ontstond het dansen in het gras in de vroege morgen als onderdeel van de meifeesten waarin de Germanen de opkomst van het nieuwe leven in de natuur vierden. In de vorige eeuw werd het dauwtrappen een wandeltocht en later weer een fietstocht. Tegenwoordig is er geen trappen meer bij, want zo goed als iedereen rijdt elektrisch of op benzine. Zelf woon ik in een appartement op twee hoog en ik heb nog wel degelijk te maken met trappen. Bij mij op de verdieping is dan weer geen gras. Zo is het ook altijd gezeik. Dat is dan ook de enige les die we van de geschiedenis zouden kunnen leren. (Dat het altijd gezeik is.)
In een grijs verleden ben ik zelf vaak op Hemelvaartsdag in alle vroegte op de fiets gestapt. Was het niet in verenigingsverband, dan was het wel later met fanatieke vrienden. Al waren die vrienden ook weer niet zo héél fanatiek. Vaak verzamelden we bij een van ons thuis, dronken uitgebreid koffie en hadden een uur onenigheid over de te nemen route. Eind van de ochtend waren we goed en wel onderweg en toen was het natuurlijk tijd om uit te kijken naar een lunchgelegenheid. Heel laat thuis moesten we ook niet zijn, want de traditie wilde dat we nog eten gingen halen bij een lokale Chinees. En de discussie over de te bestellen gerechten nam (ook traditiegetrouw) een uur of langer in beslag, dus uiteindelijk betekende onze actieve Hemelvaartsdag dat we een rondje om de kerk reden. Qua menu waren overigens slechts de loempia’s en het bananentoetje in beslag bereid.
Al een jaar of tien sta ik op Hemelvaartsdag niet meer voor dag en dauw op. Althans, niet vroeger dan anders. Doorgaans is het rond een uur of zes. Dan is het – sinds een tijdje – al licht. Ik zou kunnen gaan dansen in het gras van het kleine stadspark hier op de hoek van de straat, maar ik ben bang dat ik struikel over de laveloze lichamen van de dak- en thuislozen en de vele verslaafden die er bivakkeren. Niet dat ik bang ben om in het park te zijn. Ik lach om die halfgare lui die daar een beetje tegen elkaar aan staan te schreeuwen. Vervelender vind ik het voor omwonenden en vooral de ouderen die het stadspark niet durven te betreden omdat ze zich er niet veilig voelen.
Bang ben ik dan weer voor andere dingen. Angst adem ik ieder moment in én uit. Ik ben altijd al een bangerik geweest, maar sinds die jaar of tien is de angst nadrukkelijker aanwezig. Soms krijg ik heel plots een vlaag van paniek. Zo’n angstaanval gaat heel diep. Er komen vaak lichamelijke verschijnselen bij. Ik kan bijna letterlijk verlamd zijn. Zweet, trillen, schokken, onvast op de benen, pijn, krachteloos, dood- en doodmoe. Gelukkig weet ik dat het – even onverwacht als het komt – ook weer voorbij gaat zijn. Soms duurt zo’n aanval een paar minuten, maar vaker neemt het veel meer tijd tot aan uren, dagen, weken aan toe. Waar ik op zo’n moment of in zo’n aanval dan precies bang voor ben, dat kan ik niet te zeggen. Het hier en nu, het daar en in het verleden, de toekomst en de dood. Dood, dood. Bang om te verliezen wie ik zo lief heb. Mijn dierbare vrouw, ons zo mooie kind, de oude vader. Och ja, de oude vader. Een paar maanden terug vierden we zijn negentigste verjaardag. Eerder riep ik dat hij op zijn oude dag nog zo sterk en vitaal is. Nu zie ik een broze man, die het gelukkig nog heel aardig redt in de Grote Boze Wereld, maar die steeds trager en fragieler wordt. Eerder riep ik dat hij wel alleen is, maar niet eenzaam. Nu zie ik een man die steeds meer generatiegenoten om zich heen ziet wegvallen. Hij is veel alleen, zit net als zijn bange zoon veel in zijn eigen hoofd, vol met gedachtestromen en piekercirkels en alles wordt erger en beangstigender. Had ik al gezegd dat ik steeds meer op hem lijk? Dat ik ook bang ben dat ik net zo eenzaam word als hij? Misschien zoek ik hem vandaag op, drink ik zijn lauwe thee en luister ik naar zijn geklaag, zijn overpeinzingen en naar dezelfde verhalen die hij altijd vertelt. Misschien neem ik contact op met De Zoon, vertel ik hem wat een fantastisch mens hij is en dat ik er altijd voor hem ben. Misschien blijf ik in bed, De Vrouw heel dicht tegen me aan houdend en luid biddend dat ik haar nooit mag verliezen.
Ik ben bang dat ik nog niet precies weet wat ik vandaag op deze bijzondere dag ga doen. Of wacht. In ieder geval schrijf ik dit stukje en wens ik u allen een prettige Hemelvaart.


Apeldoorn, mei 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »