Het went (8)
Er waren niet veel mensen op de begrafenis van Nel. De stoet over het
kerkhof was dan ook heel kort. Vier mannen in zwarte pakken duwden de
kist, gevolgd door een statige meneer. Dat was vast iemand van de
uitvaartonderneming. Daarachter kwamen de familieleden en bekenden.
Ik
zag een man voorop lopen met een vrouw aan de arm. Achter hen aan
kwamen twee jongeren van een jaar of twintig. Verder twee of drie mensen
van de leeftijd van Nel. Dat was het. Aan het eind van de rij liep ik,
aan de arm van Dennis.
‘Het is koud hier,’ fluisterde ik.
‘Mwoa,’ zei Dennis.
We stopten en gingen in een kring om een gat in de grond staan. De kist werd ernaast gezet.
De
man die voorop had gelopen, nam het woord. Wat hij zei, kon ik niet
verstaan. Het waren een paar zinnen. Hij gaf een teken en de vier zwarte
pakken lieten de kist in het gat zakken. Vervolgens pakte hij wat zand
van een bergje en gooide dat in het graf. Toen liep hij zwijgend weg.
‘Dag Nel,’ fluisterde ik toen wij aan de beurt waren. ‘Je was lief.
Ik vond het fijn om af en toe bij je op bezoek te komen. Je mooie
verhalen zal ik niet vergeten. Ik zal je missen.’
Er liep een traan
over mijn wang. Ik voelde dat Dennis in mijn hand kneep. Nog één keer
keek ik in het gat. Toen draaide ik me om en liepen we achter de anderen
aan.
‘Waar moeten we nu heen?’ vroeg Dennis.
‘Naar de lunchroom. Daar kunnen we condoleren.’
‘De lunchroom?’
‘Ja, het was de plek waar Nel graag was als ze buiten de deur ging. Je weet wel, de lunchroom aan de rand van het park.’
‘O, die.’
We kwamen bij onze fietsen en stapten op.
‘Dag,’ zei de meneer die voorop had gelopen. ‘Goed dat jullie zijn
gekomen. Ik ken jullie niet; ik zal me voorstellen. Ik ben Henk, de zoon
van Nel.’
We schudden zijn hand. ‘Reina,’ zei ik. ‘Gecondoleerd.’
‘Dank je.’
‘Dennis,’ zei Dennis. ‘Gefeliciteerd.’
Ik duwde mijn elleboog in Dennis’ zij.
‘Au. O, eh … gecondoleerd. Verkeerd. Sorry.’ Dennis had een rood hoofd.
‘Het geeft niet,’ zei Henk met een glimlach. ‘Zo’n begrafenis is altijd ongemakkelijk.’
‘Joa.’
‘Hoe kenden jullie Nel? Jullie zijn van een heel andere generatie.’
‘Ik
heb haar hier een paar maanden geleden op de hoek van de straat
ontmoet,’ vertelde ik, ’toen het zo stormde. Haar boodschapjes waren
over straat gerold en ik hielp met oprapen. Toen bood zij een kop koffie
aan. Hier, in deze lunchroom, was dat. We hebben de hele morgen zitten
kletsen.’
‘Ja, zo was moeder. Altijd in voor een praatje.’
‘Sindsdien
ging ik iedere week even bij haar langs. Toen ze twee weken geleden
werd opgenomen in het ziekenhuis, zijn Dennis en ik nog een paar keer op
bezoek geweest. Ik schrok toen ik de advertentie in de krant zag.’
‘Dame, heren. Wat mag het zijn?’ klonk opeens de stem van iemand anders. ‘Kan ik een koffie voor u inschenken?’
Ik
keek op. De jongeman met de koffiepot in zijn hand droeg een mooi zwart
kostuum. Zijn gezicht was gladgeschoren en hij had zijn halflange haar
netjes gekamd met een scheiding links. Het was een knappe knul.
‘Hé dag,’ zei hij. ‘Jij bent de leuke Reina, toch?’
Ik bloosde. ‘Klopt.’
‘Jullie kennen elkaar?’ vroeg Henk.
‘Die keer dat ik hier met Nel zat,’ legde ik uit, ‘heeft hij ons bediend.’
‘Wat mag het voor jullie zijn?’
‘Thee graag.’
‘Voor mij ook,’ zei Dennis. ‘Met veel suiker.’
We gingen zitten.
‘De cake is klef,’ zei Dennis.
Ik moest grinniken.
‘En waar moeten we zometeen heen?’ vroeg hij.
‘Nergens heen. We gaan nog een keer een hand geven en dan is het klaar.’
‘En dan?’
‘Dan niets.’
‘O.’
‘Of zullen we nog even … heb jij de rest van de middag wat te doen?’
‘Neu.’
‘Rondje lopen door het park?’
‘Is goed.’
Het was koud, maar de zon scheen. Er waren niet veel mensen in het
park. Het park is groot. Ik kan best een stuk alleen lopen, maar soms
ben ik moe. Dennis vond het goed dat ik hem af en toe bij de arm pakte.
We zeiden niet veel, maar wandelden in stilte en keken om ons heen.
‘Wie was die gozer?’ vroeg hij opeens.
‘Welke gozer?’
‘Die in de lunchroom.’
‘Dat was Roy.’
‘O.’
‘Ik ben hem later nog eens tegengekomen in het café.’
‘Ben je met hem uit geweest?’
‘Nou, nee. Dat niet. We kletsten wat.’
‘Is het een ex van je?’
‘Dennis,
hou op! Je lijkt wel jaloers.’ Ik moest lachen. ‘Ik kwam hem gewoon
tegen in de kroeg. Hij wilde een praatje maken. Ik was juist erg
onaardig tegen hem, want ik herkende hem niet en dacht dat hij
vervelende toenadering zocht. Toen zei hij dat hij bij de lunchroom
werkt en mij daarvan herkende. Dat was echt alles, hoor.’
‘O.’
‘Bovendien: hij is getrouwd, weet ik.’
Dennis zuchtte.
‘Opgelucht?’
Hij zei niets en knikte ook niet. Ik grinnikte weer.
‘Kopje thee bij mij thuis?’ vroeg ik voorzichtig.
Nu knikte hij wel.
Ik schoof wat dichterbij. Dennis bewoog ongemakkelijk, maar bleef op
zijn plekje. Hij kon ook niet verder van mij af, want hij zat strak
tegen de zijleuning van de bank aan.
‘Zitten we dan,’ zei ik.
‘Joa.’
‘Fijn dat je met me mee wilde vandaag.’
‘Graag gedaan. Ik kende Nel toch ook een beetje.’
‘Dat bedoel ik niet.’
‘O.’ Hij keek naar de vloer.
‘…’
‘Wat bedoel je dan?’
‘Ik vind het fijn als je bij mij bent.’
‘O.’
‘Je bent lief,’ zei ik.
‘Jij ook.’
‘Je bent stoer.’
‘Jij ook.’
‘Je bent grappig.’
‘Jij ook.’
‘Je valt steeds in herhaling.’
‘Jij ook.’
We
moesten allebei lachen en keken weer voor ons uit. Ik zuchtte. Dennis
ook. Weer lachen. We keken elkaar aan. Ik legde mijn spastische hand op
zijn been. Hij schrok en keek de andere kant op.
‘Dennis?’
‘Joa.’
‘Ik wil je een kus geven.’
‘O.’
‘Dat
je niet schrikt.’ Ik legde mijn goede rechterhand op zijn linkerwang en
draaide zijn gezicht naar me toe. ‘Hier.’ Onhandig en bevend drukte ik
mijn lippen op die van hem. Heel even bleven we zo zitten. Toen boog ik
mijn hoofd. ‘Ik wil heel dicht bij jou zijn.’
‘…’
‘Dennis? Heb jij ooit … met een meisje?’
‘Nee. Jij bent de eerste die mij zoent.’
‘Hou mij ’s vast. Je bent lekker warm.’
Ik voelde zijn trillende arm om mij heen.
‘Voor mij is het ook nieuw en eng,’ vertelde ik.
Waar ik altijd in mijn hoofd zo’n probleem van had gemaakt, waar ik
zo lang naar had verlangd, maar waar ik zo onzeker en angstig over was
geweest, ging uiteindelijk heel liefdevol en bijna vanzelf. Dennis stond
het toe dat ik hem aanraakte. Hij was zacht, lief, voorzichtig,
zenuwachtig. We waren er allebei onhandig in, maar hielpen elkaar. Het
ging er heel teder aan toe.
We pasten samen maar net in mijn smalle
bed. Na afloop vielen we in slaap. Toen ik mijn ogen weer opende, lag ik
naast hem, met mijn rechterarm om zijn buik heen. Hij lag stil, zo te
zien sliep hij nog. Ik voelde me even heel gelukkig.
‘Samenzijn met jou zal lastig worden,’ fluisterde ik voor mij uit. ‘Maar …’
‘Maar?’ vroeg Dennis. Hij was toch wakker en keek mij vragend aan. ‘Maar wat?’
‘Maar ik denk wel dat het went.’
=
(Ik denk dat dit voorlopig even mijn laatste verhaal is. De komende tijd heb ik wat leukers te doen, hihi. Bedankt voor het lezen, allemaal! Groetjes,
Reina)