Wacht
Nee, hè. Daar had je die hoe heet hij ook weer. Barst, hij kwam nog gelijk naar mij toe ook. Bij nader inzien kwam het me wel goed uit dat ik niet meer wist hoe hij heet, want als ik hem dat liet weten, liet ik hem ook gelijk merken dat hij me geen reet interesseerde. Wat zo was.
‘Hé Bas,’ begon hij. ‘Mag ik je wat vragen?’
‘Voordat we met een interview beginnen: hoe heet je ook weer?’
‘Fulco Afsnee,’ zei Fulco Afsnee. Nu hij het zei, ging er geen enkele bel bij me rinkelen. Dat deed de bel boven de deur van dit café Tureluurs overigens wel. Rinkelen. Althans, hij rinkelde toen dit abjecte figuur binnen kwam en ook toen ikzelf het etablissement betrad, zo’n half uur daarvóór. Rinkelen is misschien niet het goede woord: klingelen is passender. Verder was het stil in deze horecagelegenheid.
‘Hoe gaat het, Afsnee?’ vroeg ik. ‘Niet al te uitgebreid, want ik heb geen zin in ellenlange verhalen zonder kop of staart of plot of pointe.’
‘Dat moet jij zeggen,’ zei Fulco.
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt.’
‘Nee? Jij bent hier de schrijver.’
‘Wis en waarachtig. Dat kunnen we van jou niet zeggen. Gelukkig niet, zeg.’
‘Maar wat vroeg je precies?’
‘Hoe of het gaat en niet al te uitgebreid, graag.’
‘O ja.’
‘Ik ben een en al oor. Niet letterlijk, overigens.’
‘Dat zie ik.’
‘Het duurt al wel heel erg lang voordat je begint met je verhaal. Begin, zou ik zo zeggen.’
‘Ik zit in een scheiding,’ begon Fulco.
‘Je haar ook,’ onderbrak ik hem. ‘Maar dat doet niet ter zake. In hoeverre is die scheiding van belang voor het verhaal dat je aan het vertellen bent?’
‘Eh nou, nogal.’
‘Vooruit met de geit, dan. Het lijkt potdorie wel of dit een aflevering is van de serie Hoog tijd voor een kroegverhaal.’
‘Wáárvan?’
De bel boven de deur klingelde. Er kwam iemand binnen óf er ging iemand weg. In dit geval was het iemand die binnen kwam. Dat er mensen graag uit dit café weg gaan begreep ik maar al te goed, want het was een afschuwelijke kroeg. Ik vroeg me hevig af waarom ik in vredesnaam hier was gaan zitten en niet in een veel leuker café als De moederkoek, Het vergane gloryhole of De opgewarmde prak. De man die binnenkwam, liep gelijk op mijn tafel af. Hij zag er nogal laag geschoold uit. Laag voorhoofd, ook. Kende ik hem? Neen.
‘Goedendag,’ begroette ik hem. ‘Bent u op zoek naar iemand?’
‘Nee.’ Hij klonk bars en gedecideerd. ‘Ik zoek niemand.’
‘O,’ zei ik. ‘Dat is fijn.’
‘Ik heb hem al gevonden.’
‘Ben ik het? Waarmee mag ik u van dienst zijn?’
‘Hem.’
‘Hem?’
‘Moet ik hebben.’
Die Fulco Afsnee trok wit weg. Dat kwam zo. De man die zojuist binnen was gekomen, had uit de binnenzak van zijn lederen jas een mes getrokken van tamelijk groot formaat en wees ermee naar die Afsnee. Vervolgens haalde hij uit.
Wacht. Eerst moest ik kijken of de oven klaar was. Ik haalde mijn vingers van het toetsenbord, stond op en liep naar de keuken. De oven was klaar, dat is eigenlijk een vreemde zegswijze. Het is niet de oven die klaar is, maar het gerecht dat in de oven staat, dat klaar is. Ik had geen gerecht in de oven, althans geen ovenschaal met lasagne of iets dergelijks. Nee, er lagen rode bieten in aluminiumfolie te roosteren in een braadslede. Roosteren in de oven geeft een heel andere smaak aan je groenten dan als je ze zou bakken, koken of stomen. Of rauw eet. Bieten rauw eten is niet aan te raden, tenzij héél fijn geraspt en in zeer kleine hoeveelheid. In de keuken zag ik dat de tijdklok op de oven nog niet bij het uur was dat ik hem had ingesteld. Bijna, dat wel. Ik bleef er even bij staan. Als de bieten straks gaar waren, dan zou ik ze vervolgens gebruiken in een heerlijke dis. De shiitake stonden al klaar. Je bakt die paddenstoelen enige tijd in een goede olijfolie, voegt dan gesnipperde ui toe en vervolgens risottorijst. Ik heb een mooie biologische arborio en daar mag volgens de gebruiksaanwijzing op het pak de benodigde hoeveelheid bouillon in een keer bij. Niks geen scheutje voor scheutje en bij ieder scheutje wachten tot de rijst het heeft opgenomen. Nee, hoppa plons erbij, afdekken en af en toe roeren en vijfentwintig minuten later is het klaar. Op het laatst zou ik dan de geroosterde bieten toevoegen en wat parmesan en dan nom nom nom. Maar zover was het nu nog niet. Hoor, daar ging het piepje van de kookwekker op ons grote fornuis. Ik haalde de braadslede met de in folie gewikkelde kroten uit de oven. Een niet al te grote kookpan zette ik op de inductieplaat en liet ik verhitten. Hopsa de shiitake erbij. Wat piepen ze dan leuk, als je ze droog in de hete pan doet. Dan de olie erbij en de uisnippers en vervolgens de arborio. Ik deed nog een scheut olie erbij en schepte alles goed om, zodat de rijstkorrels goed omgeven waren door een laagje olie. Behoedzaam goot ik vervolgens de bouillon erbij. Ik bracht het geheel aan de kook en deed de deksel op de pan. Of is het het deksel? Dat kon me op dat moment niet zo veel schelen. Afdekken, die handel. Vijfentwintig minuutjes zachtjes laten pruttelen. Er bekroop me het gevoel dat ik dit allemaal al eens had verteld. Lang wilde ik daar niet bij stil staan, want er was nog meer werk aan de winkel. Terwijl de rijst gaarde, sneed ik ondertussen de bieten in kleine blokjes en raspte ik de parmesan. Tegen de tijd dat het allemaal klaar was, kon die hele Fulco Afsnee en z’n verhaal me geen bal meer schelen en gaf ik me over aan een gruwelijk goddelijke schrans- en slurppartij.
–
Apeldoorn, maart 2025