Rot (S038)
Doodstil was het op straat. Dat was zo gek niet. Het was tenslotte zondagmorgen en nog vroeg ook. Hij was om half zeven opgestaan en drie kwartier later rende hij buiten.
Hardlopen deed hem goed. Hoe lang geleden was het ondertussen dat hij ermee was begonnen? Dat moet begin 2015 zijn geweest, dik vierenhalf jaar geleden nu. Het was behandelaar die hem had gevraagd wanneer hij eens een keer ging bewegen. Volgzaam als hij was – alles om zijn geestelijke gezondheid op orde te krijgen – maakte hij een plan. Ergens van het internet plukte hij een opbouwschema, in een grote sportwinkel kocht hij goede schoenen en onder uit een lade pakte hij een sportbroekje en shirt. Daar ging hij. Drie keer in de week minimaal een half uur. Na vier maanden kon hij vijftien minuten onafgebroken hardlopen en nog weer vier maanden later een half uur. Vanaf toen was het een kwestie van onderhouden. Drie keer in de week maakte de schrijver een half uur lang zijn hoofd leeg. Meestal ’s avonds, maar als het kon ’s morgens. Zoals nu.
Hij had zo zijn vaste routes. Het liefst liep hij door parken en over stille straatjes. Als het had geregend, nam hij de openbare weg om plassen te omzeilen en modderschoenen te voorkomen.
Vanmorgen was hij begonnen met een klein stukje door de drukke winkelstraat, die nu helemaal niet druk was. Hij kon mooi over het asfalt lopen. Dat was zacht en veerde mee onder zijn loopschoenen. Vervolgens sloeg hij rechtsaf een smalle straat in, die onderdeel was van een wandelgebied. Niet lang daarna kwam hij aan de rand van het centrum. Hier werden de straten breder. Voor de grote herenhuizen liep het voetpad. Daar liep hij liever niet overheen; de tegels lagen ongelijk. Niet fijn voor zijn enkels en kuiten.
Wilde hij niet al te ver, dan moest hij nu links aanhouden. Zo kwam hij op een punt waar hij niet anders kon dan een klein stukje langs een drukke doorgaande weg.
Naast het voetpad was een parkeerstrook die vol stond met auto’s. Op het wegdek was een fietsbaan; het asfalt ervan was rood en afgebakend met witte strepen. Daar waar de auto’s reden was het asfalt gewoon zwart. De schrijver koos ervoor om niet over het hobbelige voetpad te rennen. Als hij aan de rechterkant van de rode strook, dicht tegen de geparkeerde auto’s aan liep, dan was hij niemand tot last. Zeker nu niet, op deze stille zondagmorgen.
Heerlijk, deze rust zo op de vroege morgen. Je zag als het ware de stad ontwaken. Voordat hij ziek werd, was hij nooit zo vroeg op. Meestal sliep hij zijn roes uit nadat hij de avond ervoor gewoontegetrouw te veel had gedronken. Nu dronk hij al bijna zes jaar niet meer. Als mensen hem ernaar vroegen waarom, dan antwoordde hij: ‘Ik heb genoeg gehad.’ Het was ook zo. Dat hij sinds die memorabele 16 november 2013 niet meer naar alcohol taande en het nooit heeft gemist, noemde hij: ‘Een geluk bij een ongeluk’.
Ver achter zich hoorde hij een auto aan komen rijden. Op het zwarte wegdek was ruimte zat, zelfs voor grote vrachtwagens, maar toch ging de schrijver nog iets meer naar rechts lopen, dicht langs de geparkeerde auto’s.
Mottig of bekaterd voelde hij zich nooit meer ’s morgens. Sterker nog: hij zat lekker in zijn lijf. Natuurlijk, in zijn hoofd was het niet altijd fijn, maar hij wist dat iedere neerslachtige bui ook weer over zou gaan en wat hij moest doen om de moeilijke tijd goed door te komen. Op tijd opstaan, bijvoorbeeld. De meeste energie had hij in de ochtend. Rond het middaguur zakte hij in en was hij moe.
TOEOEOEOET! De schrijver schrok zich rot. Een grote witte personenbak scheerde vlak langs hem heen. Hij kon niet anders dan stoppen en stil staan. De auto was hem voorbij en reed nu als een razende van hem vandaan. Zijn hart klopte in zijn keel. Hij hijgde. Wat was er gebeurd? Zat hij fout? Liep hij in de weg? Was hij een gevaar voor zijn medeweggebruikers? Had hij toch op het voetpad moeten lopen? Was er een andere reden dat hij aan de kant moest? Een gevaarlijke situatie? Of was hier wat anders aan de hand? Een ongelikte bestuurder, bijvoorbeeld? Was het nou echt zo nodig om hem de stuipen op het lijf te jagen?
Hij greep naar zijn borst. Niet dat hij een hartaanval had of iets dergelijks. Nee, het was een beweging die ooit een automatisme was, maar al sinds jaren niet meer nodig. Hij wilde weten of dat wat in de binnenzak van zijn jas zat, nog op zijn plaats zat. Maar hij droeg geen jas; hij droeg zijn blauwe hardloopshirt. Dat wat de schrijver in het verleden in zijn binnenzak met zich mee droeg, stond nu al tijden veilig in het messenblok op het aanrecht.
–
Apeldoorn, september 2019
Dit is de achtendertigste aflevering van de eindeloze serie Schrijver.