Schandvlek op de werkplek: De hel
Ineens had ik dan een andere werkplek. Had ik al verteld dat ik op mijn oude plek boventallig was geworden? ‘Doorontwikkeling’ noemde de grote baas het. Dat was managementtaal voor ‘reorganisatie’. Zo kwam mijn functie te vervallen. Na een heel loopbaantraject vol gesprekken, workshops, assessment en andere omzwervingen kwam ik dan hier terecht. Een nieuwe werkplek vol kansen en uitdagingen, niet eens zo heel gek ver van mijn huis. Nog geen half uurtje fietsen.
Ik had een kennismakingsgesprek gehad een week geleden en ik was bijzonder vriendelijk ontvangen door alle collega’s. Mijn naam was me vooruit gesneld. Ze hadden nogal hoge verwachtingen van mij. Oei, en die moest ik nu waar zien te maken.
Ik was extra vroeg van huis gegaan. “Je wilt op je eerste dag toch niet meteen te laat komen, hè?” was mijn gedachte. Het was nog pikkedonker op straat. Ik trapte flink door, op zoek naar de snelste route naar het werk dat op mij wachtte.
Ik wist dat ik een gevaar op de weg was. Op mijn ATB zat geen licht. De avond ervoor was ik met mijn zoon naar zijn school geweest voor een gesprek met zijn klassenmentor. We hadden onze fiets geparkeerd bij het kleine stationnetje. Toen we terugkwamen was het rijwiel van mijn zoon verdwenen. Vandaag was hij op mijn fiets naar zijn school in Twello. En was ik dus genoodzaakt om mijn sportfietsje te gebruiken. Gelukkig vond ik een route die zo veel mogelijk over fietspaden en zo min mogelijk over de openbare weg ging. Behalve het laatste stuk.
Daar in de verte doemde het gebouw op. Ik hoefde alleen nog maar deze weg over te steken. Het was niet eens druk. Ik wachtte voor de haaientanden. Van rechts kwam een bestelauto. Zijn knipperlicht ging aan. Hij wilde naar links, de straat in waar ik net uit kwam.
Veel te vroeg sloeg de auto af. Hij nam de korte bocht. Ik zag hem recht op mij af komen.
“Hooo!” riep ik nog. Volkomen zinloos. Ik hief mijn rechterbeen en arm op in de hoop de klap te kunnen opvangen. Voor ik het wist lag ik op de motorkap. Gelukkig had de bestuurder al flink afgeremd. De smak die ik maakte was aanzienlijk, maar niet echt hard.
De man stapte uit en hield zijn hand geschrokken voor zijn mond.
“Gaat het, meneer?” vroeg hij.
Ik stond inmiddels weer met beide benen op de grond en pakte mijn fiets op. “Ja, ik mankeer niets,” antwoordde ik.
“Ik zat helemaal fout,” zei de man nederig. “Bent u echt ongedeerd?”
“Het is meer de schrik.”
“Sorry. Het is ook nog zo donker en u bent ook donker gekleed. Ik zag u echt niet.”
“En ik stond stil. Dan zie je ook mijn verlichting niet.” Ik zei maar niet dat ik helemaal geen licht op mijn fiets heb. “Heeft u schade aan de auto?”
Hij keek eens naar zijn bumper en controleerde de motorkap. “Nee, volgens mij niet. En u? Is uw fiets nog heel?”
Ik bekeek mijn rijwiel en knikte. “Geen mankement.”
Snel nam de man afscheid en scheurde hij weer weg. Ik stapte trillend op mijn fiets en reed het laatste stukje stapvoets.
Binnen brandde licht. “Dan zal er al wel een collega zijn,” concludeerde ik. Ik was wel tien minuten te vroeg. De automatische schuifdeur ging niet uit zichzelf open. “Dan heeft de collega die binnen is uit veiligheid de deur weer achter zich dicht gedaan.” Uit mijn broekzak haalde ik de sleutel die ik vorige week overhandigd had gekregen. Ik stak hem in het slotje en duwde de schuifdeur open.
“Er is al iemand binnen, dus hoef ik de code niet in te voeren,” sprak ik tot mijzelf. “Het alarm is er al af.” Ik liep verder de gang in.
Plotseling klonk er een gierende sirene. Het geluid sneed door mijn nog trillende lijf en deed pijn aan mijn oren.
“Kut.” Het alarm was er helemaal niet af. “Wat moet ik nou doen?” Snel liep ik terug naar het kastje bij de voordeur. Ik opende het deurtje en drukte de code in. De snerpende sirene stopte. “Maar nu?”
“Wat is er allemaal aan de hand?” klonken ineens verschillende stemmen. Ik keek om. Daar stonden al mijn nieuwe collega’s, die zojuist waren binnengekomen.
De telefoon ging. “Shit, dat is natuurlijk de alarmcentrale.” Snel rende ik het kantoor in. Ik nam op en noemde mijn naam.
“Alarmcentrale. Wij krijgen zojuist een melding binnen.”
“Eh ja, dat kan wel kloppen. Ik loop hier naar binnen en het alarm gaat af.”
“Nu hebben wij een code van u nodig.”
“Maar die heb ik net ingetypt.”
“Een registratiecode bedoel ik, meneer.”
“Joh, ik kom hier vandaag voor het eerst. Ik denk dat ik het allemaal goed doe en dan gaan er allemaal toeters en bellen.”
“Kan gebeuren, meneer. Maar ik heb toch echt die registratiecode van u nodig.”
“Ik zal ’s kijken. Heeft u een momentje?”
“Zeker.”
Ik legde de hoorn neer. De collega’s stonden met open mond naar mij te kijken.
“Een registratiecode,” praatte ik hardop in mijzelf. Ik zoek altijd de meest intelligente op om tegenaan te lullen. “Waar vind ik die? Wacht, tijdens het kennismakingsgesprek kreeg ik niet alleen een sleutel, maar ook een briefje met een zwik codes erop.” Snel liep ik naar mijn nieuwe postvakje. Daar vond ik het briefje. In een flits stond ik weer bij de telefoon.
“Ik heb hem.” Ik noemde de cijfers van de code.
“In orde, meneer. Tot ziens.”
De verbinding werd verbroken. De collega’s stonden me nog steeds aan te gapen. Nu dan écht aan het werk.
“Bas?” vroeg een van de nieuwe collega’s. “Mag ik jou wat vragen?”
“Dat heb je bij deze dan gedaan.”
“Jij bent hier toch onze nieuwe computerexpert?”
Ik schrok van de hoge verwachtingen van de nieuwe collega. “Is dat zo?”
“Ben je een beetje technisch?”
“Nou, het is maar hoe je het bekijkt.”
“Jij bent hier de enige man. Dus moet ik wel bij jou zijn.”
“Wat is het probleem?” vroeg ik.
“Internet ligt eruit. Wil jij ’s kijken?”
“Waar zal ik dan ’s kijken?”
“Jij bent de expert,” zei ze.
Tijdens de rondleiding had ik een kast gezien met daarin allerlei bedrading. Daar zou de internetverbinding wel binnenkomen. Maar waar was die kast ook weer? Dit gebouw is een waar doolhof.
Een half uur later had ik de kast teruggevonden. Inderdaad, een wirwar aan kabels, stekkers en ledlampjes. Ergens moest de lijn zijn waardoor de internetverbinding binnen kwam. Ik zag door de bomen het bos niet.
“Misschien moet ik gewoon even het modem resetten.” Maar wat was het modem? Op goed geluk trok ik een stekker eruit. Op datzelfde moment ging het licht uit. Van overal uit het gebouw klonken boze kreten van collega’s.
“De stroom ligt eraf!” De stemmen kwamen dreigend dichterbij.
“Dit is geen nieuwe werkplek vol kansen en uitdagingen,” zei ik tegen mijzelf. “Dit is de hel.”
Apeldoorn, januari 2008
(Met dank aan tijl. Hij gaf me toestemming om de titel van zijn succesvolle reeks te gebruiken!)