bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

12-05-2009

De kutkat Mo (4) (Slot)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2009 — bazbo @ 20:03

“Tja, die moet ik hier houden,” zei de dierenarts.
Kut. Dit betekende kennelijk het einde van Mo. Het einde van ons tweede kind. Het einde van de schrik van de buurt. Het einde van trofeeën aan mijn voeten. Het einde van epileptische insulten. Het einde van vernielingen door het huis. Het einde van warme welkomstjes, van veilige strelingen, van een thuisgevoel. Ik rilde.

Het was weer tijd voor feest in huize bazbo. Jan en alleman was uitgenodigd voor een avondje lekker eten. Ik mocht mijn kookkunsten gaan vertonen. Een half jaar daarvoor had ik met succes een cursus ‘Turkse maaltijden koken’ afgerond, dus vanavond stond helemaal in het teken van de mezze, peynir, bulgur, dolmas, en nog veel meer Turkse gerechten. Vanmorgen vroeg was ik al begonnen met de laatste boodschappen en de eerste voorbereidingen. Vrouwlief maakte zich nuttig door de woonkamer handig in te delen voor veel gasten, mijn zoon deed er het beste aan om boven op zijn kamer te blijven, en onze zwarte kater Mo liep in de keuken in de weg door voortdurend te mauwen om hapjes vis, vlees en kaas.

De kutkat Mo was ondertussen steeds meer de hoeksteen van ons gezin geworden. Naarmate de jaren vorderden, bepaalde ons huisdier almaar meer hoe het er in huis aan toe ging. Sommige deuren moesten dicht blijven om te voorkomen dat hij zich in de kamer erachter zou nestelen. Boodschappen moesten onmiddellijk na aankoop opgeruimd worden in de koelkast om er zeker van te zijn dat ze niet zouden worden verorberd door het zwarte monster. De zittingen van de keukenstoelen stonden vol krassen.
Als we vergaten om hem ’s avonds naar buiten te laten en we sliepen door zijn middernachtelijk gemauw heen, dan ontdekten we ’s morgens dat we de badkamer konden schoonmaken. Gelukkig was het spoor van kattenzeik alleen maar in de badkuip of douchebak te ontwaren.
We konden zelden of nooit voor langere tijd weg, omdat we anderen niet wilden opzadelen met de streken van ons tweede kind.
Daarbij: hij werd oud. Mo was niet langer de schrik van de buurt. Steeds minder vaak kwam hij trots zijn vers gevangen muis, mus of kikker naar binnen brengen. Bovendien verloor hij zijn territorium. Het was hard om te zien hoe hij moest gedogen dat andere katten uit de buurt bezit namen van onze tuin. Hij ging het gevecht niet meer aan en als er een jonge buurtkat via het tuinpad ons erfje betrad, wilde hij gelijk naar binnen. Ons Egyptische Mo(nster) werd langzamerhand steeds meer een huiskat.

De deurbel ging. Daar waren de eerste gasten al!
Vrouwlief huppelde naar de voordeur. Ze had er zin in. Ik bleef in de keuken achter met mijn spinaziesoep. Ik hoorde de deur opengaan en vervolgens een heleboel geblaf.
“O, kut.” Soms denk ik hardop. “Ze hebben die malle hond ook meegenomen.”
Er klonken nagels op het vinyl in de woonkamer. De hond woefte en plots was daar ook geblaas en gekrijs van onze kater. Ik keek vanuit de keuken naar het tafereel en zag nog net hoe Mo de schermutseling ontvluchtte en met de snelheid van een jachtluipaard de trap op naar boven rende.
De hond denderde nu de keuken in en probeerde op het aanrecht te springen. Het baasje had hem niet echt in de hand, want ze liep erachteraan met kreten als: “Niet doen, hoor. Dat mag niet. Je moet wel luisteren. Kom dan?” En die dan op moederlijke toon.
Ik kreeg zin om die takkehond een enorme rotschop te verkopen, maar als gastheer scheen ik me nu eenmaal in te moeten houden.

Het eten was natuurlijk allemaal weer in een poep en een scheet in onze mik gepropt. Toch een mazzel dat het allemaal erg goed smaakte, anders had je er maar bar weinig aan; dan zou het inwendig alleen maar worden omgezet in een poep en een scheet. En geloof me, van die gehaktschotel met bonen en tahin ga je riant ruften en flinterdun kakken. Het kost je de kaken van je reet, om het kort samen te vatten.
Diep in de nacht vertrok het bezoek voldaan naar huis.

“Heb jij Mo gezien?” vroeg Vrouwlief de volgende morgen.
“Nee. We zijn gisteren zo het bed in gedoken,” zei ik, terwijl ik de schade van de avond ervoor aan het afwassen was.
“Ik heb hem niet naar buiten gelaten.”
“Ik ook niet.”
“Vreemd.”
“Nu je het zegt. Meestal meldt hij zich wel ’s avonds laat of ’s morgens vroeg dat hij naar buiten wil.”
“Ik zal eens in huis rondkijken. Misschien zit hij ergens opgesloten.” Vrouwlief is zo praktisch.

Mo was nergens te bekennen.
“Zou hij toch naar buiten geglipt zijn?” vroeg ik me af.
Ik bleef het me afvragen. Ook de dagen erna. Van Mo was geen spoor te bekennen. Zijn afwezigheid duurde nu al drie dagen. Waar kon hij uithangen?
In een laatste wanhoopspoging struinde ik nog éénmaal het hele huis door. En ja hoor, daar lag hij. Onder ons eigen bed. Verstopt achter wat rommel die we eronder hadden ‘opgeborgen’.
“Wat heb jij nou?” vroeg ik hem, terwijl ik hem voorzichtig beetpakte en naar mij toe trok. Er zat een enorme bult recht op zijn kop, precies tussen zijn twee oren. Ik tilde hem op en nam hem in mijn armen. Ik streelde hem langzaam. Mo mauwde. Voorzichtig aaide ik over de bult op zijn kop. Mo schreeuwde het uit. Ik schrok. “Allemensen, het is erg met je.”
Terug in de woonkamer legde ik hem op een dikke doek voor de verwarming. Daar bleef hij even liggen. Toen we ons omdraaiden en even later weer keken, was Mo opnieuw verdwenen.

De volgende dag ging ik naar het werk.
“Als het maar geen tumor is,” schoot mij de hele dag door het hoofd. Steeds weer schrok ik van mijn eigen gedachte. “Ik ben nog lang niet klaar om afscheid van die kutkat te nemen.”
Ik kreeg mail. Van thuis.
“De bult op de kop van Mo is nog véél dikker. Ik heb een afspraak met de dierenarts gemaakt voor vanavond.”
De berichten van Vrouwlief zijn zakelijk en praktisch. Ik baalde wel. Toevallig wilde ik vanavond weg. Naar Amsterdam. In poppaleis Paradiso zou De Amsterdam Klezmer Band de nieuwe cd presenteren. Nu ken ik de trombonist een beetje en hij had mij min of meer persoonlijk uitgenodigd om te komen. Ik stond nog nét niet op de gastenlijst.
Thuisgekomen stopte ik Mo in zijn reiskooitje dat we ooit eens hadden aangeschaft, maar nog nooit hadden gebruikt. De vijfhonderd meter naar de dierenarts reden we op de fiets.

De geneesheer graaide Mo uit zijn kooitje en bekeek hem eens. Toen kneep hij flink in de bult. Mo gilde het uit.
“Tja, die moet ik hier houden,” zei de dierenarts.
Kut. Dit betekende kennelijk het einde van Mo. Het einde van ons tweede kind. Het einde van de schrik van de buurt. Het einde van trofeeën aan mijn voeten. Het einde van epileptische insulten. Het einde van vernielingen door het huis. Het einde van warme welkomstjes, van veilige strelingen, van een thuisgevoel. Ik rilde.
“Ik houd hem even hier,” ging de dierenarts verder. “Dan snijd ik het abces weg. Over anderhalf uur kunnen jullie hem weer komen ophalen.”
Ik slaakte de diepste zucht van opluchting die ik ooit had geslaakt. (Of nee, dat was de zucht die ik slaakte toen ik enkele weken na mijn vasectomie een telefoontje kreeg van het ziekenhuislaboratorium dat ik inderdaad volkomen onvruchtbaar was. Niettemin, deze zucht was toch ook érg diep.)

Terug thuis aten we snel en toen gingen we weer naar de spreekkamer van de dierenarts.
“Hier,” zei de geneesheer. “De operatie is goed gelukt.” Hij sleepte een slappe kat uit het kooitje. Mo was nog volledig onder narcose. Zijn tongetje hing uit een hoek van zijn bek. Op zijn kop, tussen zijn oren, gaapte een grote ronde wond. “Het abces is weg. Het was er nogal eentje.”
“Hoe kan hij daaraan gekomen zijn?” vroeg ik.
“Vaak komt het door een infectie na een gevecht met soortgenoten.”
Onmiddellijk dacht ik aan de aanvaring met de rothond.
“Hier, moet u eens kijken,” ging hij verder. Hij pakte Mo’s kop met twee handen beet en legde zijn duimen aan weerszijden van de wond. Toen drukte hij zijn duimen naar elkaar toe. Vanuit het vlees in de open wonde welde bruingele pus te voorschijn. De dierenarts pakte een doek en schrobde ruw de viezigheid van de kattenkop weg. “Zo. En dit moet u iedere dag drie keer doen.”
Ik was blij dat ik een voltijdsbaan had en Vrouwlief veel thuis was. Ik was ook blij dat Vrouwlief haar bankpas bij zich had. Er zouden weer tientallen euro’s van onze gezamenlijke rekening afgeschreven worden. Het maakte me niet uit.

“Ga je nog weg?” vroeg Vrouwlief weer thuis.
“Vind je het niet erg?” was mijn wedervraag.
Vrouwlief schudde van nee.
Ik pakte de trein, was nog op tijd in Paradiso en danste de hele show als een debiel. Na afloop kocht ik bij de mij bekende trombonist de cd van De Amsterdam Klezmer Band en toen ging ik snel weer naar huis. Ver na middernacht sloop ik mijn woning binnen.

Vrouwlief was nog wakker. Ze zat op de bank en naast haar stond een bananendoos. Daarin zat de kutkat Mo. Hij was druk bezig om bij te komen van zijn narcose. Een beetje verdwaasd keek hij om zich heen. Toen nam hij een sprong. Hij wilde duidelijk uit de doos springen, maar hij bleef met zijn voorpoten al haken. Nogal klunzig kwam hij met zijn bek op de bank terecht. Vervolgens wilde hij de bank af, maar dat ging als een skiër die bij de start zijn ski’s al kwijt was geraakt. Bam!
Onze trots, onze schrik van de buurt, ons tweede kind zocht zijn weg over de vloer. Hij leek wel dronken. Pootje over zwalkte hij, maar dan met vier pootjes, een paar passen. Toen zakte hij door zijn poten. Ik ging naast hem liggen en streelde hem. Mo keek afwezig uit zijn ogen. Hij bleef liggen. Toen probeerde hij het opnieuw. Na twee passen lag hij weer plat op de grond. Hij gaf het op.

De volgende dag ging het een stuk beter met hem. De dag erna was hij weer enigszins de oude. Drie maanden later was hij dood.
Hoe het eindigde met de kutkat Mo lees je in mijn tweede column voor FOK! ooit: Akelig stil
Epiloog:
Inmiddels is Mo al vier jaar niet meer in ons midden. In het begin was er iets van opluchting: even geen zorg, even rust, even onbezorgd verder leven. Naarmate de jaren verstreken, kwam het gemis. (In iedere zwarte kat meen ik mijn monster te herkennen.)
Gisteren liep ik door de woonkamer naar de keuken. Vanuit mijn linker ooghoek dacht ik iets zwarts bij de keukendeur te zien zitten. Precies op de plek waar Mo altijd zat te mauwen dat hij naar binnen wilde. Op het moment dat ik me bewust werd dát ik iets had gezien, was ik er al voorbij. Mo? Snel deed ik een stap terug.
Het was Mo niet. Het was de plastic gieter.
De leegte was plots groter dan ooit.

Apeldoorn, april 2009

En hier is hij dan, de Egyptische schrik van de buurt:

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment