bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

23-07-2009

Rare vogel

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2009 — bazbo @ 22:26

Soms kom je in het leven rare vogels tegen. Paradijsvogels, zo noemen we ze ook wel. Iedereen kent ze wel: personen die er een bijzondere levenswijze op nahouden, die we in eerste instantie apart of raar vinden, maar op wie we stiekem stikjaloers zijn. In mijn geval was Gerrit er zo eentje.

De wind was stormachtig te noemen. De golven deden de veerboot deinen en het schuim van de koppen spatte hoog op. Meeuwen vlogen krijsend met het schip mee. Op de boot zat de stemming er echter goed in. Het was Gerrit al gelukt om de kinderen mee te laten zingen met zijn ondeugende liedjes.
Het oranje regenjack zat ruim om zijn lichaam. Aan zijn voeten droeg hij kaplaarzen. Daarboven een eeuwige spijkerbroek. Op zijn hoofd had hij een boerenpet. Zijn halflange haar hing in zijn nek. Glinsterende oogjes die voortdurend pret leken te hebben, volle jukbeenderen en een lange rosse baard sierden de rest van zijn gezicht.

Van Gerrit kon je iets leren. Dat als je een vent bij zijn baard wilt vastpakken, dat je dan niet de haren vóór op de kin moet pakken, maar juist die ónder de kin, in het weke deel, vlak boven de adamsappel. Dán pas deed het goed zeer! Die les maakte dat ik mijn baard voortaan altijd kort zou houden.
Maar dat was niet alles. Ik zat wel eens bij hem in de auto. Plotseling kon hij remmen en stoppen en dan sprong hij uit zijn ouwe brik. “Shht!” deed hij naar mij. Ik was ook uitgestapt en sloop naar hem toe.
“Hoor je dat?” zei hij zachtjes. Vervolgens deed hij een soort vogelgeluid na.
Ik luisterde. “Ja, ik hoor het.”
“Goed, kom mee. Voorzichtig. Daar verderop zit een kuifgepikte bloedstaart. Dat is een heel klein pestvogeltje met een oranje kop, een knalgele buik met pimpelpaarse stippen en een lange rode staart.”
Hij ging me voor het struikgewas in. We kropen onder takken door, tijgerden door de herfstbladeren en duwden struiken opzij. “Kijk. Daar.”
Ik volgde zijn vinger en verdomd: daar verderop zat een heel klein pestvogeltje met een oranje kop, een knalgele buik met pimpelpaarse stippen en een lange rode staart. Ik had nog nooit een kuifgepikte bloedstaart gezien.
En dan te bedenken dat Gerrit volkomen kleurenblind was en alles alleen in grijstinten zag.

“Zullen we nu stoppen met zingen?” vroeg Gerrit aan de kinderen. “Ik ga even een boterham eten.” Hij haalde een papieren zakje tevoorschijn en peuterde daar een donkerbruine boterham uit.
“Wat zit erop, Gerrit?” vroeg een jongetje.
“Pindakaas, wat anders?” zei Gerrit. “Daar word je groot en sterk van, net als ik.”
“Word ik ook net zo groot en sterk als jij?” vroeg het jongetje.
“Als je heel veel pindakaas eet wel,” zei Gerrit.
Op dat moment kwam een grote meeuw wel heel dichtbij. Met een handige beweging pikte hij de boterham uit Gerrits hand. Gerrit schrok niet eens.
“En als je de pindakaas niet van het brood laat eten,” zei hij. “Teringmeeuw.”
Texel kwam in zicht.

Ik ontmoette Gerrit in het team van een buurthuis in de Apeldoornse wijk Zevenhuizen. We hebben het hier over een flink aantal jaartjes geleden. Over 1986, om precies te zijn. (Ja ja, bij opa op schoot!) In die tijd organiseerde het buurthuis iedere zomer een vakantieweek voor kinderen uit de buurt. Vaak gingen er kinderen mee die zelf niet op vakantie gingen. Kinderen uit gebroken gezinnen, kinderen met ouders in de bijstand, of kinderen met leer- of opvoedingsproblemen. Of ik ook mee wilde, als begeleider. Ik zocht wat afleiding van een nare periode en stortte me in de voorbereidingen.
Tijdens de eerste vergadering stelde Gerrit zich voor: “Ik ben Gerrit en ik haat kinderen.”

Soms kom je in het leven rare vogels tegen. Paradijsvogels, zo noemen we ze ook wel. Iedereen kent ze wel: personen die er een bijzondere levenswijze op nahouden, die we in eerste instantie apart of raar vinden, maar op wie we stiekem stikjaloers zijn. In mijn geval was Gerrit er zo eentje.

Het buurthuis stopte met die vakantieweken. Er ging een beroepskracht mee en dat kon niet meer uit. Met een paar andere vrijwilligers besloot ik om dóór te gaan. Maar dan moesten we wel een stichting oprichten. Een voorzitter en secretaris (ik) hadden we al wel, maar we konden zo snel geen penningmeester vinden. Dus belden we Gerrit maar weer eens. Hij wilde wel onze penningmeester-op-papier zijn en zijn handtekening op de stichtingsstatuten bij de notaris zetten. “Maar jullie moeten we wel even van mijn werk komen ophalen, want mijn auto is kapot.”
Gerrit, een man van duizend ambachten, werkte op dat moment bij een hoveniersbedrijf. Een kwartier voor de oprichting van onze stichting stonden we in de tuin van de notaris. Gerrit had zijn kaplaarzen aan, droeg een besmeurde spijkerbroek en had de mouwen van zijn houthakkersoverhemd opgestroopt. Het spelletje in de tuin was eenvoudig: wie de meeste planten kon benoemen. Mét de wetenschappelijke benaming in het Latijn, natuurlijk. Gerrit won. Hij mocht als eerste de notaris begroeten. Tijd om zijn handen te wassen had hij niet gehad. Toen ik een half uur later een afschrift van de statuten in mijn handen gedrukt kreeg, vielen er kluitjes zwarte aarde uit.
Een rare vogel, zo kon je Gerrit wel noemen.

Aan de andere kant: die baardaap stond wel altijd voor iedereen klaar. Had je een probleem of had je hulp nodig? Gerrit was er. Behoefte aan een lift of aan een luisterend oor? Niet verder zoeken: Gerrit is er voor je.
Zelf had ik jaren geleden een keer een ernstig arbeidsgeschil met een werkgever. Ik zou bijna ontslagen worden. Ik moest mij melden bij mijn directeur en had een getuige nodig. Eén belletje was voldoende. Gerrit zat naast me in het gesprek.
Dat werk.

Maar vooral was het altijd dijenkletsen met die gast. Hij zei wat er in hem opkwam. Vaak was dat heel grof, soms zelfs kwetsend of beledigend. Hij kwam er nog mee weg ook. Ik hoorde hem een keer een gesprek voeren met een vrouwelijke collega van hem, die uit Vietnam kwam.
“Zo, vuile koelie, ga jij nu ook eens iets doen?”
“Wat ik moet doen dan?”
“Behoorlijk Nederlands leren is een idee, maar dat heb je eigenlijk niet nodig voor jouw werk. Vooruit, ga de wc’s schoonmaken! Of doen jullie dat nooit in de rimboe of op die boot?” Vervolgens gingen ze met z’n tweeën de toiletten schoonmaken.
Ik herinner mij ook de immens domme lol die we hadden toen we een gezamenlijke kennis gingen helpen met verhuizen. Gerrit reed de vrachtwagen en samen sjouwden we de hele inboedel van het oude naar het nieuwe huis. Terwijl we de spullen binnen brachten, vertelden we even wat we in ons handen hadden.
“Kijk, een zijtetbafeltje.”
“Een wat?” vroeg de eigenaar van het bijzettafeltje.
“Een zijtetbafeltje. En hier, een lemerschamp.”
“Leuk. Jullie spelen met taal. Je verwisselt de eerste medeklinkers van iedere lettergreep.”
“Waar kunnen we dit stankbel neerzetten?”
“Is er nog plaats voor een stuie loel daar?”
“Hier is het laatste uit de vrachtwagen: een keukenkastje!” Dat was de leukste. Hadden we stiekem alle k’s verwisseld!

Op de camping stonden de tenten al klaar. De kinderen zochten een slaapplaatsje en toen gingen we een hapje eten. Gerrit kookte die week. Hoog boven op een duin stond zijn kooktent. Als je voor meer dan zestig mensen kookt, heb je ook veel afval. Naast de ingang van de kooktent stonden al snel verscheidene vuilniszakken.
“Ik ruim ze zo even op,” zei Gerrit. “Want die pokkenmeeuwen scheuren zo’n zak zo open.” En hij had gelijk. Er zat er al eentje bovenop. Gerrit trok bliksemsnel zijn slof uit en gooide die naar de zakken. “Sodemieter op, teringmeeuw!” schreeuwde hij. De meeuw vloog geschrokken weg. De hele week voltrok zich dit ritueel. Keer op keer kwamen er meeuwen op het afval af. Gerrit kon niet voortdurend iedere losse zak in de container gaan gooien. Hij spaarde het op tot hij een karretje vol had. Om de haverklap moest hij zijn slof uittrekken. Dan bulderde het weer over de camping: “Sodemieter op, teringmeeuw!”

Dus zo moest dat. Dit keer zag ík een meeuw op de vuilniszak. Gauw trok ik mijn sandaal uit. “Sodemieter op, teringmeeuw!” schreeuwde ik en ik gooide mijn sandaal naar de vuilniszak.
De meeuw vloog op. Op dat moment kwam Gerrit de kooktent uit. Hij kreeg de meeuw vol in zijn gezicht. Terwijl hij de vogel met beide handen bij de vleugels beethield, riep hij uit: “Ik heb er nog nooit een van zó dichtbij gezien!”

Die Gerrit. Ik kan ik-weet-niet-hoeveel verhalen over hem vertellen. Wie weet doe ik dat nog wel ‘s. In de loop van de jaren ben ik hem uit het oog verloren. Soms mis ik ‘m wel, die rare vogel.

Apeldoorn, juli 2009

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment