Lang zal ik leven
Allahmachtig, ik ben vandaag vijfenveertig jaar oud geworden.
Ik heet Bas Langereis en werd geboren in Apeldoorn op 17 mei 1965 om tien over drie in de middag. Zo rond theetijd zal het geweest zijn. Mijn vader was op die dag niet aanwezig; hij was druk met het uitvoeren van zijn baan als vertegenwoordiger in plastieken afwasteiltjes.
Tja, er moest nu eenmaal brood op de plank komen, zéker met nog een eter erbij binnenkort. Hij had dus gewoon geen tijd om thuis thee te gaan zitten lurken. Mijn moeder was danseres bij het Groot Beekbergs Ballet, maar was tijdelijk op non-actief gesteld, omdat ze in de ogen van de choreograaf de laatste maanden nogal aan de dikke kant was geworden. In die tijd werd er volop gediscrimineerd en geselecteerd op uiterlijk; dat zie je hier maar weer mooi.
Ik had de pech dat ik werd geboren op de dag dat mijn neef, de zoon van de zus van mijn vader – kunt u het allemaal nog volgen? – zijn eerste verjaardag vierde. Die neef was het petekind van mijn ouders. Ook dat nog. Petekinderen, die had je toen nog. Mijn ouders, mijn neef en ik kwamen allen uit een Katholiek nest. Tegenwoordig is ‘Katholiek nest’ een heel dubbelzinnige uitdrukking met al die priesters die zich achteraf toch niet aan het celibaat bleken te kunnen houden en gebruik je het woord ‘petekind’ alleen nog bij Scrabble en niemand weet meer wat Scrabble is. De wereld gaat naar de kloten. Zeg dat ik het gezegd heb. Maar goed. Mijn ouders gingen ieder jaar op de verjaardag van hun petekind naar de verjaardag van hun petekind. En ik moest mee. ’s Morgens vroeg kreeg ik een cadeautje in mijn handen gemoffeld – meestal een Lego-auto die ik al had – en vervolgens reisden we af naar de verjaardag van mijn neef. Die pipo woonde natuurlijk ook nog eens aan de andere kant van het land, dus de hele dag waren we onder de pannen. Nee, een leuke jeugd heb ik geenszins gehad. Op de andere dagen in het jaar werd ik gepest door mijn grote broer, omdat ik mij in mijn vrije tijd in mijn slaapkamer bezig hield met mijn scheikundedoos. Mijn experimenten liepen meermalen uit op een krachtige ontploffing. Dit vond mijn broer niet fijn, zeker niet omdat we de slaapkamer deelden en het er nogal tochtig werd vanwege het ontbrekende glaswerk in de ramen. Hij pestte mij door mijn lange haar in de fik te steken op momenten dat het mij niet uitkwam. Vaak was ik op dat moment namelijk bezig om de sluiting van mijn jurk achterop mijn rug dicht te maken. Dat ging heel lastig, want mijn haren zaten steeds tussen de rits. Op zich kwam het dus wel uit dat mijn broer mijn lange haren in de fik stak – dan konden ze niet meer tussen de rits komen -, maar ik was bijzonder gesteld op mijn kapsel. In combinatie met mijn jurk en mijn babyface zag ik eruit als een prinsesje. Je moet weten dat ik in die tijd liever een meisje wilde zijn. Ik was de Lego-auto’s enorm beu en verlangde naar Barbiepoppen en hitsige pony’s. Gesprekken met een chirurg om hem te overtuigen dat ik zeer gebaat zou zijn bij een geslachtsoperatie liepen op niets uit; de klootzak weigerde eenvoudigweg een kind van vier jaar oud te helpen! Het waren barbaarse tijden, die jaren zestig, dat moge duidelijk zijn.
Ik groeide daarom op voor galg en rad. Vraag het mijn broers en zus. Ik had ze zelf wel willen vragen, maar ze willen geen contact meer met mij, dus moet ik het antwoord zelf schuldig blijven. Ik had gedacht dat ze ondertussen mijn kwajongensstreken met die scheikundedoos wel vergeten waren, maar dat blijkt niet zo te zijn. Na een jaar of vijftien werd ik uit de jeugdgevangenis vrijgelaten en kon ik met een schone lei mijn leven opnieuw inrichten. Allereerst ging ik op zoek naar een lekker wijf, want ik had ondertussen een ware afkeer gekregen van al die gastjes met hun losse pootjes. In de Katholieke nesten gingen de priesters tekeer, maar in de jeugdgevangenissen kon men er ook wat van! Het duurde zeker nog eens vijf jaar voordat ik de ware had gevonden. Ik was niet alleen enorm verlangend naar een warme damesschoot, maar ook nog eens bijzonder kieskeurig geworden. Uiteindelijk was daar dan Vrouwlief: zij wilde wél posteleinsoep en pastinakensoufflé en schorseneersalade en raapstelenstamppot voor me klaarmaken. Dankzij haar bouwde ik zowaar een heel nieuw leven op en kijk nu vandaag eens om mij heen: hier zitten al mijn vrienden en bekenden te vieren dat het een lieve lust is. Mijn vader heeft zelfs zijn plastieken afwasteiltjes zijn plastieken afwasteiltjes gelaten en is komen theedrinken. Nu wel. Hij moest bij binnenkomst wel even vertellen wie hij was, want ik had hem niet herkend. De vrouw aan zijn zijde had ik wél herkend. Het moest mijn moeder wel zijn; jaren geleden was me al ter ore gekomen dat haar spagaat was vast blijven zitten. Onhandig draaide ze daarnet de woonkamer uit om zich naar het toilet te begeven. En denk je dat die vogel van een vader een plastieken teiltje heeft meegenomen om haar rommel in op te vangen? Vergeet het maar. Ik ben bang dat ik daar straks kan gaan dweilen. Voor de rest is iedereen er; ook mijn gehandicapte halfbroer met zijn waterhoofd. Over hem zal ik ooit nog wel eens de allesverklarende column schrijven, maar dan moet hij eerst de pijp aan Maarten geven. Bij leven heeft die mongool er toch niets aan; hij kan immers niet lezen. Wel zingt hij voortdurend. Als je dus op de achtergrond het geluid van een speenvarken in doodsstrijd hoort, weet je wie het is. Al het bezoek zit hier met de vingers in zijn oren: Billy, Ethell, Bril, Marianne, tante Pruttie, ome Conzo, en mijn Zweedse zwagers Bengt en Sven, de Neef Norbert en die pipo die het petekind van mijn ouders is – hij overigens ook van harte gefeliciteerd. Trots kijk ik de kring rond, hoor. Dit is wat ik heb bereikt in de eerste vijfenveertig jaren van mijn leven. Een mooi huis, met fijne meubeltjes. Wat een prachtige verzameling muziek heb ik toch. Maar dat is niet wat maakt dat ik me hier zo thuis voel. Kijk, daar zit de Zoon. Wat ben ik trots op hem! Wie had ooit gedacht dat het jongetje dat zo graag een meisje wilde zijn later zo’n prachtkind op de wereld zou zetten? Ikzelf in ieder geval niet. Dat mijn Zoon zo’n prachtkind is, is op zich niet eens zo verwonderlijk. Als je weet hoe uitermate knap ikzelf ben, dan kan het ook niet anders geweest zijn. Nee, dat is niet arrogant dat ik dat zeg. Dat is de deugd die zelfkennis heet. Al moet ik wel zeggen dat er in de loop van de jaren aan mijzelf het een en ander is veranderd.
Hier, moet je die bolle buik eens zien. Ik giet er dan ook een heleboel bier in. Iedere avond weer sta ik ervan te kijken hoeveel erin kan. Tien jaar geleden was het nog veel erger. Toen gutste ik niet alleen een biertje of acht per avond weg, maar ook nog eens een litertje of driekwart aan wodka. En zie hier, die pafkop van mij. Die heb ik ook niet van het roeien op het Apeldoornsch kanaal. Mijn huid schilfert en jeukt. Psoriasis is van alle tijden. Jeuk aan mijn aars ook. Wat worden mijn prachtige haren grijs, zeg. Of nee, grijs worden ze niet. Ze worden gelijk spierwit. Nu weet ik dat Vrouwlief graag wil dat ik op Kenny Rogers ga lijken. Leeft die gast eigenlijk nog? Ben ik al net zo’n holenmens als hij? Als ik maar niet hoef te zingen. Gelukkig heb ik nog wél het lekkerste kontje van West-Europa. En mijn voortplantingsapparaat werkt nog uitstekend. Ik gebruik hem meer om mijn afvoerwater rond te sproeien dan om mijn Vrouwlief te plezieren, dat geef ik eerlijk toe. Nu we het toch over Vrouwlief hebben: kijk daar. Daar zit Vrouwlief. Op haar vaste plekje op de bank. Alles in het leven moet een vaste plek hebben. Niet alleen de cd’s in de kast of de kaasschaaf in de vaatwasser, maar ook Vrouwlief. Gelukkig kent ze haar plaats. Zij is nu al meer dan twintig jaar mijn Grote Zekerheid. Hoe ver ik ook mag afdwalen met mijn zemelverhalen over vertegenwoordigers in plastieken afwasteiltjes, danseressen van het Groot Beekbergs Ballet met een vastzittende spagaat, scheikundedozen, transseksuele prinsessen, de pijp van Maarten en het roeien op het Apeldoornsch kanaal; zij presteert het toch maar mooi om iedere dag de voorbeeldige Vrouwlief te zijn voor de grootste malloot die er op mijn aardkloot rondzwalkt. Ik kijk haar aan. Daar zit ze. Wat is ze ziek, maar wat houd ik van haar.
Allahmachtig, ik ben vandaag vijfenveertig jaar oud geworden. Het verval is goed zichtbaar, maar één ding zal nooit veranderen: de wetenschap dat ik met háár oud wil worden. Of nee, wacht. Oud, dat ben ik al. Maar lang zal ik leven.
Iemand nog thee?
Apeldoorn, 17 mei 2010
Hier lees je ‘m op FOK!.