Pies of cake
“De kreet van dit jaar,” zei ik. “Je kunt het niet afdwingen. Die dient zich vanzelf aan.”
“Het lijkt wel een wind.”
De kreet van dit jaar hadden we nog niet, maar het gegniffel was al wel begonnen.
“Nou Bas,” zei Bril, “ik ben benieuwd wat de kreet van dit jaar wordt.”
Daar stonden we. Bril en ik keken over het kampeerterrein. De beheerder van de camping had ons een eigen veldje aangewezen. Dat was maar goed ook, want die vijftig kinderen konden een hoop lawaai maken. Ook ’s nachts.
“De kreet van dit jaar,” zei ik. “Je kunt het niet afdwingen. Die dient zich vanzelf aan.”
“Het lijkt wel een wind.”
De kreet van dit jaar hadden we nog niet, maar het gegniffel was al wel begonnen.
Bril en ik hebben gemeen dat we in een deuk kunnen liggen om malle woorden. Als we maar lang genoeg bij elkaar zijn (lees: enkele seconden), dan gieren we al van de lol. En zijn álle woorden mal.
Zo liepen we ooit eens door het centrum van het pittoreske Emmen, op zoek naar een leuke eetgelegenheid. We passeerden een winkel die gespecialiseerd was in vloeren van kurk en vinyl.
“Kijk, Bril,” zei ik en ik wees in de etalage. Daar stond een grote doos met daarop in het Scandinavisch gedrukt: ‘Korkböden’. Goed voor vijf minuten brullen van de lach. “Maar zie naast deze winkel! Een Italiaans restaurant!” We gingen naar binnen. Toen de ober kwam, bestelde ik een ‘Pizza Korkböden’. We werden de zaak uitgezet vanwege het lachlawaai dat we veroorzaakten.
Een andere keer waren we dagenlang niet aanspreekbaar omdat ik het woord ‘Rabobank’ van achter naar voren had uitgesproken. ‘Knabobar’ werd het geheime woord van een hele vakantieweek en is tot op de dag van vandaag in gebruik om het bankbedrijf te benoemen.
Ook leuk: ergens in Brabant vonden we op een kartonnen bord, vastgemaakt aan een lantaarnpaal, de aankondiging voor een streekgebonden evenement: ‘Trekspektoakel’. Echter, het bord was te klein, dus was het woord afgekort: ‘Trekspek’ streepje en dan op een nieuwe regel ’toakel’. Wederom slappe lach.
Die vakantieweken, daar moet ik het over hebben. Daar kwam ik Bril ooit tegen, nu vele jaren geleden. We gingen allebei mee als vrijwilliger. Ooit organiseerde een buurthuis in de Apeldoornse wijk Zevenhuizen ieder jaar een zomerkamp voor kinderen uit de buurt. Wegens bezuinigingen halverwege de jaren tachtig moest de beroepskracht ermee stoppen, maar de vrijwilligers wilden door. Zo ontstond een stichting die zich bezig ging houden met het organiseren van een vakantieweek voor kinderen uit Apeldoorn die zelf niet op vakantie gingen. Ik was een tijd lang voorzitter, secretaris en penningmeester tegelijk.
Het was mooi werk. De kinderen kwamen veelal uit éénoudergezinnen of gezinnen die moesten rond zien te komen van de bijstand. En anders waren het wel kinderen met leer- of opvoedingsproblemen. We hadden veel vaste klantjes.
Ieder jaar zochten we een camping ergens in het land. We zetten een zwik tenten op en organiseerden allerlei activiteiten. Veertig kinderen en tien tieners namen we mee. Dertien vrijwilligers begeleidden de boel. Bril en ik waren er twee van. Hij was de coördinator; ik ging liever staan koken voor de hele meute.
Die kreet van de week, hij kwam er altijd. Meestal spontaan. Dan gebeurde er iets tijdens de kampeerweek dat direct de aanleiding was.
Zo hadden we een jaar dat op de allereerste dag al iemand van de begeleiding dúsdanig gewond raakte, dat hij naar huis moest. “Zo, dat is één,” zei Bril. Tja, en toen vanaf dat moment iemand ook maar een miniem ongelukje had, struikelde of zich pijn deed, zei een van ons beiden: “Zo, dat is …”
Of dat we een leidster mee hadden die Nancy heette. Ze had spullen voor een activiteit meegenomen in een kartonnen doos waarin ooit luiers voor volwassenen hadden gezeten. Ik bekeek de doos en zei zachtjes voor mij uit: “IncontiNancy.” Goed voor een hele week lol.
Soms kwam de kreet van de week niet spontaan. Dan forceerden we hem. Zo riep ik eens tijdens een activiteit om de haverklap in het wilde weg: “Is het niet fantástisch?” Dat vond men grappig. Toen er vijf minuten later iemand zijn kop stootte, zei ik het wéér: “Is het niet fantástisch?” En zie: de kreet van de week was geboren.
Dit jaar hadden we een wel heel bont gezelschap mee. De stichting Vluchtelingenwerk Apeldoorn leverde ons een hele zwik kinderen van asielzoekers. Vooral de Bosniërs en Somaliërs waren goed vertegenwoordigd. Dat werd nog wat, want ze spraken nauwelijks Nederlands.
“Kijk daar,” zei ik tegen Bril. “Hij is ook weer mee. Hoe heet hij ook weer?” Ik wees op een grote tienerjongen. Hij was niet alleen groot, maar ook nogal stevig en erg slungelig. Zijn huid was pikzwart. Vorig jaar was hij er ook bij. We kenden hem dus een beetje. Hij was ietwat onbenullig, om niet te zeggen tamelijk lomp. Dat heb je zo met die pubers; die kennen soms hun eigen kracht niet.
“Wie, hij?” vroeg Bril terug. “Joh, dat is Ronnie!”
“O ja.”
“Kom,” zei Bril. “De kids wachten op hun eerste maaltijd; laten wij dan de tenten nog even goed strak en vast zetten.”
“Goed idee. Maar wacht even. Wat is daar gaande?”
Iets verderop zagen we Ronnie met wat kleine kindjes spelen.
“Dat gaat er nogal ruig aan toe,” zei ik. “Kijk, hij schopt die kleintjes de benen onder het lijf vandaan. Er vallen nog net geen gewonden.”
“Ach, hij is wat spontaan,” zei Bril.
Ik gniffelde maar weer eens. “Laten we Ronnie vragen of hij ons wil helpen,” zei ik. “Voordat er slachtoffers vallen.”
“Doen we,” zei Bril.
“Hé Ronnie,” riep hij. “Wil jij ons even helpen?”
“Wat moet er gebeuren dan?” klonk de jongen slungelig. Uit zijn ogen sprak een blik die zei: “Je ziet toch dat ik bezig ben?”
“De tenten staan nog niet goed. We moeten nog haringen slaan en extra scheerlijnen zetten.”
“Nou, succes ermee.” De jongen had er duidelijk geen zin in.
“Als je even helpt, is het zo gepiept,” probeerde ik.
“Dat kan ik toch niet,” zei hij zachtjes met gebogen hoofd.
Bril en ik keken elkaar aan. Hadden we een gevoelige snaar geraakt?
“Ach joh, natuurlijk kun jij dat. Jij bent een grote sterke vent,” monterde Bril hem op. “Kom op! Dit is een makkie. Piece of cake.”
“Cake,” zei Ronnie stellig.
Bril keek mij aan. Ik keek Bril aan. Wat was dit? Dacht Ronnie dat hem een vraag was gesteld? Dat hij moest kiezen? Tussen pies of cake? Dan zou ik ook ‘cake’ genoemd hebben!
Het begon met gniffelen. Al snel werd het grinniken en binnen drie tellen rolden Bril en ik gierend van het lachen over het gras. Ronnie begreep er niets van; dat zag je aan zijn gezicht. Bijna trok hij wit weg. Het hinniken van Bril en mij werkte aanstekelijk; Ronnie ontblootte zijn spierwitte tanden. Al snel lachte hij luid met ons mee.
Verder zoeken naar de kreet van de week hoefde niet. Binnen een half uur had iedereen hem door. Vanuit het niets riep Bril of ik plots: “Pies of cake!” En dan brulde de hele groep: “Cake!”
Apeldoorn, juni 2010
U kunt de malle-woordenfixatie van Bril volgen op: http://wiwawo.persijn.net/