Maar dat had ik al verteld
Maar dat had ik al verteld. Ik ga het niet nog eens uitleggen. Ik blijf niet aan de gang. Voor een ieder die op de hoogte wil blijven, zou ik zeggen: google er eens op. Je weet nooit wat je tegenkomt. Met een beetje mazzel kom je tegen wat ik vertelde. Dus dan weet je waar het vandaan komt. Dat je niet denkt dat ik alles uit mijn duim zuig. Ik zuig nooit iets uit mijn duim.
Maar dat had ik al verteld. Ik ga het niet nog eens uitleggen. Ik blijf niet aan de gang. Voor een ieder die op de hoogte wil blijven, zou ik zeggen: google er eens op. Je weet nooit wat je tegenkomt. Met een beetje mazzel kom je tegen wat ik vertelde. Dus dan weet je waar het vandaan komt. Dat je niet denkt dat ik alles uit mijn duim zuig. Ik zuig nooit iets uit mijn duim. Bij het schrijven van zo’n column heb ik mijn duim hard nodig voor de spatiebalk of het besturen van de muis en ik kan nu eenmaal geen twee dingen tegelijk. Bovendien ben ik niet goed in het verzinnen van iets. In veel andere dingen ben ik dan weer erg goed. Maar ik ga hier niet zitten opscheppen. Ik ben niet zo’n opschepper. Aan tafel ook niet. Kleine porties neem ik tot mij. Daar waar Vrouwlief en de Zoon tweemaal hun bord vullen met een kop erop, daar heb ik voldoende aan een paar schepjes. Hoe ik dan aan die dikke pens kom, is een andere zaak. Mijn lichte aanleg voor alcoholisme lijkt me niet een item om hier te bespreken. Ik heb er ook niet al te veel tijd voor, want ik moet straks nog boodschappen halen bij de slijterij. Dat ik zo weinig eet, komt natuurlijk ook doordat ik weet hoe het is klaargemaakt. Ik kook tegenwoordig iedere dag, omdat Vrouwlief er door ziekte te weinig energie voor heeft. Als ze wist hoe het eten klaargemaakt is, zou ze ook zo weinig eten. Ik ben namelijk een heel vieze kok. Al kokende wrijf ik door mijn haar (ik heb hardnekkige hoofdroos), peuter ik in mijn neus en krab ik aan mijn kont. Op het moment dat ik het doe, ben ik het me niet bewust. Dat word ik me pas gewaar als de witte schilfers en de groene slierten in de heldere soep komen bovendrijven. Toch smaakt alles me opperbest. Laatst had ik ook weer eens zo’n meesterkokgerecht van snijbiet en kalfsgehakt en pastavellen en pittige Mexicaanse kruiden. Dat werd een heerlijke lasagne! Vrouwlief en de Zoon zaten te smullen en te schransen dat het een lieve lust was. Ik at maar een klein beetje. Ik wist hoe het klaargemaakt was. Deze keer had ik tijdens het koken ook nog een rijpe puist op mijn neus uitgeknepen. Je maakt toch wat mee: al vijfenveertig jaar oud en dan nog onder de jeugdpuistjes. Ook op plekken waar ik niet bij kan. Mijn rug, bijvoorbeeld. Gelukkig heb ik Vrouwlief. Ik zal niet in details treden, maar het is maar goed dat ze een bril draagt en we volop voorzien zijn van wegwerpbrillenpoetsdoekjes. Maar ik had het over de jeugdpuistjes. Bij een ander vind ik ze weerzinwekkend; bij mezelf bij vlagen lekker. Vroeger niet. Het bleek dat meisjes jeugdpuistjes bij anderen ook weerzinwekkend vonden; vandaar dat ik vrijgezel bleef. Ja, de meisjes vonden mij wél leuk als er een goed gesprek gevoerd of stom geouwehoerd moest worden, want dat kon ik nogal goed. Als het aankwam op hip dansen, vuns voetjevrijen of geil tongzoenen, dan vormden die jeugdpuistjes een obstakel. Bij een goed gesprek of stom ouwehoeren kon je bij mij voldoende afstand houden; bij al het andere is lichamelijk contact geboden. Ik verlangde erg naar lichamelijk contact met meisjes en dus verwenste ik die jeugdpuistjes regelmatig. ‘Het gaat vanzelf over,’ schreven de tienerbladen in die tijd. Daar had ik wat aan, godverdomme. Ik wilde lichamelijk contact met een meisje nú en niet ooit eens een keer als die jeugdpuistjes een keer vanzelf over waren gegaan. Dan zou ik zeker tot mijn vijfenveertigste celibatair moeten leven. Je moet er niet aan denken. Tenminste: ik niet. Gelukkig kreeg ik enkele jaren later met Vrouwlief wél lichamelijk contact. “Ik vind een beetje jeugdpuistjes niet zo’n probleem,” zei ze. “Heb ik wat te peuteren. Weet jij trouwens waar ik mijn bril heb gelaten?” Nou ja, zolang die kötpökkels mijn eeuwige jeugdigheid benadrukken, kan ik er wel mee leven. (‘Zelfmoord is een optie’, zou hier een flauwe grap zijn.) Want jeugdig, dat voel ik mij nog altijd. Het uit zich voornamelijk in dat stom geouwehoer de hele tijd. Vrouwlief wordt er wel eens moe van. “Het is heel koud buiten,” zei ze van de winter. “Als je in je broek plast, heb je het even lekker warm,” was mijn antwoord. “Bah,” riep ze uit, “beter kun je een lange onderbroek aantrekken.” “Als je dan in je broek plast, worden je benen ook even lekker warm.” “Hou toch op met je gezeik!” “Het houdt me jong,” legde ik uit. Aan de andere kant: ik ben ook vaak getuige van de zogenaamd ‘serieuze gesprekken’ van de jeugd van tegenwoordig. Die gesprekken kun je overal op straat en in bus en trein horen, want de jeugd van tegenwoordig is erg doof, zó hard moeten ze door die mobiele telefoontjes heen schreeuwen. Dan ben ik blij dat ik niet meer bij de jeugd van tegenwoordig hoor. Het lijkt me verschrikkelijk om de hele dag te moeten bellen en te msn’en en te sms’en en te skypen en te feestboeken en te FOK!rouletten en te weetikveelwatnogmeeren. Ik heb ook geen tattoo. Mijn lijf is al mooi genoeg van zichzelf. Op die jeugdpuistjes na, dan. Nee, bij de jeugd zou ik niet meer willen horen. Ik houd niet van breezers en mixdrankjes. Wel van bier en allerlei sterke drank. Puur. Ik zal het hier niet over mijn lichte aanleg voor alcoholisme hebben. Laat ik ermee volstaan door te melden dat de gemeente Apeldoorn mijn aanvraag voor een eigen glasbak voor de deur heeft afgewezen. Ik vind dat de gemeente Apeldoorn onvoldoende rekening houdt met mijn belang. Mijn dokter zegt dat ik veel moet drinken. Bovendien heb ik dorst. Zát dat ik weer ben, zeg. Ik ga een eigen politieke partij oprichten: de AA, dat een afkorting is van Apeldoornse Alcoholici. (De statuten van mijn nieuw te starten eigen geloof liggen overigens al járen onder in een lade hier. Het Bassisme als wereldreligie. Uitgangspunt is dat iedere wereldburger automatisch al lid is van de Bassistische Kerk (BK); men kan alleen maar afzeggen. De basis van het Bassisme ligt in het dogma: ‘Er is maar één god en dat ben ikzelf, dus allemaal opgerot.’ Daarom is de missie om ervoor te zorgen dat iedereen zich afmeldt als gelovige. Ik ben Bassist. Zeg dat ik het gezegd heb.) In plaats van een eigen glasbak voor de deur, krijg ik een blauwe papiercontainer. Terwijl het oud papier hier maandelijks wordt opgehaald! Ik zet het buiten de carport en er komt een trekker met vrijwilligers van een of andere vereniging mijn dozen vol papierwerk ophalen. De vereniging verdient er iets aan en ik ben van die reclamerommel af. Toch moet ik nog steeds naar de glascontainer op het winkelcentrum enkele straten verderop. De mensen kijken altijd zo vreemd als ik met een boodschappenkarretje vol lege flessen over de klinkers loop te rinkelen en te rammelen. “Ach, ik had dorst,” zeg ik altijd maar. Het is ook zo. Op zich is dorst niet zo erg. Zolang je voldoende volle flessen in huis hebt, dan. Vervelend is dat het zoveel afvoerwater voortbrengt. Ben ik eenmaal op weg om mijn dorst fatsoenlijk te lessen, moet ik de hele tijd plassen! Je krijgt er wat van. Nou ja, nog een teken van mijn jeugdigheid: ik pis nog als knaap! Tjonge, wat een strakke straal. Het nadeel van brandslangenkracht is weer dat er spetters naast de pot terecht kunnen komen. En daar krijg ik dan weer een boel gezeik mee. (Toch houd ik heel veel van Vrouwlief; echt waar!) Vandaar dat ik het liefst ga zitten als ik pies. Even een moment voor mijzelf. Vaak krijg ik op het toilet de beste ideeën, zeker als ik niet alleen moet plassen, maar ook een neger uit de koets moet duwen. Menig column is in concept op het schijthuis ontstaan. Na de gedane zaken ren ik dan bliksemsnel naar de computer om al die zinnen uit mijn hoofd op de harde schijf te rammen. Daarna maak ik mijn toetsenbord schoon, want die bruine vegen erop, dat is geen gezicht. Vrouwlief had ladingen van dat oranje WK-pleepapier gekocht, maar dat kaklint is zó dun, dat je vingers erdoorheen scheuren terwijl je net fijntjes door de poepgleuf ragt. Ja, ik ben niet alleen een heel vieze kok, maar ook een heel vieze kakker. Die poep-en-pies-fixatie zit nu eenmaal in mijn familie. Wij lachten al om een scheet. Het zit in mij verankerd, ben ik bang. Ik ben veel bang en heb veel angst van alles. Ik ben een schijterd. Het is wat met die stoelgang van mij. Wat ik ook kook, de verteerde resten ervan spetteren de dag erop tegen het porselein. En ik kook graag. Zeker nu Vrouwlief er vanwege haar ziekte de energie niet voor heeft. Eet ik eindelijk eens wat ikzelf lekker vind! Zo had ik laatst een fenomenale dis van lamsworst met paksoi en chilibonen heerlijk opgepeperd. Ernaast stond een beruchte salade van rode biet, ei en dille met een dressing van honing, knoflook, walnoot, peper, zout, citroensap en olijfolie. Het recept van de dis was een variatie op eerdere woeste schotels die ik had klaargemaakt; het recept van de salade had ik uit een boekje. Ik kan namelijk niets verzinnen. Nou ja, niets. Ik kan het wel, maar het wordt onherroepelijk stom geouwehoer. Nu wil je vast een voorbeeld. Krijg je niet. Ik vind het niet kies om steeds maar weer te verwijzen naar mijn nieuwe boek ‘Zelfmoord is een optie’ (probeer eens op boldotcom, 240 pagina’s, voor ieders budget). Dat zou wel erg onbescheiden zijn. De serie verhalen waar ik naar had willen verwijzen heet trouwens ‘De avonturen van Freek Torso’. Totaal overdreven en onrealistisch. Wél formidabel goed geschreven en getuigend van het ware literaire talent. Tot zover deze column. Hoe verzin je het? Ik verzin het niet. Want dat kan ik niet. Maar dat had ik al verteld.
Apeldoorn, juli 2010