Pissen met een stijve
“Kunt u het vinden?” vroeg een griet nog vóór ik ook maar één blik in het rond hadden kunnen smijten.
Ik bestelde het benodigde en voor ik het wist stond ik bij de kassa een fortuin van mijn bankrekening af te pinnen. Ondertussen had ik leuk zicht op de griet en haar gulle decolleté. Kijk, en daar waren ze: pukkels op haar tieten.
Als ik met een dergelijke titel niet méér dan tweeduizend lezers en vijftig reacties krijg, dan zegt dit meer over de FOK!kers dan over mijn schrijftalent.
‘Pissen met een stijve’ is bijna net zo’n goede titel als ‘Pukkels op je tieten’. Pukkels op je tieten, ze bestaan. Ik heb ze zelf gezien. Niet bij mezelf. Ik héb wel tieten (van veel bier zuipen krijg je nu eenmaal vrouwelijke rondingen) en ik heb ook pukkels, maar geen pukkels op mijn tieten. Waar zag ik ze dan wel?
Nog geen twee weken geleden was ik in hartje Apeldoorn aan het winkelen. Zelf had ik niets nodig, maar Vrouwlief had behoefte aan enkele cosmetica-artikelen. Ze kon vanwege een lastige aandoening niet zelf haar inkopen doen, dus deed ik dat voor haar. Het huwelijk is geven en nemen. Zo belandde ik in een stinkzaak van jewelste. Een parfumeurie.
“Kunt u het vinden?” vroeg een griet nog vóór ik ook maar één blik in het rond hadden kunnen smijten.
Ik bestelde het benodigde en voor ik het wist stond ik bij de kassa een fortuin van mijn bankrekening af te pinnen. Ondertussen had ik leuk zicht op de griet en haar gulle decolleté. Kijk, en daar waren ze: pukkels op haar tieten. En dan bedoel ik niet borstjes met de doorgaanse spenen erop, maar nee, échte tieten met puisten voorzien van heuse witte koppen.
Die pukkels op haar tieten waren niet eens het ergste. De trut vroeg namelijk niet eens of ik het was. Ik had net een nieuw boek uitgebracht en had de afgelopen vier dagen in alle plaatselijke dag- en weekbladen gestaan. Met foto en al. Ze herkende me niet eens! Daar doe je het dan allemaal voor! Ik verdacht de griet er gelijk van dat ze niet eens kón lezen; geen krantenbericht, laat staan een boek. Ook gokte ik dat ze niet alleen pukkels op haar tieten had, maar ook putten in d’r reet, schilfers in haar schaamhaar en een grote bruingele vlek vóór in het onderbroekje. Vandaar die camouflage-lucht hier in de winkel!
Ik vluchtte snel naar buiten. Wat is dat toch met die Apeldoorners? Bekijken die hun eigen sufferdjes niet eens meer? Stáát er een keertje iets moois in – de aankondiging van mijn boekpresentatie compleet mét foto van hun stadsheld – en dan lezen ze het nóg niet! Wat moet ik toch met een stelletje ondankbare boerenpummels op een kluitje wonen.
“Dag meneer.” Een oude mevrouw sprak me bij de uitgang van de winkel aan. “Stond u niet onlangs in de krant?”
“Ja, nou hoeft het al niet meer!” brulde ik. “U ziet er trouwens uit alsof een gezichtsbehandeling met een in werking zijnde vlakschuurmachine u er een stuk aantrekkelijker op zal maken.”
“Wat bedoelt u?” vroeg het mens onthutst. “Bent u het niet?”
“Natuurlijk ben ik het! Wie zou ik anders zijn? Of moet je mijn ID-kaart ook nog zien?”
“Nee, ik geloof u wel,” stamelde ze.
“Dat zou er nog aan ontbreken,” ging ik verder. “Als het gepeupel me al niet meer gelooft, waarom zou ik dan nog langer die stomme stukjes publiceren?”
“Maar ik heb nog nooit iets van u gelezen.”
“Ik zou het ook maar niet doen, als ik jou was. Ze staan vol met vieze woorden als ‘pissen’, ‘stijve’, ’tieten’, ‘reet’, ‘schaamhaar’, ‘bruingele vlek’ en dergelijke.”
“Bah, wat onsmakelijk allemaal,” zei het oude mens en ze liep weg.
“En dan heb ik het nog niet over woorden als ‘fossiel’,” riep ik haar na. “Of ‘viswijf’, ’takketeef’, ‘holhoer’, ‘stinksnol’, ’turfkut’ en ‘levend lijk’! U brengt me op grootse literaire ideeën!”
“Hoe komt u aan uw ideeën?” vroeg de gast van de radio wat later op de middag. Twee dagen vóór mijn officiële boekpresentatie zat ik live in de uitzending. Door de telefoon.
“Kijk om je heen en je ziet genoeg viezigheid,” antwoordde ik. “Pukkels op tieten en incontinente dementen in het wild. De inspiratie ligt op straat. Het stinkt een uur in de wind. Je klinkt trouwens alsof je restjes spinazie tussen je tanden hebt zitten.”
De gast van de radio begon te zeuren over de titel van mijn nieuwste boek. Wat is er mis met ‘Zelfmoord is een optie’? Doet het de Lezer niet onmiddellijk nadenken over essentiële zaken in het leven? Het meesterwerk staat vol met verhalen die je aan het peinzen zetten. ‘Zelfmoord is een optie’ is een column op zich; een column van één zin, een column van vier woorden, een column van negentien letters. En dus prachtig. Dat zei ik de pief van de radio ook.
“Maar het is wel een heftige titel,” probeerde hij nog. “Zal het mensen niet eerder van hun stuk brengen dan in de stemming om je boek te gaan kopen?”
“Je kunt een stuk stemming tegen je kanis krijgen,” dacht ik. Ik zei: “Ik vind niet dat ik met iedereen rekening moet houden.” (Ik ben een nette jongen.) “Anders kunnen we ook nooit meer over appels praten, omdat ooit een prinsesje daar bijna in is gestikt en zeven dwergen daar enorm ondersteboven van waren. Maar dat had ik al verteld.”
“Je schrijft ook veel over Apeldoorn.”
“Ondanks de inwoners blijft het de mooiste stad van Nederland. Al is het alleen maar omdat ik er woon.”
“Maar Apeldoorn is toch geen stad?”
“Krijgen we dat weer. Je komt toch niet met totaal achterhaalde historische argumenten, hè? Apeldoorn heeft veel inwoners en straten die dichtslibben door het vele autoverkeer, Apeldoorn is het economische en culturele centrum van de regio, beslaat een fikse lap grond en we hebben zomaar even drie treinstations. Dat het daarnaast niet echt iets gróótstedelijks heeft, doet daar niets aan af.”
“Toch heeft het geen stadsrechten.”
Ik hing op. De gast van de radio was sinds 1582 niet meer met zijn tijd meegegaan. Daar viel niet mee te praten.
Ik had mijn stinkopen gedaan en verlangde alleen nog maar naar huis. Waar had ik mijn fiets ook weer staan? O ja, in de gratis stalling. Nóg iets moois van Apeldoorn. Ik woon er en de bewaakte fietsenstalling is gratis. Het kan niet op.
Onderweg naar de stalling sprak niet één mooi meisje mij aan of ik het was die in de krant had gestaan. Dat ze allemaal doodvallen. Er sprak mij ook geen enkel lelijk meisje aan. Als ik het beste van het beste niet kan krijgen, neem ik ook genoegen met wat minder. Ik ben de beroerdste niet. Maar zelfs lelijke meisjes boden zich niet aan. De wereld gaat naar de kloten; zeg dat ik het gezegd heb.
“U stond mooi in de krant,” zei de jongen van de gratis fietsenstalling.
Wham! Met een enorme mep tegen zijn kaak sloeg ik hem tegen de grond. “Die was ook gratis,” beet ik hem toe. “Ik heb het niet zo op nichten die zich opdringen aan onschuldige burgers.”
Twintig minuten later was ik thuis. Snel rende ik naar binnen. Ik kon ieder moment gebeld worden door de radio. Bovendien moest ik naar de wc. Heel nodig. Mijn blaas blies vol alarm. De deur goed achter me dicht doen deed ik geeneens. Ik opende mijn broek en haalde mijn orgaan tevoorschijn. Met dat ik hem zag, werd ik weer erg trots op mijzelf. Mag dat? Ik vind van wel. Als je niet alleen een mooi orgaan hebt, maar ook nog eens twee prachtige boeken hebt uitgebracht en iedereen herkent je op straat van de schitterende artikelen over jou in de plaatselijke dag- en weekbladen en van de diepte-interviews op de lokale radio, dan mag je best fier op jezelf zijn. Allahmachtig, wat was ik daar op het toilet even trots op mijzelf. Ik zou er een harde plasser van krijgen. Krijg nou pukkels op je tieten! Ik had er écht een harde plasser van gekregen. Jezus, bazbo, wat een gezeik allemaal. Daarover gesproken: toch moeilijk hoor, pissen met een stijve.
Apeldoorn, september 2010
(Voor een recensie van de presentatie van bazbo’s boek ‘Zelfmoord is een optie’, klik hier)