Iedereen trouwt maar
Iedereen trouwt maar. Een paar weken geleden trad een van de grootste liefdes van mijn leven in het huwelijk met een vent die ik niet ken. (Allahmachtig, wat zag ze er schitterend uit!) Ze woont al een paar jaar met die klootzak samen. Acht dagen terug trouwde mijn goede vriend Bril. Voor de tweede keer. Voor de tweede keer met iemand anders. Voor zijn nieuwe vrouw is het ook al haar tweede huwelijk. Toe maar. Iedereen trouwt maar. Iedereen scheidt trouwens ook maar.
Iedereen trouwt maar. Een paar weken geleden trad een van de grootste liefdes van mijn leven in het huwelijk met een vent die ik niet ken. (Allahmachtig, wat zag ze er schitterend uit!) Ze woont al een paar jaar met die klootzak samen. Acht dagen terug trouwde mijn goede vriend Bril. Voor de tweede keer. Voor de tweede keer met iemand anders. Voor zijn nieuwe vrouw is het ook al haar tweede huwelijk. Toe maar. Iedereen trouwt maar. Iedereen scheidt trouwens ook maar. Ik zat eens bij iemand op een feestje te barbecueën en keek de kring rond. Wie hoorde nou bij wie? Ik vroeg het de gastheer eens.
“Nou, dat daar is mijn zus. Die heeft uit een eerdere relatie dat kind daar. Daarginds zit haar nieuwe man. Met hem heeft ze die twee kinderen daar verderop. Daarnaast zit mijn broer. Die is gescheiden, maar heeft die Thaise dame daar meegenomen. Die spetter hier naast je, dat is de oudste dochter van mijn zus. Uit een eerste relatie heeft ze dat schreeuwende kutkind en uit een volgende relatie dat andere schreeuwende kutkind. Als ze nog even zo doorgaan leg ik ze op de barbecue. Dit hier is de kater, die al menig buurtpoes en baasje heeft versleten. En dan heb je hierzo de ex van mijn broer, die heeft een nieuwe partner, dat is dat dikke wijf daaro met dat okselhaar, en die gast met die grote mond die ken ik ook niet.”
“Ben ik dan de enige hier in het gezelschap die niet gescheiden is?”
“Nee hoor. Mijn moeder is ook nooit gescheiden.”
“Die was al vroeg weduwe.”
Op woensdagmorgen 19 september 1990 stond ik vroeg op en keek ik Vrouwlief diep in de ogen. Zij was toen formeel mijn Vrouwlief nog niet, maar mijn Aanstaand Vrouwlief. Enkele uren later was dat anders.
“Dit is ‘m dan, schat,” zei ik. “De mooiste dag van ons leven.”
De regen kwam met bakken uit de hemel.
Het was de tijd dat we geen nagel hadden om aan ons gat te krabben, dus hoe we in hemelsnaam op het onzalige idee waren gekomen om te gaan trouwen, is mij achteraf een raadsel. Getrouwd zijn met Vrouwlief bleek uiteindelijk trouwens érg zalig. Dat we gingen trouwen, had geloof ik iets met kinderen te maken. We waren op het moment in de relatie aanbeland dat we graag kinderen wilden maken. Ze kwamen niet, vanwege zekere middelen die Vrouwlief slikte, maar desondanks bleven we flink oefenen.
Het had nogal wat voeten in de aarde vóór ik Vrouwlief zo ver had dat ze net als ik ook aan een kindje wilde denken. Ik dacht overigens aan een stuk of zeven; Vrouwlief aan geen. Zoals eerder gezegd: we vonden een compromis. Uiteindelijk hebben we er maar een. En daar blijft het bij. Ik heb een chirurg namelijk mijn zaadleidingen rigoureus laten onderbreken. Maar dat is een heel ander verhaal, dat bij een andere gelegenheid maar eens verteld moet. Je kunt het trouwens ook lezen in mijn schitterende boek ‘Alles kan kapot’, dat ondanks torenhoge verkoopcijfers nog steeds volop verkrijgbaar is. Vraag er eens naar in uw boekhandel of surf eens naar boldotcom.
“Als we aan kinderen beginnen, dan moet er ook getrouwd worden,” zei mijn Aanstaand Vrouwlief stellig.
“Nee hoor, dat hoeft helemaal niet. Dat heeft Prins Bernard al vroeg in zijn huwelijk bewezen.”
“Maar we willen dingen toch goed geregeld hebben voor onze baby?”
“Ik heb de allerbeste moeder ter wereld al geregeld; doe jij de rest maar,” zei ik. “Voor een samenlevingscontract moet je te veel nadenken. Met trouwen is alles in één klap voor elkaar.”
“Gaan we voor huwelijkse voorwaarden of in gemeenschap van goederen?”
“De enige huwelijkse voorwaarde die ik stel ís gemeenschap,” besloot ik de discussie.
Aanvankelijk wilden we de hele trouwerij op een onopvallende manier doen. Dat op donderdag 20 september 1990 iedereen een kaart in de bus kreeg met daarop: “Wij zijn getrouwd.” Verder geen gedoe. We hadden geen geld voor een feest.
Begin 1990 kreeg zowel Vrouwlief als ik een vaste baan. Met een vast inkomen. “Weet je wat?” stelde Vrouwlief voor. “We nemen op onze trouwdag onze ouders en allerbeste vrienden mee uit eten. Dat kan er dan vast wel vanaf. Meer doen we er niet aan.”
Meer doen we er niet aan. De groep werd in de maanden daarop steeds groter. Want wie zijn je allerbeste vrienden? Dat zijn die en dat en zus en zo en deze en gene. En onze broers en zussen dan? Wat dacht je van de oma’s en opa? Als je oudtante Bep uitnodigt, dan kun je het niet maken om achternicht Naatje níét te vragen. De postbode is ook best een gezellige man. En we werkten allebei in de gehandicaptenzorg, dus al die stakkers moesten ook de gelegenheid krijgen om ons te feliciteren.
“Goed,” concludeerde ik na enige tijd. “We nemen dus een fikse groep naaste familie en vrienden op sleeptouw gedurende de dag. ’s Avonds doen we voor alle anderen een eenvoudige receptie in een goedkope zaal en dat is het dan. Ik wil ook nog op huwelijksreis kunnen, hoor!”
Vrouwlief was het met mij eens. Dit huwelijk begon goed.
Omdat de regen met bakken uit de hemel kwam, moesten we ’s morgens vroeg ons idee van de open trouwauto enigszins bijstellen. De chauffeur was een vage vriend en die kon wel aan een alternatief komen: een cabrio. Dan bleven we in geval van regen droog. De hele dag bleef het dak dicht.
Vrouwlief had nog zo geoefend op traplopen met een lange jurk aan. Het heeft niet geholpen. Vol goede moed beklommen we samen de rode loper van het Raadhuis in Apeldoorn. (Die rode loper hadden we geeneens besteld. Je moest er extra voor betalen. Waarschijnlijk had het bruidspaar vóór en ná ons de rode loper wél besteld en waren de gemeenteambtenaren te druk om voor ons de rode loper even in te rollen.) Toen ik boven op het bordes stond, miste ik iemand naast mij. Die lag onder aan de trap op haar knieën. Ze was op haar trouwjurk gaan staan en voorover gevallen. De natgeregende mensenmassa was niet langer chagrijnig; iedereen moest lachen. Ik zei alleen maar: “Ach, zo bijzonder is dit niet. Zo gaat Vrouwlief altijd de trap op.” Daarbij: we woonden destijds op negen hoog en gebruikten altijd de lift.
In tegenstelling tot alle opmerkingen waarmee ik in mijn schoonfamilie had gedreigd, gaf ik op de vraag of ik Vrouwlief tot mijn wettige echtgenoot nam, het verrassende antwoord: “Ja.”
De tent waarin we ons diner met de familie en vrienden en onze receptie gaven, brandde enige tijd later tot op de grond toe af. Het eten was prima. De kosten vielen mee; we hoefden niet af te wassen. Dat hoefde sowieso niet, want ze konden alle vaat zó in de stromende regen zetten. Mijn vader speechte dat hij geen zoon had verloren, maar er een dochter bij had gekregen. En op de receptie kwamen zó verschrikkelijk veel mensen af, dat we meer dan anderhalf uur uitliepen – niet als laatste vanwege alle ‘leuke’ stukjes – en we dus gerust alsnog van een feest mogen spreken.
De foto’s hebben we verstopt in een dik album, dat we ergens in huis hebben neergezet. Geen van ons beiden kan zich herinneren waar. Over herinneringen gesproken: van de tweeweekse huwelijksreis naar De Haan aan de Vlaamsche kust weet ik helemáál niets meer. Zal wel zijn vanwege de fusten Pater Corsendonk abdijbier die we erdoorheen joegen.
Iedereen trouwt maar. Ze doen maar. Niets zo mooi als mijn eigen huwelijk. Zondag vier ik dat het al twintig jaar mag duren. Van harte gefeliciteerd, schat! Proost!
Apeldoorn, september 2010