Lölkoek en kaas – culi-kul
“Waar blijven die culicolumns toch? Eerder schreef je ze met enige regelmaat; nu moet ik er eindeloos op wachten!” Het is toch niet te geloven, welke fanmail ik allemaal krijg van de FOK!lezertjes. Niet om de kerels hier jaloers te maken, hoor, maar het is voornamelijk van vrouwelijke lezers. Velen vertrouwen mij de intiemste dingen toe. Bij sommigen stijgt de opwinding tijdens het lezen dúsdanig, dat zij de opwelling niet kunnen weerstaan om met de vingers in het natte onderbroekje te kroelen.
“Waar blijven die culicolumns toch? Eerder schreef je ze met enige regelmaat; nu moet ik er eindeloos op wachten!” Het is toch niet te geloven, welke fanmail ik allemaal krijg van de FOK!lezertjes. Niet om de kerels hier jaloers te maken, hoor, maar het is voornamelijk van vrouwelijke lezers. Velen vertrouwen mij de intiemste dingen toe. Ik zal hier niet in details treden – ik ga discreet met die intieme gegevens om – ; laten we het er maar op houden dat mijn schrijfstijl en verhalen de dames danig in beroering brengen. In positieve zin, bedoel ik. Bij sommigen stijgt de opwinding tijdens het lezen dúsdanig, dat zij de opwelling niet kunnen weerstaan om met de vingers in het natte onderbroekje te kroelen. Maar dat terzijde; ik heb de dames in kwestie beloofd discreet met dit soort intieme gegevens om te gaan. Laat ik het kort samenvatten: zoals ik al eerder zei: het is niet te geloven. En als ik u was, zóú ik het niet geloven ook.
Een culicolumn, dus. Maar waarover? Het is herfst en dan is er op culinair gebied niets te beleven. Over de pompoen heb ik al eens geschreven en paddenstoelen groeien bij u thuis evengoed wel aan de natte muren, dus daar hoef ik niet over te beginnen. Laat ik er maar over ophouden. Heeft u trouwens ooit wel eens een pad op een stoel zien zitten? Waarom heet zo’n stuk schimmel dan zo? Overigens, wat ik me nu even afvraag (laten we maar weer eens een terzijde doen): als je je voeten niet goed wast en je had voetschimmel, kun je dan spreken van schimmeltenenkaas? Of is het tenenschimmelkaas? Tenenkaasschimmel? Schimmelkaastenen? En als je knoflook lang niet gebruikt, gaat het ook schimmelen en heet dat dan een knoflookteenschimmel? Echt interessant wordt het met knoflookkaas die te lang ligt. (Maar dit alles even terzijde.)
Over terzijdes gesproken. Even een terzijde:
Er schijnen volkeren te bestaan die insecten eten. Bij ons thuis maken we de keuken gewoon goed schoon.
Einde van het terzijde.
Maar waar zat ik? Aan tafel.
“Ik heb voor jullie gemaakt …” begon ik op een ‘Wie is de chef?’-toontje.
“Je hebt het alleen maar warm gemaakt,” corrigeerde de Zoon.
“Pizza.”
“Wat is het voor pizza?” vroeg hij.
“Een ronde.”
“Nee, wat voor soort?”
“Een ovenpizza.”
Vrouwlief kijkt de laatste tijd nogal veel naar het tv-programma ‘Topchef’. Waarom weet ik niet. Waarschijnlijk omdat ze vindt dat haar eigen man géén topchef is. Dat heb ik ook nooit beweerd. Ik kan een heel goede raapstelenstamppot maken of een levensgevaarlijke chili of pastinaken en wortelen stomen of een Turks lamsvleesstoofgerecht op tafel zetten of een ovenpizza uit een doos trekken, dat dan weer wel. Maar een topchef zal ik niet worden. Vrouwlief ergert zich groen en geel aan de twee chefkoks die in het programma de kandidaten afblaffen, schofferen en op hun nummer zetten. “Ze doen zo hun best en als je mensen enthousiast voor je vak wil maken, dan doe je dat niet door ze de hele tijd af te zeiken.” Zelf vind ik het hoogst amusant als de heer Kranenborg tegen een kandidaat tekeer gaat: “Als het zwart is, is het goed, hè?” Dan zie je de kandidaat beteuterd in zijn zwaar aangebakken braadpan kijken van: “Meent hij dat nou?” “Als het zwart is, is het goed,” gaat Kranenborg verder. “Voor de vuilnisbak!” “Zo ga je toch niet met mensen om?” roept Vrouwlief geërgerd uit. Het programma duurt bijna een uur. Na een uur is ze rood aangelopen van woede.
“Maar stel je nou eens het omgekeerde voor,” leg ik haar steeds voor. “Er komen een paar amateurs een dagje of wat op jouw werkvloer jouw werk doen omdat ze denken dat ze Topbegeleider kunnen worden. Dan laat jij toch ook zien dat niet iedere boerenlöl zomaar jouw klus kan doen? Dat er wel even wat meer bij komt kijken dan wat gefröbel in jouw keuken? Dat je die opleiding en jarenlange ervaring niet voor niets hebt? Dat dát, samen met jouw talent, dé basis is voor een Topbegeleider?”
“Maar moet je die mensen daarvoor dan zo voor schut zetten?”
“Ja, dat moet. Anders blijven ze denken dat ze het kunnen worden. En wij als kijker ook. Bovendien is dit veel leukere televisie.” En inderdaad. Iedere werkdag kijkt Vrouwlief trouw. Mensen willen zich graag ergeren. Of Vrouwlief probeert steeds tijdens de uitzending erachter te komen waar ze mij voor het programma kan opgeven. “Trouwens,” zeg ik, “ik denk dat de poep van Robert Kranenborg óók stinkt. Anders dan die van mij, maar het stinkt ook.”
Een jaar of twintig geleden was ik samen met Vrouwlief eens een lang weekend in Brussel. We vierden er Kerstmis, speurden naar Pater Corsendonk abdijbier, bezochten tentoonstellingen en vonden een klein kaaswinkeltje in een straatje achteraf. Te midden van alle lekkernijen vonden we een bepaald soort trappistenkaas. Geen idee meer hoe het heette. De smaak was subliem. Maar stínken! Echt, zoiets rook je niet bij mij thuis op het toilet! Wat een röftlöcht. Toch kochten we grote hoeveelheden voor thuis, want hij was bovenal lékker. Op de terugweg in de trein naar ons zo huiselijke Apeldoorn vroeg ik aan Vrouwlief: “Mag ik mijn boek uit de tas?” Ze deed de tas open en ook gelijk weer dicht. Enorme mestdampen sloegen de coupé in en deden alle medepassagiers niet alleen overgeven, maar ook op de vlucht slaan naar veiliger oorden. Een enkeling trok aan de noodrem en gooide de deuren open. Tegenwoordig vind ik een soortgelijke trappist ook wel bij mijn eigen kaaskraam (wat een mooi woord) op de markt in het zo huiselijke Apeldoorn en die smaakt ongeveer hetzelfde, maar het odeur háált het niet bij die uit het achterafwinkeltje in Brussel. Later zijn we nog wel eens terug geweest in de hoofdstad van België, maar hebben het winkeltje nooit meer terug weten te vinden. Volgende keer een terzijde over Morbier. Sublieme smaak, maar stinkt niet zo (als de poep van Robert Kranenborg).
Over smaak valt veel te twisten. Ik doe het dan ook graag. In restaurants bestel ik vaak iets met kaas. Is het een eenvoudige snelle hap, dan wil ik gesmolten kaas over mijn kebab, maar meestal kies ik iets met kaas als voorgerecht. Gebakken geitenkaas met cranberrycompote, salade met blauwaderkaas of wat maar op de kaart staat. Laatst was ik met Vrouwlief in een Indiaas restaurant. ‘Paneer Tikka’, zei de kaart. ‘Paneer’ is kaas en ’tikka’ is gebakken, gok ik. Of anders is het andersom. Ik had het gerecht bij veel voorgaande bezoeken aan een Indiaas restaurant ook al gehad. Toen vond ik het niks. Indiase kaas heeft geen smaak en smelt ook niet bij verhitting. Maar verdomd, ik tuinde er tóch weer in. ‘Doe mij maar Paneer Tikka,” bestelde ik bij de Indiaan. (Of hoe heet iemand uit India?) Tien minuten later stond het gerecht voor mijn neus en kauwde ik rubber. Vrouwliefs starter van garnalen bevatte weliswaar geen kaas, maar was daarentegen wél te vreten. Over smaak valt veel te twisten. Ik doe het dan ook graag.
Van de verschillende kaassoorten houd ik ook veel van pindakaas en paprikaas. Van paprika’s met pindakaas ben ik dan weer minder gecharmeerd. Ik kook veel met kaas. Kaassoep, kaasomelet, kaaspannenkoeken, pasta met kaas, deegflappen met kaas, boterham met kaas, cordon bleu en over alle ovengerechten gooi ik dikke plakken kaas. Ik heb dan ook structureel een grote voorraad kaas in huis. Kaas is mijn basisvoedsel. Eerst kaas en dan sterven. Ik laat mij de kaas niet van het bord eten. Zijn er nog kaasvlinders? Als je twee soorten kanker hebt, dan kun je dat verbloemen door zachtjes te zeggen: “Ik heb de ziekte K’s.” In mijn besteklade liggen zeker drie soorten kaasschaven. Ik ben gek op kaas, behalve lokaas. Lookkaas daarentegen kan zeer smakelijk zijn. Gegratineerde paddenstoelen, dat is schimmelkaas. Lulkoek, daar heb ik wel kaas van gegeten.
Ten slotte een recept:
Kneed het deeg (maakt niet uit welk deeg, als je er maar koek van kunt bakken – verzin zelf ook eens iets, wat een luie kok ben jij! Zo word je nooit topchef.) en klei het in de vorm van een mannelijk geslachtsorgaan. (Tip: Gebruik het deel van jezelf of dat van je partner als voorbeeld. Houd wel goed de grootte in de gaten! Dit is van invloed op de hoeveelheden meel, water en overige ingrediënten.) Bak het in de oven (lees voor het gebruik eerst de aanwijzingen op de verpakking van de oven), laat het even afkoelen en klaar is uw lulkoek.
Zelf haal ik vanavond nog maar eens een pizza uit de diepvries.
Was dit weer een column?
Apeldoorn, oktober 2010