Jurk 19,95
Staat er op de poster. Een vrouw van halverwege de twintig is gekleed in een lange wijde zomerjurk, lichtgroen met grote bloemen erop. Ik zie tinten roze en bruin. Tegen de lichte achtergrond steken haar lange steile blonde haren en haar donkere ogen fiks af. Haar schouders en armen zijn onbedekt. Ze zit op een witgeverfde, maar afbladderende stoel, wijdbeens. De ellebogen leunen op haar bovenbenen. Ondanks dat ze wat stijfjes voorover gebogen zit, zwiert haar kleed luchtig rondom haar. Of verbeeld ik me dat maar? Ik verbeeld me wel meer.
Staat er op de poster. Een vrouw van halverwege de twintig is gekleed in een lange wijde zomerjurk, lichtgroen met grote bloemen erop. Ik zie tinten roze en bruin. Tegen de lichte achtergrond steken haar lange steile blonde haren en haar donkere ogen fiks af. Haar schouders en armen zijn onbedekt. Ze zit op een witgeverfde, maar afbladderende stoel, wijdbeens. De ellebogen leunen op haar bovenbenen. Ondanks dat ze wat stijfjes voorover gebogen zit, zwiert haar kleed luchtig rondom haar. Of verbeeld ik me dat maar? Ik verbeeld me wel meer.
Ik ben zoals altijd te vroeg en sta als eerste in het bushokje. Straks komen er meer mensen. Die kleine meneer met de zwarte bril, bijvoorbeeld. Of de mevrouw die haar fiets met kinderzitje achterop in de stalling zet. Het is koud. Ik heb tien minuten door de dichte mist gelopen. Mijn donkergrijze winterjas is wit van het kille vocht. En nat. Ik voel in mijn jaszak. Mijn buskaart zit er nog in. Gelukkig. Ik kijk weer naar de poster. 19,95. Geen geld voor zo’n jurk, lijkt me. Al heb ik daar geen verstand van. Ik koop nooit jurken. Ik draag ze ook niet. Het gebeurt wel eens, dat ik met Vrouwlief aan het winkelen ben. Dan komen we soms in damesboutiques of op lingerieafdelingen. “Wat vind je hiervan?” vraagt Vrouwlief, terwijl ze een truitje of kanten beha tevoorschijn trekt. “Dat staat mij niet,” antwoord ik steevast. Na al die jaren moet ze nog altijd lachen om mijn eeuwige grapjes. Zou die vrouw hier op de poster ook wel eens lachen? Ze kijkt zo vlak. Zo serieus. Toch vind ik haar mooi. Stel, ik ga die jurk kopen, zou ik háár er dan bij krijgen? Als dat zo is, dan ga hem vandaag nog aanschaffen. Het zal wel niet. Dat je haar erbij krijgt.
Hoe laat is het eigenlijk? Iets van het bushokje af staat een paal met daarop een display. ’06:59′, lees ik. Over zes minuten komt de bus. Kijk, daar heb je de mevrouw die haar fiets met kinderzitje achterop in de stalling heeft gezet. “Goedemorgen,” zegt ze. Ze gaat in het andere hoekje van het bushokje staan. In mijn hoofd maak ik allemaal woorden met de verschillende letters van het woord ‘abri’. Ik kom niet verder dan ‘rib’ en ‘bar’. En ‘air’, maar dat is Engels, dus dat telt niet. Op het display kun je ook zien hoe laat je bus komt. ’07:05′ en verroest, er staat ‘+1’ achter. Dat betekent dat de bus een minuut vertraging heeft. Het betekent ook dat hij in ieder geval rijdt. Dat is me wel eens overkomen, dat de bus helemaal niet komt. Sta je een half uur blauwbekkend te wachten op de volgende. En het sneeuwt geeneens. Maar wacht, er komt nog iemand het bushokje in.
“Goedemorgen,” zegt ze, terwijl ze tussen mij en de mevrouw in gaat staan.
“Hoi, goedemorgen,” zeg ik terug.
Ze glimlacht. Zie ik iets ondeugends in haar mooie ogen en rond haar volle lippen? Ik weet het niet zeker. Ik weet wel dat ik haar een mooie jonge vrouw vind en dat ik graag naar haar kijk. Meer niet. Meer durf ik niet. Het is me wat, met die halfzachte angsten van mij. Vandaag heeft ze haar krullende haren los. Een dikke gehaakte witte sjaal heeft ze rond haar hals. Haar weelderige dos hangt eroverheen. Ze draagt een kort suède jasje op een donkere spijkerbroek en deze keer heeft ze witte laarsjes aan. Ik kijk niet te lang naar haar; ze zou er wel eens iets van kunnen denken. Mijn blik draait van haar weg. Daar is het display.
Krijg nou wat. Achter de verwachte aankomsttijd van de bus staat nu: ‘+2’. Het is nu 07:02. Ik heb nog vijf minuten om naar de schitterende vrouw te kijken. Ha, plots heb ik het niet koud meer. Inwendig lach ik mijzelf uit om deze gedachte. Er hangt een lichtblauw tasje over haar schouder; er staan oranje en witte bloemetjes op. Ze heeft een oordopje in en drukt nu op de knopjes van het apparaatje dat via een kabeltje ermee is verbonden. Ik kijk weer naar de poster.
De vrouw op de foto lijkt sprekend op de persoon die naast me staat. Ik kijk en vergelijk.
*
“Ho! Stop!” riep ik.
Vrouwlief kneep paniekerig in haar remmen. “Wat is er?” vroeg ze angstig.
Ik gaf geen antwoord, stapte af en zette mijn fiets op de standaard. Al rennende naar de waterkant graaide ik in mijn jaszak. Daar waren ze. Wat een gelukzalig tafereeltje. De zon scheen fel. Met al dat tegenlicht zag ik niet eens welke foto ik maakte. Ik drukte maar wat af. Een keer of zes. Er zou vast wel een goede plaat bij zitten. Het blijft gokken.
Tevreden liep ik terug naar mijn fiets.
“Hoe veel zijn het er?” vroeg Vrouwlief.
“Elf,” zei ik. “Ik heb het bewijs vastgelegd.” Triomfantelijk klopte ik op de camera.
“Vertederend, hè?” Vrouwlief glimlachte liefjes. De lente was nu echt begonnen. Ik wist gelijk weer waarom ze mijn Vrouwlief is.
Toch bekroop me ook een angstige gedachte. Morgen moest ik weer langs de vijver fietsen. Hoeveel van die pluizenbolletjes zouden er dan nog over zijn? Of hoe weinig? Vroeger ging ik met mama wel eens brood geven aan de geiten en de eenden van meneer De Boer, die in een boerderijtje aan het einde van de Pieter de Hoochlaan woonde. Ik herinner me een nest met wel negen kuikens. De dag erna kwamen we er wéér en toen waren het er nog maar zeven. “Dan zal een kat er wel twee te pakken hebben gehad. Of een roofvogel,” zei mama. Daar kon ik nachtmerries van hebben, van dat soort beelden. Zelfs overdag. Dan rende ik naar mama, die niet wist hoe ze me moest troosten. “Stel je niet zo aan!” zei ze dan.
Nu, al fietsend langs de Kayersdijk met Vrouwlief aan mijn zijde, moest ik ook weer denken aan wat minder lang geleden. Het was de tijd dat ik Vrouwlief leerde kennen. Toen wilde ze helemaal geen kinderen. Ik wel. Heel veel, zelfs. Nu hebben we er eentje. Het eendje van daarnet had er elf. Vandaag de dag vraag ik me wel af wie er eigenlijk ooit elf kinderen zou willen. Ik moet er toch niet aan denken, zeg. Ik zou er nachtmerries van krijgen. Nee hoor, die krijg ik er niet van. Tegenwoordig heb ik nachtmerries van heel andere dingen. En is mijn mama dood.
*
Een jongen is aan komen fietsen. Hij smijt zijn rijwiel tegen de stalling aan. Het is vast de fiets van zijn moeder, want er zit een boodschappenmandje voorop. Bovendien heeft de fiets geen stang; het is een damesfiets. De jongen heeft zijn haren door de war. Er hangt een sigaret in zijn mondhoek. Hij komt in het bushokje staan. Ik kijk naar de jonge vrouw. Plots slaat ze haar ogen op en kijkt ze mij aan. Ze glimlacht weer. Ik lach terug en kijk dan snel weg. Nog altijd dat kleine verlegen jochie van de Govert Flinckstraat 37. De jongen naast mij spuugt zijn peuk uit zijn mond. Vervolgens laat hij een draad speeksel op de stoeptegel vóór hem vallen. Gadver.
Een fikse windvlaag blaast in mijn gezicht. Komt de bus er al aan? Op het display is het 07:06. Nog één minuut. Ik kijk in de verte, maar zie niets. “Zo’n mist als vandaag, dat moet je gezien hebben.” Wie zei dat ook weer? Guust Flater. Lachen. Er welt iets op in mijn ogen. Shit, ik sta hier gewoon te janken van de koude wind. De jongen laat een luide boer. Ik wend mijn hoofd af. ‘Jurk 19,95’, lees ik voor de zoveelste keer. De vrouw op de poster is lang en slank. De poster is zó groot, dat het net lijkt of de vrouw in het bloemenkleed in levende lijve naast mij zit. Haar ogen zijn wonderschoon; haar hals is als geen ander. Kon ik haar maar in mijn armen nemen. Geen vunze gedachten, nu. Er lopen tranen over mijn wangen. Met de linkermouw van mijn jas veeg ik ze weg. Dat de prachtvrouw naast mij niet ziet dat een volwassen vent staat te huilen. Om het bushokje heen ligt gras. In het gras staan krokussen. Het is lente.
Dan gebeurt het onvermijdelijke. Daar is de bus. Het leven is kut. Ik haal mijn buskaart te voorschijn. De bus is gestopt en de deuren zwaaien open. Nog één blik op de poster en nog één blik op de leuke vrouw naast mij. Ik kijk en vergelijk. Beiden zijn heel mooi. Naar beiden kijk ik graag. Heel graag. Toch is er één groot verschil. De mooie meid naast mij is niet gephotoshopt.
Apeldoorn, maart 2011
(Apeldoorn – woensdagmorgen 23 maart 2011)
(Langs de Kayersdijk, Apeldoorn – zondag 20 maart 2011)