Lord of the ring
Ik kan mijn trouwring niet gebruiken als penisring. Dat heeft niets te maken met het fameuze formaat van mijn orgaan. Het tegendeel is waar; het zegt alles over mijn smalle pianovingertjes. Daar komt nog eens bij dat ik helemaal geen behoefte heb aan lustopwekkende of stimulerende speeltjes. Een fijn hitsige boel beleven we in bed.
Ik kan mijn trouwring niet gebruiken als penisring. Dat heeft niets te maken met het fameuze formaat van mijn orgaan. Het tegendeel is waar; het zegt alles over mijn smalle pianovingertjes. Daar komt nog eens bij dat ik helemaal geen behoefte heb aan lustopwekkende of stimulerende speeltjes. Aan Vrouwlief heb ik ruimschoots voldoende. Een fijn hitsige boel beleven we in bed.
Helaas voor u heeft u daar totaal geen zaken mede en gaat dit stukje over iets heel anders. Ik gebruikte voorgaande alinea ook alleen maar om u als lezer in de sfeer van onderstaand verhaal te trekken. Vanaf hier slaat de sfeer echter danig om. Ook jammer.
Uit het feit dat ik haar Vrouwlief noem, mag u terecht concluderen dat ik met dit vrouwelijke personage ben gehuwd. Plaats en tijd van delict: woensdag 19 september 1990. Van belang voor onderstaand verhaal is het niet. Niet onbelangrijk is het gegeven dat je in het woord ‘getrouwd’ de vijf letters t, r, o, u en w kunt aantreffen. Hussel je deze letters fiks door elkaar, dan kun je er het woordje ’trouw’ mee maken. Trouw. Dat is iets dat ik zeker ben. Al zult u daar na het lezen van de verhalen die ik hier de afgelopen vijf jaar heb geplaatst toch wel eens aan hebben getwijfeld. Ik heb nogal wat prachtverhalen gemaakt over de schitterende meisjes en vrouwen die ik ontmoet. ‘Wat vindt je vrouw daarvan, bazbo?’ vroeg u in de reacties eronder. ‘Je bent toch getrouwd? Dan mag je niet naar andere vrouwen kijken!’ Welnu dames en heren, ik ben niet getrouwd om niet meer te mogen, maar om niet meer te hoeven. Dat is een wezenlijk verschil. Bovendien: als ik een mooie vrouw tegenkom, dan weet ik toch niet wat ik moet doen of zeggen. Ik durf niet eens iets. (Ik kan deze wereld niet aan.)
Getrouwd dus. Met alles erop en eraan: jurk (Vrouwlief), smoking (bazbo), tranen van geluk (oma’s), feestje (Vrouwlief, bazbo, oma’s en iedereen die we kenden) en zogenaamd leuke stukjes (de klootzakken). En zowaar: ringen. Omdat we niet veel geld meer hadden voor dit symbool van de eeuwige trouw, kozen we voor smalle en bescheiden ringen en zeiden we tegen iedereen: ‘Wij vinden smalle en bescheiden ringen heel mooi.’ Het moment van trouwen viel op een regenachtige dag in 1990. Wat was ik jong (25) en nog in de kracht van mijn leven (54kg)! Eenentwintig jaar later was dat wel anders.
Ik ben nu niet alleen eenentwintig jaar ouder, maar ook zeker eenentwintig kilo zwaarder. Kan gebeuren. Vroeger was ik heel mager en daar zei iedereen voortdurend wat van. ‘Jij bent zo schraai als brandhout,’ galmde het door mijn schoonfamilie. ‘Moet je niet ’s wat meer eten?’ Meer eten deed ik niet, meer drinken wel. Mijn wodkaverslaving was legendarisch. Ik kapte ermee en hield het dan maar bij bier. Resultaat: pafhoofd, dikke pens en moddervette klauwen. Die trouwring begon te knellen en dat is nooit handig als je graag in het gezelschap van jonge vrouwen en mooie meiden vertoeft. Dus verschoof enige jaren geleden die trouwring van mijn ringvinger naar de pink van mijn linkerhand. Daar zat-ie wel erg losjes.
Eind december 2011 had ik voor het eerst sinds tijden weer eens kerstvakantie. (Ik zal hier niet noemen dat ik een nieuwe werkplek of twee heb.) Een dag of wat voor Kerstmis ontdekte ik plots: mijn ring is weg!
Hoe kon dat zo gebeuren? Bliksemsnel zocht ik in mijn hoofd alles na. (Nee, ik zocht niet in mijn hoofd. Ik wist zeker dat ik ‘m niet in mijn oor, neus of mond had gepropt.) Waar was ik allemaal geweest? Wanneer had ik hem nog om mijn pink en wanneer miste hij? Geen idee. Moest ik nu in paniek raken? Raakte ik in paniek? Nee.
Ik haalde mijn schouders op. Ach, hij ligt vast ergens. Ik was hem wel eens vaker kwijt geweest. En altijd was hij weer teruggekomen. Wacht, dan vertel ik daar wat meer over.
Jaren geleden werkte ik nog op de oude werkplek. Had ik al verteld dat ik inmiddels twee nieuwe werkplekken heb? Nee? O, toch wel. Nou, daar was ik mijn ring ook eens een keer kwijt. Er zijn toen drie aardige collega’s bezig geweest om hem terug te vinden. Kantoren uitgemest, kantine dubbel aangeveegd, alle prullenbakken op de kop, enzovoorts. Uiteindelijk vond ik hem. Thuis, in ons bed.
Een week of wat later zat ik op de fiets. Vrouwlief reed naast me. ‘Mis je niet iets?’ vroeg ze. Ik begon een ellenlang verhaal over hoe compleet ik ons huwelijk vond en wel lekker zo, maar dat ik me al wel zorgen maakte nu zij die vraag stelde: miste zij iets? ‘Nee, aan je vinger?’ O. Mijn vinger. Verroest, mijn ring was weg. ‘Hier is-ie,’ zei ze. ‘Weer in bed.’ Al fietsend reikte ze hem. Ik slingerde de weg af en plonsde in de kleine wetering. Of zoiets.
Waar moest ik nu dus zoeken? In ons bed. Weet je waar ik ging zoeken? In ons bed. Daar lag-ie niet. Shit. Op zich kon ik er eigenlijk ook niet wakker van liggen, dat ik mijn trouwring kwijt was. Het was toch maar een ding? Wie maalt er om materiële zaken? (Ik.) Het is slechts een symbool. Het ware bewijs van mijn eeuwige trouw ligt veel meer in het feit dat ik aan het eind van iedere dag weer de sleutel in het slot van mijn voordeur steek, de deur open en roep: ‘Schahaaat, ik ben thuis!’ Toch lag ik ervan wakker.
Twee jaar geleden verloor ik mijn ring wéér. Ook dat heb ik toen in een stukje genoemd. Weken later vond ik hem terug onder in mijn werktas. Het was een bijzondere dag. Niet zozeer omdat ik mijn ring terugvond, maar omdat die dag mijn nieuwe boek Zelfmoord is een optie verscheen. Meer hierover in mijn boek Zelfmoord is een optie (2010).
Ik heb de afgelopen kerstvakantie slecht geslapen. Gelukkig was hij uiteindelijk voorbij. Op de eerste werkdag van het nieuwe jaar fietste ik naar de nieuwe werkplek. Ik zal niet vragen of ik ooit wel eens verteld heb dat ik een nieuwe werkplek heb. Na vijfentwintig minuten fietsen kwam ik bij de nieuwe werkplek aan. Ik zette mijn fiets in de overdekte fietsenstalling. Daar waar ik mijn fiets altijd parkeer, zag ik plots op de grond iets glimmends liggen. Krijg nou wat. Ik stak hem aan mijn pink. Die avond thuis was ik heel gelukkig. Uitgebreid vertelde ik van de wonderbaarlijke terugvondst. Ik wilde hem nu nooit meer kwijtraken en daarom zou ik hem aan het kettinkje om mijn nek gaan hangen, naast mijn steentje en het FZ-hangertje. Daar nam ik die avond echter geen tijd voor. Dat kwam nog wel eens, morgen of zo.
De volgende ochtend stuurde ik een mail vanaf mijn andere nieuwe werkplek naar huis: ‘Ben hem alweer kwijt.’ In de badkamer had ik hem nog; toen ik naar de bushalte liep en op de hoek van de straat mijn paraplu uitklapte, miste ik hem aan mijn pink.
Bij het avondeten noemde Vrouwlief mij ‘stom’. Toch hield ik nog van haar. De ring kon ik echt nergens meer terugvinden. Weer een dag later wel: in mijn werktas. Ik had mijn pakketje brood iets te stevig ingepakt. Bij het terugtrekken van mijn vadsige hand uit de krappe tas, was de ring van mijn pinkje gegleden. Ik hing hem direct aan het kettinkje om mijn nek.
’s Avonds aan tafel opende ik trots mijn overhemd.
‘Getsie, wat een borsthaar,’ zei De Zoon.
‘Daar gaat het niet om,’ redde zijn moeder mij. ‘Hij heeft iets om zijn hals hangen.’
‘Ah, nu zie ik het,’ zei De Zoon. ‘Nou pa, nu ben je net Frodo, Lord of the Ring.’
Apeldoorn, februari 2012