bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

08-03-2012

Crap (krap)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2012 — bazbo @ 19:00

Krap zitten ze nog altijd, die schoenen. Ik draag ze al bijna anderhalf jaar. Hoe krap die schoenen ook zijn, ze lopen wel geweldig. Het zijn dan ook Ecco’s. Ze waren best duur, maar als je het afzet tegen de lange looptijd (hoe verzin ik ze toch?), dan valt het uiteindelijk wel mee.

 

Krap zitten ze nog altijd, die schoenen. Ik draag ze al bijna anderhalf jaar. Toen ik ze kocht en voor het eerst aandeed, sneed het leer in mijn hiel. De schoenmaker heeft ze nog gedurende een weekend op zijn leest gezet. Toen zaten ze beter. Geen pijn aan mijn hielen meer. Nog wel krap. Wil ik ze aantrekken, dan heb ik nog altijd een schoenlepel nodig. Anders kom ik er niet in. Die schoenlepel, dat is zo’n lange. Ik hoef niet meer te bukken. Hoe krap die schoenen ook zijn, ze lopen wel geweldig. Het zijn dan ook Ecco’s. Ze waren best duur, maar als je het afzet tegen de lange looptijd (hoe verzin ik ze toch?), dan valt het uiteindelijk wel mee. Ik draag ze al zeker zestien maanden en in ieder geval iedere werkdag. Laten we even ruig rekenen: vijf werkdagen in een week en vier weken in een maand, maal zestien maanden is 320 dagen. Die Ecco’s kostten destijds om-en-nabij-de honderd pleuro, dus dat is per dag … eh … nou, reken maar uit. Ik heb hier even geen rekenmachine bij de hand. (Jawel! Dat heb je wel! Er zit er toch een bij de standaardprogramma’s van Windows? Nou dan!) (Pleur op. Bemoei je d’r niet mee.) Die schoenen, die poets ik niet vaak. Nergens voor nodig. Ik ben er zeer zuinig op. Zo trek ik ze niet uit door met de punt van de ene schoen tegen de hak van de andere te drukken en ze dus te beschadigen. Nee, altijd met de hand. Dan is er eentje uit. Vervolgens trek ik de andere wel uit door met mijn sokkenvoet tegen de hak van de andere te drukken. Zo blijven ze netjes. Ik heb die Ecco’s in totaal pas een keer gepoetst. En Vrouwlief heeft het ook een keer gedaan. Lief van haar, hè? Maar nu, na de afgelopen horrorwinter zien ze er toch wat kaal uit. Zal van de sneeuw en de kou komen. Toch raar, vorige winter hadden we veel meer sneeuw en ik was toen toch ook in Stockholm waar de sneeuw tot aan de knieën kwam? Toen bleven mijn Ecco’s netjes en nu niet meer. Vrouwlief zei van de week dat ik dan maar nieuwe moest kopen. Niet deze maand, want we hebben al veel kosten: vakanties geboekt, festivalkaarten gekocht, etentjes in het verschiet, enzovoorts. Kortom: we zaten krap. (Hoe verzin ik ze toch?) Wel liet ze me een webstek zien met zeer extravagant schoeisel. Waarom ging ik volgende maand daar niet eens winkelen? Ook lief hè? Ik zei dat ik dan twee paar nodig had. Eentje voor ‘gewoon’ naar de nieuwe werkplek en eentje voor extravagant thuis. Maar thuis loop ik altijd zonder schoenen door het huis en zo gauw het weer het toelaat (jaarlijkse streefdag: koninginnedag) sjouw ik op blote poten in Teva’s. Waar had ik dan extravagant schoeisel voor nodig? Naar de nieuwe werkplek durf ik ze niet aan. Ik heb er een bescheiden functie als ondersteuner van de manager; dan moet ik niet met extravagant schoeisel aan komen lopen. Voor het boodschappen doen of in de kroeg dan? De kassameisjes zien mijn schoenen niet vanachter hun desk en in de kroeg is het donker. Aan de andere kant: wat kan mij het eigenlijk schelen? Ben ik daar nou zesenveertig jaar voor geworden? Om me te generen voor de schoenen die ik wel of niet aantrek? Ik wil me nergens meer iets van aan hoeven trekken. Dat begon al toen ik veertig werd. Toen besloot ik om eindelijk eens dat te doen wat ik altijd al had gewild, maar nooit gedurfd. ‘Wat heb je mooie krullen,’ zei laatst een kapstertje tegen mij. Ze liet haar ranke vingers zachtjes door mijn lange haren glijden. Zelf had ze geen tieten van enige betekenis, maar wel prachtige ogen en een lach om mijzelf levenslang in op te sluiten. Graag. Die prachtige ogen zagen overigens niet dat ik hardnekkige hoofdroos heb en haaruitval en gespleten puntjes. Wel zei ze dat er veel knopen in mijn haar zaten en ze adviseerde me een borstel speciaal voor lange haren. Ik bedankte haar en liep weg, mijzelf voornemend haar onmiddellijk te vergeten. Dat is niet gelukt, maar dat had u inmiddels al wel begrepen. ’t Is wat met mij. Dat zei mijn moeder vroeger ook steeds: ”t Is toch wat met jou! Wat moet er toch van jou worden?’ En zie hier wat er van mij is geworden. Een man van zesenveertig met mooie krullen en vale schoenen, een man die niet goed meer in hoofdrekenen is en die prachtige ogen maar niet kan vergeten. Mama is dood. Hoe abstract wil je je tekst hebben? En het begon zo goed. Wat wil je nu helemaal zeggen? Niets. Helemaal niets. Dat is het probleem: iedereen denkt steeds iets te moeten zeggen of denkt dat de ander steeds iets zegt. Ik zeg niets, zeg nu zelf? En dat ik niets zeg, wat zegt dat nou? Dat ik met zoveel woorden wil zeggen … eh, nou ja. Toen mijn vader 64 werd, werd ik de helft zo oud als hij. Nu is dat veel meer dan de helft, want we zijn alweer veertien jaren verder. Ook erg. Ieder jaar, iedere maand, iedere dag, ieder uur, iedere minuut, iedere seconde dichter bij de dood. Het is een wonder dat ik met die gedachte kan leven. Geen tijd te verliezen. Het kan de allerlaatste dag zijn. Dus laten we schuilen, mijn liefste. Met je prachtige ogen en je lach om mijzelf levenslang in op te sluiten. Wat kunnen mij die schoenen schelen? Laten we schuilen, al is de grote vraag: waar? Waar ben je veilig voor sneeuw en regen en horrorwinters? Waar ben je? Wie ben je? Ik zie mijzelf vaak zitten: een man van nergens. Daarover raak ik niet uitgeschreven. Nu nog iemand vinden die het leest. Geen hond komt zo ver als hier. Het zal wel weer te veel tekst zijn en te weinig witregels. Wat nou, witregels? Ik ben gewoon zuinig met ruimte. Ik neem toch al zo veel in. Tjonge, wat ben ik dik. Laatst stuurde mijn vader wat jeugdfoto’s van mij, waaronder een foto van toen ik achttien was. Ik schrok. Wat een knappe jongen, was ik. Op de foto kun je niet zien dat ik zeer verlegen en onzeker was en onafgebroken bibberde van angst. Toch was het zo. Ik kon goed toneelspelen. Zeker als ik niet op de bühne stond. En als ik wél eens op de bühne stond, dan zeiden mensen na afloop: ‘Jij moet naar de toneelschool!’ Ik begreep dat niet goed. Je gaat toch naar school om iets te leren? Vonden ze nu dat ik niet toneel kon spelen en dat ik het nog moest leren? Ze wisten niet dat ik het dag in dag uit deed, toneelspelen. Ik was niet echt; het was allemaal gespeeld. Net als de rest van de hele wereld. Lieve help, waar gaat dit verhaal naartoe? En dat terwijl het zo leuk begon over schoenen. Ik was dertien en jatte de laarzen van mijn moeder uit de schoenenkast. Ik kon ze nog net aan. Allahmachtig, wat zaten ze krap. Het waren donkerbruine lederen laarzen met halfhoge blokhakken. Daarmee maakte ik de blits. Dacht ik. Het was niet zo. Niemand keek naar mij. Ik speelde het onopvallende jongetje, dat groter wilde lijken met hoge hakken. Andere lui uit de klas vielen weer wel op. De wereld zit toch ongelijk in elkaar. Zes jaar later moest ik van mama nieuwe schoenen. Ik vond het helemaal niet nodig. Ik was gelukkig op mijn gympies. Maar ik moest, want het was voor het vijfentwintigjarig huwelijksfeest van haar en pa. Desnoods betaalde zij ze. Nou, prima. Het werden halfhoge stappers, heel hip. Ik wilde niet hip. Het bleken ook nog eens heel dure met een heel slecht voetbed. Al na een dag liep ik half naast de zool. Zo sleten de zijkanten snel. Mooi. Als ik vandaag de dag op straat om mij heen kijk, zie ik het ook vaak. En altijd bij meiden met veel te dikke benen in uggs. Die lopen ook naast hun laarzen. De dure nieuwe schoenen waren binnen een half jaar kapot. Het werd ook lente; tijd voor kungfu-schoentjes. Ik versleet er een paar of drie per seizoen. Ze hadden ook geen voetbed, maar het leek tenminste of ik op blote poten over moeder aarde schuifelde. Want dat doe ik het liefst. Nog altijd. Tenzij ik de straat op moet. Dan graag Teva’s. En als ik naar de nieuwe werkplek moet, dan doe ik mijn vaal versleten zwarte Ecco’s aan. U merkt dat het leven niet altijd meevalt. Maar dat weet u uit eigen ervaring ook wel. Roerige tijden, je kent het fenomeen. Dat is hoe ik durf. Er gebeurt van alles en niets en zo hoort het ook. Of wacht, ik weet helemaal niet hoe het hoort. Ik doe maar wat. Ik schrijf maar wat. Hoe veel verhalen over niets maakte ik al niet eerder? Maar goed, let’s kut de krab. Waar had ik het over? Over mijn schoenen. Zojuist ontdekte ik een scheur in de zool van een van mijn Ecco’s. Dan mag ik nu echt nieuwe. Want ze zitten ook nog steeds krap.

Apeldoorn, februari 2012

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post.

Leave a comment