B-log: Hoe het allemaal begon (6) – 21-27 december 2013
Zaterdag 21 december
Ik doe mijn rondje boodschappen op de fiets.
Na de brunch gaan we naar het centrum. Even de V&D in, E moet iets ruilen. Dan naar de markt. Wacht, daar was toch kerstmuziek die uit de luidsprekers knalde? Inderdaad, die was er en die is er nog steeds. Kan ik snel weg hier? Nee, dat kan niet. We moeten wachten bij de kruidenman (ellenlang, normaal vind ik dat niet erg, maar vandaag wel). Achter ons staan de medewerkers van de bloemenkraam te schreeuwen. Het doet zeer in mijn hoofd. Alles doet zeer in mijn hoofd. Ik kan me niet concentreren. Als E iets wil zeggen of vragen, reageer ik kribbig. Ik baal, vooral van mijzelf. Ik wil weglopen, maar ben aan de beurt. Ik weet niet meer wat ik nou moest halen, koop de helft nog niet en wil naar huis. Vluchten.
Pff. Thuis. Eindelijk rust. Nee, er zou bezoek komen. Nou, vooruit. Niet te lang.
‘Wat is er nou precies?’ vraagt mijn vader.
‘De dokter noemt het zwaar overspannen.’
‘Ja, dat had ma ook. (Voeg hier een lang verhaal over mijn moeder in.)’
Normaal gesproken zou ik het niet erg hebben gevonden. Ik ben gek op mijn vader. Hoe langer zijn eigen verhalen, hoe beter. Maar nu lukt het me niet om enthousiast voor hem te zijn. Hoe graag ik ook wil.
Als hij is vertrokken, ga ik een rondje lopen. Niet dat het helpt.
Ik eet slecht. ’s Avonds zit ik aan de keukentafel. Ik zit en krijg een huilbui. Oei. Het gaat niet goed.
–
Zondag 22 december
Vroeg op. Ik doe een rondje Kanaalpark, maar word er niet rustiger van. Ik maak brunch, maar kan zelf niet eten.
‘Was het toch te veel, vrijdag?’ vraagt E.
‘Nee, vrijdag was het juist perfect,’ vertel ik snikkend. ‘Het was gisteren. Dát was te veel.’
’s Middags een nieuwe poging: ik loop langs het grindpad van Kanaal Zuid, stukje Landdrostlaan, paadje Matenveld. Nog altijd ben ik niet rustiger. En wat krijgen we nu in mijn hoofd? Het is een gedachte. De gedachte is: ‘Ik wil niet meer.’
Avondeten lukt niet. E heeft Chinees gehaald voor Luuk en zichzelf. Ik zit aan de keukentafel en ik zit. Ik zit tot half elf en dan ga ik naar bed. Even slaap ik, maar ik ben ook snel weer wakker.
–
Maandag 23 december
De wekker staat op acht uur. Ik sta op, ga naar beneden en zet koffie. Ik kan geen ontbijt naar binnen krijgen. De koffie laat ik staan.
Iets voor half tien loop ik de deur uit en pak ik de bus naar Arnhem. In mijn tas zit een papier met daarop mijn aantekeningen: mijn verhaal wat er is gebeurd, wat volgens mij de oorzaken zijn en wat ik nodig heb. Met pen schrijf ik erachteraan een lijstje met de gedachten van vanmorgen: ‘Ik ben moe. Ik heb hoofdpijn. Overal is het koud. Mijn rug doet zeer. Ik wil dat het lawaai ophoudt. Iedereen zegt dat het beter gaat, maar het gaat helemaal niet beter. Ik ben bang dat het nooit meer beter wordt. Ik ben alles zo moe. Ik wil niet meer. Ik wil mijn gezin niet in de weg zitten. Zij moeten verder; ik niet. Misschien moet ik een tijdje weg. Een tijdje alleen zijn. Sluit mij maar op.’
Ik ben op tijd in Schaarsbergen en moet wachten in de hal van het Centraal Bureau. Er komen bekenden langs, maar ik wil ze niet zien. Dan word ik door de bedrijfsarts opgehaald.
Op zich kan ik mijn verhaal goed doen. Hij heeft al snel door wat er speelt. ‘Een loopbaantraject,’ concludeert hij. ‘En het is belangrijk dat je snel weer terug aan het werk bent. Voor een paar uur per dag of per week. Korte, afgeronde taken.’
Klinkt leuk, maar ik voel druk. Ik heb ook nog ondersteuning nodig. Blijkt dat de organisatie daar niet meer zo makkelijk in is om die te betalen. Volgende week, 30 december, is de nieuwe afspraak. Dan maken we een probleemanalyse, vervolgens stelt de bedrijfsarts een plan van aanpak op en bespreekt dat met mijn leidinggevende.
Ik hoop dat ik alles goed heb kunnen volgen en sta ietwat verward en overdonderd weer buiten. Onderweg naar huis schiet me muziek door mijn hoofd. Stukjes van de plaat Benefit door Jethro Tull en fragmenten van Camel’s The Snow Goose.
Pas om drie uur ben ik weer thuis. Ik bel mijn leidinggevende en vertel wat ik heb meegekregen van het gesprek vanmorgen. ‘Terug naar de werkvloer,’ vraagt hij. ‘Zie je ertegenop?’ Ik heb gemengde gevoelens. Aan de ene kant wil ik dat dit allemaal voorbij is en dus graag aan de slag; aan de andere kant weet ik dat het op dit moment helemaal niet goed met me gaat en ben ik er nog lang niet aan toe. Hij zegt: ‘Ik hoop dat je de feestdagen niet gaat zitten piekeren en ook een beetje kerst kunt vieren.’ Ik heb het voorgevoel dat dát niet gaat lukken.
Door de regen loop ik nog even voor wat boodschapjes. Terug thuis kan ik geen hap eten.
De rest van de avond zit ik aan de keukentafel.
–
Dinsdag 24 december
Ik zou met Luuk naar Klarenbeek fietsen of naar Autohaas lopen, om eens te neuzen voor een auto. Het gaat niet. Ik huil. ‘Ik ben zo moe.’ ‘Ik ben het zo zat.’ ‘Ik wil jullie niet in de weg staan.’ ‘Ik wil niet meer.’ E vraagt of ik naar de huisarts wil. Ik haal mijn schouders op. Voor mijn part; mij kan het niet meer schelen.
Ik ga buiten voor het huis staan. In mijn shirtje. In de regen. Huilend. ‘Dit kan zo niet,’ zegt E en ze sleept me naar binnen. Drie kwartier later zitten we bij de huisarts.
‘Je hebt een terugval,’ zegt ze enigszins verbaasd. ‘Dat is vervelend, maar het kan gebeuren.’
E vertelt wat ik heb gezegd: ‘Ik wil niet meer.’
‘Je moet rustig worden in je hoofd.’ Ik krijg Oxazepam voorgeschreven.
Thuis is er lunch, maar ik hoef niets. Ik ga ’s middags een rondje lopen, het lijkt erop dat ik wat kalm word. E heeft avondeten, maar ik kan niet eten. Wel kan ik wat praten en ik haal de eerste cadeautjes onder de kerstboom vandaan. Het zijn drie kookwekkertjes die ik een week terug had gekocht.
Na het eten zit ik aan de keukentafel. Ik merk dat geluid heel vervelend mijn hoofd binnenkomt. De televisie moet nu echt zacht, zodat ik het niet hoor als ik in de keuken zit. Vooral de schreeuwzenders (dat zijn ze onderhand allemaal) zijn erg, maar ook reclame en … Duits.
Ik zit te zitten en ga op tijd naar bed..
–
Woensdag 25 december – Eerste Kerstdag
Het is Eerste Kerstdag. Normaal ben ik als eerste op. Nu niet. E is in de keuken al bezig met voorbereiden van hapjes. Ik ga aan de keukentafel zitten. Wil ik koffie? Nee, ik wil geen koffie. Ik wil niets. Ik wil zitten. Hier, aan de keukentafel. Niet in de woonkamer, want daar is de kast met boeken die ik niet kan lezen en muziek die ik niet kan beluisteren. Daar wil ik niet zijn. ‘Wil je zo’n kookwekker op tien minuten zetten?’ is de vraag. Ik doe het. Getik. Getik aan mijn hoofd. Ik wil zo graag muziek horen, maar hoor alleen getik. Het is lawaai. Ik word verdrietig, het geluid doet me pijn, ik word wanhopig en boos. Ik smijt de kookwekker van mij af door de kamer. Hij spat tegen de muur in stukken uiteen. Ik barst in een grote huilbui uit. Tien minuten lig ik over de tafel. Dan wil ik in paniek naar buiten. E houdt me tegen. Eerst rustig worden. Ik ga aan tafel zitten. Na een kwartiertje sta ik op en pak een schaar. Om mijn linkerpols zitten de bandjes die de toegangsbewijzen zijn geweest voor de festivals die we de afgelopen acht jaren hebben bezocht. Ik wil ze niet meer zien en knip ze eraf. Het gaat wild, aan de binnenkant van mijn pols. Ik maak diepe krassen op mijn huid, tot bloedens toe.
Lunchen kan ik niet. ’s Middags neemt E me mee naar buiten. We lopen een rondje door het Kanaalpark, maar het werkt niet. Zij loopt te snel en ik weet niet eens waar ik ben.
Het kerstdiner blijkt eenvoudig, maar ik eet toch niet.
Na het eten vraagt E of ik even mee het journaal kijk. Vooruit. We zitten samen op de bank. Ik volg het nieuws met moeite. Daarna komt er reclame, die doet zeer in mijn hoofd. Aansluitend begint een natuurdocumentaire. De dierengeluiden zijn afgrijselijk lawaai. Ineens is het me te veel. Ik sta op en ga huilend in de keuken zitten. Daar valt het geluid mee. Na een tijdje ben ik rustig. De rest van de avond zit ik. Gewoon, zitten.
–
Donderdag 26 december – Tweede Kerstdag
Om half negen glijd ik uit bed. Zowaar, ik kan een kop koffie drinken. Nog voor half tien sta ik buiten. Ik breng wat plastic naar de container en loop door naar het Matenpark. Een rondje om de vijvers. Het is er heerlijk rustig en ik loop op mijn gemakje. De rust in mijn hoofd keert ook weer. Ik probeer terug te halen wat er de afgelopen twee, drie dagen allemaal is gebeurd, ben het me maar half bewust. De buitenlucht doet me goed.
Als ik bijna bij huis ben, haalt E me plots in. ‘Waar was je nou?’
‘Gewoon. Een rondje lopen. Daar word ik rustig van. Doe ik toch vaker?’
‘Ik maakte me heel erg zorgen. Waar ben je helemaal geweest?’
‘Rondje door het Matenpark. Om de vijvers heen.’
‘Daar doe je normaal toch een half uur of drie kwartier over?’
Het blijkt bijna één uur te zijn. Binnen neem ik een kop koffie. Dan gaat de deurbel. ‘Dat zal Marja zijn,’ zegt E. Ik snap het niet. Op Tweede Kerstdag? ‘Ik maakte me zo zorgen, dat ik allerlei mensen heb gebeld om naar je uit te kijken.’ Ach, zo.
Halverwege de middag zet ik een brunch klaar. Zelf kan ik één half broodje naar binnen krijgen. In de middag loop ik een rondje Kanaal, moet wel beloven dat ik niet zo lang wegblijf als vanochtend.
Ik voel me opgelucht en kalm. Ik kan zelfs een soort kerstdiner maken: taartjes gevuld met knolselderijpuree en paddenstoelen, lamsbiefstukken.
Na het eten ben ik heel moe. Ik zit aan de keukentafel. Waar anders?
–
Vrijdag 27 december
We hadden met de huisarts afgesproken dat we vandaag contact zouden hebben over hoe het met de medicatie gaat. Vanmorgen loop ik door de stromende regen toch nog een rondje. Na de lunch belt de huisarts: ik moet de oxazepam blijven slikken, daarnaast is het advies om een behandelaar, een psycholoog te zoeken. Ik vraag me af: wat is mijn vraag?
In ieder geval zeg ik de afspraak met de bedrijfsarts voor 30 december af en geef dit ook door aan mijn leidinggevende. Hij reageert snel: hij snapt het wel.
Ook in de middag nog even naar buiten. Het wordt weer rustig. Maar na het eten ’s avonds dingen doen, zit er niet in. Ik zit wel aan de keukentafel en wacht tot het bedtijd is.