De stem
De stem is niet specifiek mannelijk of vrouwelijk, ook niet hard of zacht. Ze klinkt wel wat fluisterend en dat maakt haar minstens zo indringend. Hij ontkomt er niet aan, wat hij ook doet. Hij kan zijn hoofd schudden om alle prikkels van buitenaf kwijt te raken, zich in immense menigten begeven of de modernste hoofdtelefoons opzetten: niets helpt.
Hij staat in een kledingwinkel. Om hem heen zijn jongelui bezig hippe kleding uit te zoeken, al dan niet geadviseerd door een gladde verkoper. De opdringerige muziek beukt in zijn kop. Zijn wereld draait. Hij gaat naar buiten. Daar lijkt het stil. Maar ze is er nog steeds. ‘Ik wil dat je luistert, Ronald.’
– is maar wat je wilt. Jij wilt het toch ook? Het beste? Het allerbeste is nooit goed genoeg. Je weet nog van het licht, hoe ze helpt, hoe ze haar heeft geholpen. Haar en haar hond, allebei geholpen door de kracht, de kracht van het licht. Onderschat jouw rol niet, dit is jouw taak. Jij helpt mee aan de opl – erug in de sneeuw. Koud, d – k dat. Maak je geen zorgen, het komt goed. Met haar kwam het toch ook goed? Ze is niet alleen, heus niet. Haar hond is bij haar. Je deed het goed. Je weet de noodzaak van – een moment, maar. De geschiedenis herhaalt zich en waarom ook niet? Vroeg of laat leren ze ervan en zo lang ze er nog niet van leren, moeten wij, moet jij, moet –
Ronald Haamschaar kijkt om naar de winkel. Voor hem was er niets te halen. Op straat de drukte van belang. Hij begeeft zich naar de rand, al weet hij niet goed waarvan. Het stormt, maar niet buiten op straat. Hier, een steeg. Geen mens. Wel donkere gevels. Daar een parkje. En een bank. Hij gaat zitten, doodmoe. Hijgend laat hij zijn hoofd hangen. Dit is zwaar, weet hij. Heel zwaar. De deadline vreet hem op. Hij krijgt het benauwd, knoopt zijn regenjas open en trekt zijn stropdas losser. Er komt iemand langs. Een man staat stil en kijkt naar hem.
‘Gaat het goed met u?’ vraagt de man.
Ronald knikt. Hij weet dat het gaat, maar of het goed of slecht is, dat weet hij niet. ‘Het gaat,’ zegt hij.
‘Mooi,’ zegt de man. ‘Ik maakte me zorgen. Nou, ik wens u nog een fijne dag.’
Ronald zegt niets. De man loopt weg. Ronald kijkt hem niet na. Haalt diep adem. Wat had hij moeten doen? Ook niets. Nog eens zuchten. Dan even de ogen sluiten en wachten op wat gaat komen.
– het niet de eerste keer en zeker niet de laatste zou zijn. De man bij het raam, weet je het weer? – lgens de afspraak. Een pose en iets donkers op haar af. Pijn, veel pijn doemde op uit de mist – nt. Want van wie was de hit My Sharona ook weer? Ik za – komen. Zeg me dat je de deadline haalt, zeg het. Laat me niet in de steek, je zult niet slapen voordat, alleen dan krijg je rust, je moet het halen, slechts jij kan het en dat wee – e neus voor ophaalt. Spijt krijg je niet, nooit. Ook al is het onomkeerbaar en past het niet in de gewoontes en gebruiken van jouw huidige wereld, uiteindelijk gaat het om het goede en zul je een en al voldoeni – – aarachtig –
– geruis. Hij kijkt op. Van links. Of nee, de andere kant. Achteren? Langs het parkje loopt een pad. Zwetend staat hij op en volgt het. Langs de kant van de klinkers is gras. Te groen. Wat verderop lijkt nevel, maar als hij dichterbij komt is het weg. Komt het pad weer op een grote weg? Kan hij nog afslaan? Hier, rechts. Een achterom. Het is klaarlichte dag en toch lijkt het al donker. Waar komt het geluid vandaan? Wat hoort hij? Wat zegt het? Het zegt iets. Woorden, een en al woorden, zinnen en klanken. Ze manen, ze overstemmen, ze overweldigen. Ronald Haamschaar loopt te rillen. Hij wil de lederen tas in zijn hand tegen de lantarnpalen slaan. Hij wil van zich afschreeuwen dat het moet stoppen, hij wil het de nek omdraaien en hij wil zich er volkomen aan overgeven. Even lijkt hij door de knieën te zakken, maar hij blijft overeind. Licht zwalkend zet hij zijn weg voort. Het smalle paadje komt uit op een drukke weg. Voorbijrazend verkeer van links en rechts. Geen oversteekplaats en toch –
– erg genoeg. Haha, wen er maar aan. Je weet nooit hoe – eraan, allemaal. Vroeg of laat. Ze ontkomen niet. Hoor je me? Het eind is nog niet in zicht. Nog h – og verstrekkende g – ft. Zeg niet dat het niet kan. Je begrijpt de noodzaak, toch? Laat het dan ook; leg het n – van binnen. Sla geen acht op de onrust, weet dat het uiteindelijk w – zoals die man, die zich liet verleiden tot het kwaad, hij viel ten p – oor hem de eeuwige onrust, de tergende onzekerhe – et deinende waterbed, de steek in een borst, het strottenhoofd dat verbrijzelt, de verlossing – , het bedrag is altijd te laag, de prijs immer te hoog – en de woorden die klinken, de woorden –
– is het gelukt om aan de overkant te komen. Kent hij het hier? Ja, hier is hij geweest. Buiten adem kijkt hij naar de verte. Daar, achter die paar bomen, daar is de vaart. Nu nog er zien te komen. Het is vooruit, maar daar kan hij niet heen. Prikkeldraad. Zo onschendbaar is hij niet. Ben ik verward? vraagt hij zich af. Het lijkt erop, maar ik weet wat ik moet doen. ik weet waar mijn toekomst ligt. Langzaam maakt een nieuw soort zelfverzekerdheid zich van hem meester. Het voelt goed. Een warme gloed drenkt door zijn lijf. Ronald Haamschaar zucht en weet het. Hem rest niets anders dan te luisteren naar de stem.
–
Apeldoorn, juni 2019