Lotgenoten (0022)
Lotgenoten,
De paprika’s die ik zojuist heb afgewogen leg ik in het boodschappenkarretje. Wat moest ik ook nog meer hebben? Knoflook, rode uien. Die liggen iets verderop. Ik loop de paar meter, pak een bol en een netje en zie dan een spaghettipompoen liggen.
Een spaghettipompoen. Mooi ding is dat. Als je hem doormidden snijdt, de pitten verwijdert en afgedekt met aluminiumfolie een uurtje in de oven (180 graden) legt, kun je daarna met een vork het vruchtvlees er in draden uit lepelen. Het lijkt dan op spaghetti. Begrijp je ook waar de naam vandaan komt. Het smaakt echter naar pompoen.
Nee, ik neem de spaghettipompoen niet mee. Ik heb deze week niet zo veel tijd. Ben alle dagen van de week laat thuis en dan is het niet handig als ik daarna nog zeker een uur in de keuken sta. Dan kies ik liever voor een gemakkelijker en sneller klaar te maken gerecht.
Ik leg de bol knoflook en het netje rode uien in het karretje en ga verder naar het fruit.
‘Meneer!’ hoor ik een stem.
Ik kijk op.
‘Waar gaat u met mijn karretje heen?’
De stem is niet boos en komt van een mevrouw die zeker vijftien jaar jonger is dan ik. Ze komt op mij af lopen. Haar karretje? Ik kijk achter mij. Daar staat een winkelwagentje met mijn boodschappentas erin en met de bosuien en tomaten die ik eerder al afwoog. Wat zit er dan in dit karretje? Aardappelen, prei en kropsla. Dat is niet van mij!
‘Och, excuus,’ zeg ik.
‘Geeft niks, hoor,’ zegt de vrouw. Ze lacht. Een meneer van ongeveer haar leeftijd komt achter haar aangelopen. Aan de manier waarop die bijna in haar nek hijgt, maak ik op dat het haar man, echtgenoot, verloofde, verkering of partner is. ‘Het kan iedereen overkomen. Ik heb het zelf ook wel eens.’
Oef, ze vat het leuk op. Dat zal wel komen door het type winkel hier. In een gewone supermarkt heb je dikke kans dat je gelijk ruzie hebt als je per ongeluk de boodschappenwagen pakt. Maar hier niet. Het lijkt wel of de klanten in deze biologische winkel veel vriendelijker naar elkaar zijn. Haast moet je trouwens ook niet hebben, want het bedienend personeel neemt de tijd.
Snel loop ik naar mijn eigen kar en die duw ik naar het fruit.
‘Bananen,’ lees ik op mijn boodschappenbriefje. ‘Fruit,’ staat eronder. Alsof bananen niet tot het fruit behoren. Maar dat wat ik echt mee moet nemen, schrijf ik voluit. Dat ‘fruit’ betekent dat ik moet kijken of er nog meer lekkers, mooi, goed en betaalbaar hier in deze supermarkt is, anders koop ik het op de markt waar ik hierna nog naartoe ga. Ik vind twee mooie trossen. De een is nog wat groen. Perfect. Die is voor later in de week. De redelijk rijpe voor begin van de week. Hoe eenvoudig en mooi kan het leven toch zijn. Ik draai me half om en leg de bananen in het karretje. Nee, er is verder niets interessants aan fruit. Het is hier wat duurder en het ziet er wat ‘ouder’ uit. Bij die mooie biokraam op de markt is het én goed én mooi én betaalbaar. Ik duw het karretje voor me uit in de richting van de zuivel.
Bij de kaasvitrine werp ik een blik op mijn boodschappenlijst. Dan valt mijn oog op de kar die ik vooruit duw. Barst. Weer niet de goede. Ik draai me om en kijk in de verbaasde gezichten van de vrouw en de man die in haar nek hijgt.
‘Hier ben ik goed in, hè?’ weet ik uit te brengen. ‘Twee keer op rij vergis ik mij in het boodschappenkarretje en twee keer bent u het slachtoffer. Het is een talent. Wat denkt u: zou ik hier mijn beroep van kunnen maken?’
Zonder antwoord af te wachten snel ik naar de kassa. Dan maar geen kaas.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, september 2019