De dame in kwestie
De dame in kwestie deed net of ze me niet zag. Ik ging er geen moeite voor doen ook. Dan niet. Toen ik daarnet café Kwatrijn binnen kwam zag ik haar zitten en ik zwaaide naar haar. Zij keek op dat moment naar de deur, moet mij dus gezien hebben, maar reageerde dus niet. Oké. We leven in een vrij land. Dat ik enigszins teleurgesteld was, zegt meer over mijn verwachtingen die mogelijk niet reëel zijn dan over haar. Over haar kan ik nogal wat verhalen vertellen. Wat zegt u? O, oké. Vooruit dan maar.
Ik leerde Naomi kennen, jaren geleden, toen we beiden betrokken waren bij een soort cabaretgroep. Dat wil zeggen: Huub vroeg mij of ik samen met hem een voorstelling wilde opzetten en daar wilde hij een andere artiest ook nog bij betrekken. Dat bleek een jonge vrouw te zijn die Naomi heette. En heet. En heet was ze. Maar ik hoefde haar niet zo nodig.
Repeteren gingen we niet doen. We hadden alle drie voldoende materiaal om spontaan iets in elkander te zetten. Huub had zijn liederen en conferences die hij haalde uit zijn cabaretvoorstellingen waar geen hond was komen opdraven, ik had een enorme hoeveelheid podiumverhalen om voor te lezen en Naomi kwam met haar gedichten. Gedichten, heb je het ooit zo zout gevreten? Het enige wat we aan voorbereiden deden, was een volgorde bepalen en een soundcheck. Tijdens de soundcheck ging het al mis. Naomi kon met het slechte licht op het podium haar tekst niet lezen. U begrijpt: we bevonden ons in een middelgroot buurthuis en er was ontoereikend budget voor bühneverlichting. Ik wist toen ook nog niet dat we die avond naar huis zouden gaan met een bon van bol.com.
‘Wacht even,’ zei ik. ‘Hoe veel regels telt het rijmsel van je? Acht? Dan heb je nog dik anderhalf uur om die uit je hoofd te leren.’
‘Ja, die is gek!’ brieste ze. ‘Ik heb mijn papieren nodig om voor mijn neus te houden. Dat staat veel dichterlijker.’
‘Je kunt toch ook net doen alsof je het voorleest? Dat scheelt een bouwlamp of drie.’
‘Toch wil ik mijn teksten kunnen lezen.’
‘Wacht,’ zei ik en ik zette het spreekgestoelte een meter opzij. ‘Hier is wat meer licht. Gaat het zo?’
‘Jij bent lief, weet je dat?’
‘Ja, dat weet ik. Dat zegt mijn vrouw ook de hele tijd.’
‘Zullen wij na afloop ergens wat gaan drinken?’
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Nou, je weet maar nooit wat voor moois er tussen ons kan groeien.’
‘O? Zou je dat willen dan?’
‘Volgens mij val ik vooral op vrouwen,’ zei ze, ‘maar ik heb geen bezwaar tegen af en toe een wild kloppende leuter in m’n foef.’
‘Probeer eens of je het zo beter kunt lezen.’
‘Waar eens de frêle roos ontsprong,
En voorts de toendra van mijn boezem trof,
Daar ligt nu een meisje jong
En krijg ik vaag …’
‘Een natte spons, dat kan ik wel raden. Maar goed dat ik vanavond in de coulissen sta als je dit soort prietpraat uitstoot. Dan hoor ik het tenminste niet. Maar ik begrijp dat de belichting nu voldoende is.’
‘Ik speel je finaal van het podium, makker.’ Haar ogen spoten vuur.
Die avond stond ze met knikkende knieën achter het spreekgestoelte. Niemand luisterde. Ook niet naar de malle fratsen van Huub. Zelf las ik een tweetal verhalen, nam het gulle applaus in ontvangst, weigerde mijn bon van bol.com en wist niet hoe snel ik naar huis moest komen.
Sindsdien kwam ik haar her en der in allerlei cafés tegen. Soms bood ik haar wat te drinken aan, maar meestal niet. Meestal kwam ze aangeschoten om mijn nek hangen en naar andere cafébezoekers kijken met een blik van ‘moet je mij bevriend zien zijn met de bekende schrijver’. In het begin vond ik het wel plezant, want Naomi was een schoonheid en ik keek graag naar haar. Maar na een keer of wat had ik door dat ze weinig meer kon dan lallen over haar gedichten, haar ambities in de kunst en de immense rijkdom die haar in de toekomst wachtte. Ik kwam steeds minder in cafés. Naomi zag ik niet meer.
Ik was haar bijna vergeten, toen ik haar opnieuw tegenkwam, maar nu in een ietwat andere omgeving. Ze reed me bijna omver met een overvol beladen boodschappenkar.
‘Aan de kant, makker!’ klonk het. ‘Ik heb meer te doen op mijn vrije zaterdagmorgen.’
‘Wie niet, Naomi?’
‘Bas! Ben jij het?’
‘Wie anders?’
‘Schrijf jij nog altijd?’
‘Voornamelijk facturen,’ zei ik. ‘Ik doe nogal goede zaken.’
‘Heb jij nog ergens wat te doen? Ik bedoel een klusje of zo?’
‘Ik dacht dat jij meer te doen had. Aan die winkelwagen te zien heb je nogal honger.’
‘Kom met me mee, dan praten we bij.’
Voor ik het wist zat ik naast haar in een veel te grote auto.
‘Hoe kom je aan deze bak?’ vroeg ik.
‘Hij is niet van mij,’ gaf ze toe. ‘Beneden mijn stand. Maar nood breekt wet.’
We reden naar een vrijstaand huis ergens net buiten de stad.
‘Woon je hier?’
‘Tijdelijk,’ zei ze. ‘Tot ik iets beters kan vinden.’
We waren nog niet binnen of ze stond al in haar ondergoed.
‘Zelf uitgezocht?’ vroeg ik nog.
‘Bevalt het je?’
‘Het kan ermee door.’
‘Dan doe ik het uit.’ Dat deed ze. ‘Wil je me niet ’s lekker pakken?’
‘Tot ik iets beters kan vinden?’
‘Lul. Als je zo doorgaat, heb ik geen zin meer.’
‘Ik dacht dat je op vrouwen viel?’
‘Jij toch ook?’
‘Wat voor soort klusje zoek je eigenlijk?’
‘Nou, iets in de kunst,’ legde ze uit, terwijl ze haar ondergoed weer aantrok. ‘Het mag van alles zijn: rondleidingen in een galerie, expositieconservator, communicatie, publiciteit, naakt poseren.’
‘Inlijsten?’
‘Sorry, wat zei je?’
‘Je bent om in te lijsten.’
‘Dank je.’
‘Waarom kleed je je nou weer aan?’
‘Oh? Oké.’ Ze trok haar ondergoed weer uit.
‘Dat naakt poseren, hoe gaat dat in zijn werk?’
‘Nou, gewoon. Hier, moet je m’n kut zien.’
‘Ik zie ‘m.’
‘Nu wil jij zeker van alles, hè? Leer mij zo’n vent kennen.’
‘Ik ben zó’n vent?’
‘Viezerd.’
‘Vanmorgen nog gedoucht. Tanden gepoetst.’
‘Denk maar niet dat jij iets voor elkaar krijgt bij mij.’
‘Ik zou niet durven en willen.’
‘O, ik ben niet goed genoeg voor meneer?’
‘Nee, maar nu ik je van dichtbij ruik, vraag ik me af of jij je ook gedoucht hebt vanmorgen. En je tanden gepoetst.’
Ze gooide met iets. Het raakte me, maar het deed geen pijn. Het was een stuk ondergoed. ‘Ik zou nog wat doorgaan met zoeken,’ zei ik, terwijl ik het kanten onderbroekje aan haar terug gaf. ‘Tot je wat beters vindt.’
‘Je neukt me nu of helemaal niet!’ riep ze. Met een hupje wierp ze zich achterover op de enorme hoekbank die daar stond en vervolgens spreidde ze haar benen, klaar om me in alle glorie te ontvangen.
‘Nee dank je, die klus kan ik je niet aanbieden.’ Ik draaide me om en liep de woning uit, haar luid gillend achterlatend.
Daarna zag ik haar lange tijd niet. Een jaar of wat. Drie, vier? Geheel onverwacht ontmoette ik haar op straat. Er was een opstootje gaande voor de ingang van een of andere winkelgalerij bij ons in de stad. Normaal gesproken vermijd ik mensenmassa’s, maar ik zag tussen de benen van omstanders door een ouder iemand op de grond liggen. Veel mensen stonden er dus omheen, maar ze staken geen poot uit. Ik was van zins om de bejaarde behulpzaam te zijn en wurmde me een weg tussen de toeschouwers door. Op de grond lag een oudere dame en er stond een vrouw over haar heen gebogen.
‘Poten thuis, oud wijf!’ gilde deze vrouw.
Ik knielde bij de watergolf neer. ‘Gaat het mevrouw?’ vroeg ik.
Het besje antwoordde niet. Ze lag op haar zij en keek wezenloos naar haar rollator die naast haar op z’n kant lag. Allerlei boodschapjes waren uit het mandje gevallen en lagen verspreid eromheen op straat.
‘Welja, neem het maar op voor die tang!’
Ik keek omhoog. ‘Naomi?’
‘Bas! Wat moet jij hier? Kom me helpen. Dat secreet wilde me aanranden of zoiets!’
Ik kwam overeind.
Naomi vloog me om de nek. ‘De hele wereld is tegen me. Ben jij mijn redder?’
Iemand tikte mij op de schouder. ‘Gaat u dat mens nog reanimeren of hoe zit dat?’ Het was een meneer met een mobiele telefoon in zijn hand. ‘Zo ja, dan wil ik dat graag filmen. Mijn vriendin wilde doorlopen, maar ik zei: even wachten, dit moet ik zien.’
‘Bemoei je d’r niet mee,’ siste Naomi. ‘Je lijkt m’n souteneur wel.’ Met een krachtige elleboogbeweging sloeg ze de man in het gezicht. Die ging gelijk tegen de vlakte. In de verte klonken sirenes.
‘Ik ga maar eens,’ zei ik. ‘Leuk je weer eens te hebben ontmoet.’ Ik liet de commotie voor wat hij was en wandelde de winkelgalerij in.
‘Wacht nou even!’ riep ze me na.
Zonder om te kijken zwaaide ik en ik liep door. Het duurde niet lang of ik hoorde het getik van haar hakken op de glimmende tegels. Ze galmden.
‘Zal ik je niet even lekker aan je piel rossen?’ hijgde ze, terwijl ze naast me kwam lopen.
Ik keek niet op. ‘Dat is lief aangeboden, maar ik ben zopas nog aan mijn piel gerost.’
‘Je weet niet wat je mist.’
‘Jij weet niet wat jij zopas hebt gemist.’
‘Ik mis jou.’
‘Lul niet, Naomi. Waar was je al die jaren? Je had me kunnen opzoeken. Zo moeilijk ben ik niet te vinden.’
‘Heb jij mij dan niet gemist? We hadden toch iets bijzonders?’
‘Hadden? Nee. Hebben? Ook niet.’
‘Wat doe je toch afstandelijk opeens.’
Ik stopte, draaide me naar haar toe en vroeg: ‘Wat is dat met die souteneur?’
‘Welke souteneur?’
‘De souteneur over wie je sprak tegen die meneer met de mobiele telefoon.’
‘Sinds wanneer moet ik me tegenover jou verantwoorden?’ Nu liep zij door en hobbelde ik erachteraan. We waren aan de achterzijde van de winkelgalerij aangekomen. De schuifdeuren openden zich en we stonden op straat.
Plots klonk een knal. Automatisch bukte ik. Naomi greep me bij de hand en begon te rennen, de smalle straat in. Nog een knal. Er floot iets langs mijn hoofd.
‘Jemig, wat is dit, Naomi?’ vroeg ik, terwijl ze me al rennend mee sleurde. Achter ons hoorde ik een auto starten. Ik keek om. Een grote, lage wagen kwam achter ons aan.
‘Nu even niet, Bas!’ schreeuwde ze. We kwamen op een T-splitsing. ‘We moeten hem van ons afschudden!’
‘Goh.’
‘Jij naar links, ik die kant op!’
Ik ging naar links en dook daar een steegje in. Toen ik om het hoekje keek, zag ik de wagen rechtsaf slaan, de kant waar Naomi op was gegaan. Naomi zelf was nergens meer te bekennen. De jaren daaropvolgend ook niet.
Om een lang verhaal kort te maken: Naomi was nader beschouwd nogal een stomme trut. Bij nader inzien hoefde ik hier in het café Kwatrijn helemaal geen aandacht van haar. Ik negeerde de tafel dan ook volkomen. Met dat ik erlangs liep, riep iemand die tegenover haar zat: ‘Hé, Bas!’ Ja, toen moest ik wel kijken. Het was Robert, die kende ik wel. ‘Hoi,’ groette ik hem. Toen zag ik het pas. Naomi zag er van dichtbij heel anders uit dan deze dame in kwestie.
–
Apeldoorn, december 2019