Hoog tijd voor een kroegverhaal (25)
Het was stil in café De harde plasser. Of hoe heette dit café? Even nadenken. Het café heette Bij Anja en niet De harde plasser, al vond ik De harde plasser stiekem een leukere naam.
Niemand op het terras. Het was van dat grauwe septemberweer en het regende. Op zich geen zware regen, maar als je er even in liep of zat, dan werd je er doornat van. Iedereen die niet op het terras zat gaf ik dan ook groot gelijk. Zelf had ik ook geen enkele aandrang om buiten op het terras plaats te nemen, dus duwde ik de deur van het café open en ging naar binnen.
Ook daar was het stil. Maar dat had ik al geschreven. Lees vooral de eerste zin van dit verhaal terug. Ik was hier wel eens geweest. Om te schrijven dat het mijn stamcafé was, gaat te ver. Maar ik had er mooie dingen meegemaakt. Er waren tijden dat er liveoptredens waren van bandjes. Ik had er zelf ook een paar keer op het podium gestaan om voor te lezen uit eigen werk. Ook had ik er Anja’s verjaardag gevierd. Anja was de eigenaresse van het café, maar ze had het een tijd terug verkocht. Nu was het er in haar nadagen al stil en zo te zien was het er niet op vooruit gegaan.
Ik liep naar de bar. Achter de bar was niemand. Ik hoestte. Er kwam niemand tevoorschijn. Wat een zaak. Zou ik eens kijken of de lade van de kassa open ging? Nee, er was hier helemaal geen kassa. Volgens mij deed Anja iets met een plastic bak waar het contant geld in verdween en had de nieuwe uitbater dit systeem overgenomen. Waar zat die vogel? Ik sloeg met vlakke hand op de toog. Dat maakte lawaai. Het deed pijn ook. Ik deed het niet nog een keer. Er kwam nog altijd niemand. Zou ik een asbak tegen de grote spiegel achter de bar keilen? Of een stoel door de weinige ramen? Zou er dan wél iemand komen? Wacht, daar kwam nu iemand. Tenminste, ik hoorde een stem ergens achter een deur.
Een deur achter de bar zwaaide open en daar verscheen een jongedame. Anja was het niet, dat kon ik zo wel zien. Anja was een roomblanke dame van tegen de middelbare leeftijd, dit was zoals gezegd een jongedame en aan haar huidskleur te zien van Indonesische afkomst of zo. Weet ik veel.
‘Hallo!’ zei ze luid.
Ik keek om me heen. Er was nog altijd niemand. Waarom schreeuwde ze zo? ‘Goedemiddag,’ zei ik op volstrekt normaal volume.
‘Zeg het maar! Wat mag het zijn?’
Nu vond ik het te stil in het café, maar dit gegil was overdreven. Ik boog wat over de toog en zei zachtjes, bijna fluisterend: ‘Dit hoeft niemand te weten. Doet u mij een glaasje water, liefst uit de kraan.’
‘Uit de kraan?’ vroeg ze op gewone geluidssterkte.
‘Ja,’ zei ik.
‘Oké. Ik zal het opschrijven.’
‘Als je het zo beter kunt onthouden: prima.’
Ze keek me verward aan.
‘Je kijkt wat verward,’ zei ik. ‘Nu ken ik je niet zo goed; misschien kijk je altijd zo? Ik kom hier niet vaak meer. Hebben wij elkaar eerder ontmoet hier? Vergeef me als ik je naam vergeten ben. Hoe heet jij?’
‘Dinda.’
‘Dinda?’
‘Ja. Dinda.’
‘Excuus. Ik ben wat slechthorend. Dag, Dinda. Leuk je wat beter te leren kennen.’
Ze knikte met een glimlach. Ik vond haar wel een leuke jongedame. Ze had een mooie glimlach. Ik zag een gaaf gebit, kuiltjes in haar wangen, glinsterende blauwe ogen, pretrimpeltjes rond die ogen en een mooie bos met lange zwarte krullen die tot op haar schouders hing. Hoe oud zou ze zijn? ‘Hoe oud ben jij?’
Dinda draaide zich half om. Ze was onderweg naar de deur, vandaar. ‘Ik? Als je het per se weten wilt: ik ben zesentwintig.’
‘Per se was het niet nodig, maar nu ik het weet, vind ik het fijn om te weten.’
‘Jij bent een rare,’ zei ze. ‘Maar je bent die schrijver, toch?’
‘Welke schrijver bedoel je met die schrijver?’
‘Die ene.’
‘O, die. Nee, die ben ik niet. Ik ben die andere.’
Ze lachte haar gave tanden weer bloot en ging verder naar de deur. Niet heel sierlijk deed ze die open, verliet de gelagkamer en sloot diezelfde deur met een klap achter haar.
Ik was weer alleen.
Het was niet moeilijk om een lege tafel te vinden. Alle tafels waren leeg. Ik nam plaats op een stoel aan een tafel die door het raam uitkeek op het terras in de regen. Als je de andere kant op keek, zag je een groot deel van het café. Niet alles, want achterin was aan de linkerkant de toegang tot het zaaltje. Daar bevond zich ook het betreffende podium waarop ik leuke bandjes had gezien en zelf meerdere malen mijn verhalen had voorgelezen.
Ik ging zo eens door mijn geheugen en bladerde door de muziek die ik hier had mogen horen. Ralph de Jongh, Fillmore East, Ian Parker, dat waren zo wat namen die me gelijk te binnen schoten. Talloze andere muziekmakers, veelal plaatselijke prutsers. O ja, natuurlijk The FoolZ ook, die waren hier een tijdje kind aan huis en naast hun tientallen optredens, al dan niet akoestisch, had ik ook een paar keer meegeholpen hun podium én zaal te versieren voor hun speciale Halloweenconcerten. Leuk, hoor.
Hoe veel keer had ik hier zelf op het podium gestaan? Twee boekpresentaties, drie keer voorlezen met de columnisten van FOK!, een keer met De Drie Wijzen, twee keer Sambal, vijf grote voorleesvoorstellingen met het trio Bas, Willem en ik. Bijna raakte ik de tel kwijt.
In het zaaltje had De Vrouw haar vijftigste verjaardag gevierd. Ze was toen net hersteld van de borstkanker. De Sara op het podium droeg een afgedankte bril en de pruik die toen net een half jaar overbodig was.
Er was een tijd dat ik hier iedere zondagmiddag zat, luisterend naar de lokale muzikanten die er optraden, fiks bier uitdelend en een boel mensen ontmoetend.
Mooie herinneringen.
Het café was nog altijd leeg. En donker. Het was nog overdag, rond een uur of vier. Nu was het buiten niet echt zonnig (het regende, weet je nog), maar ook als het wel zonnig zou zijn, zou er weinig daglicht naar binnen vallen. Als het een beetje weer was, zou ik in de binnentuin achter het café zijn gaan zitten. Je waande je er in Zuid-Frankrijk, zo mooi en rustiek was het er, met het vele groen, de zitjes her en der, de druivenstruik die over de pergola heen groeide, de ruwe muur en gewoon de hele atmosfeer. Ik kan dat niet uitleggen en moet dat ook helemaal niet doen. Ik doe het dan ook niet. Bovendien is het er alleen maar mooi en rustiek als de zon schijnt en dat was zoals gezegd niet het geval.
Een diepe zucht ontsnapte me. Het was de vlaag van melancholie die het hem deed. De wereld verandert. Alles verandert. Daar doe ik niets aan. Die vlaag van melancholie had er alles mee van doen dat ik zelf niet mee was veranderd. Ik kan niet maken dat alles hetzelfde blijft. Soms zou ik dat willen, vaak ook niet. Wat ik wél kan veranderen, dat is hoe ik erover denk. Dat leek me een goede eerste stap.
Mijn volgende gedachte was: Waar blijft dat water? Zit er geen kraan in de toog hier? Moet die Linda of Dinda of Pinda naar de binnenplaats om het daar uit de bodem te pompen of zo?
Ik gaf een zachte klap op het tafelblad, stond op en ging naar huis. Daar zette ik de computer aan en opende ik het tekstverwerkingsprogramma. Ik wilde beginnen met schrijven, maar er kwam niets. Ja, het enige wat ik kon bedenken was een titel.
–
Apeldoorn, september 2021