Gesloten – Lotgenoten (0043)
Lotgenoten,
Met die aanhef open ik zo goed als alle optredens die ik doe. Ik sta nogal eens op de planken. Dan lees ik voor uit eigen werk. Tijdens die voorleesvoorstellingen kan ik putten uit een rijk oeuvre aan verhalen en gedichten. Maar, zelden kies ik ouder werk. Eerder zorg ik ervoor dat het publiek iets unieks meemaakt: de première van een nieuw verhaal of gedicht. Ik denk niet dat ik dit werk ooit ga voorlezen op de planken.
In veel gevallen zorg ik ervoor dat er iemand is die foto’s maakt van mijn optreden. Niet omdat ik mijzelf zo graag zie op foto’s, maar ik gebruik ze om te delen op enkele sociale media en om reclame te maken voor een volgende voordracht. Echter, de meeste foto’s van mijn optredens gebruik ik niet en dat komt zo: ik sta erop met mijn ogen gesloten.
‘Waarom praat jij met je ogen dicht?’ vroeg een of ander rotjong dat samen met mij in de derde klas van de middelbare school zat, toen ik hem antwoord gaf op zijn vraag of hij mijn huiswerk mocht overschrijven. Ik schrok ervan dat hij dat vroeg. Dat van die ogen dicht, niet dat hij mijn huiswerk wilde kopiëren. Het was ook niet dat ik me ervoor schaamde dat ik met gesloten ogen sprak; het was meer de venijnige en boosaardige toon in zijn stem. Hij herhaalde zijn vraag luid en de halve klas moest lachen. Toen hij ook nog eens al pratend heen en weer door het lokaal ging lopen en theatraal met zijn ogen dicht tegen de schoolbanken, stoelen en lessenaar aan botste, wist ik genoeg: dat schooljaar was ik het doelwit van ongenadige pesterijen.
Sindsdien ben ik me veelal bewust van het doen en laten van mijn ogen als ik spreek, maar het lukt niet altijd. Het voelt krampachtig als ik omstandig met grote ogen een gesprek voer. Alsof ik iets te veel heb gesnoven of gespoten. Bovendien, ik kan geen twee dingen tegelijk: nadenken over wat ik zeg én om me heen koekeloeren. Als ik me moet concentreren op wat ik ga zeggen, gaat het bijna automatisch: hoppa, de luiken toe.
Maar als ik op het podium sta, dan lukt het me wél om én geconcentreerd voor te lezen én af en toe de zaal aan te kijken. Het zal een vorm van zelfverzekerdheid zijn die zich op dat moment meester van mij maakt. Misschien klinkt het arrogant, maar ik weet dat het kwalitatief goed is wat ik op de planken breng.
Onlangs vroeg iemand – met wie ik regelmatig op die planken sta – of ik mee wil spelen in een toneelstuk dat hij heeft geschreven en dat binnenkort een paar maal zal worden uitgevoerd.
Ik schrok. Wie? Ik? Toneelspelen? Waarom? Hij, de theaterschrijver, theaterdocent en theaterregisseur, hij zal in zijn netwerk toch wel voldoende acteurs hebben die én ervaring hebben met spelen én het ook daadwerkelijk kunnen?
(‘Jij moet naar de toneelschool!’ roepen de mensen al mijn hele leven lang, als ik weer eens iets grappigs uitbeeld of speel of nadat ik op het podium een verhaal heb voorgelezen. ‘Jij kunt je zo goed enorm kwaad maken,’ zeggen ze er dan bijvoorbeeld achteraan. Maar ik denk: Naar de toneelschool? Ik? Moet ik dat als een compliment beschouwen? Of doe ik het zó slecht dat ik naar de toneelschool moet? Daar komt bij: ik speel mijn hele leven al toneel. Al dik zevenenvijftig jaar doe ik net alsof ik dit leven aankan. Eigenlijk heb ik geen zin om het ook nog eens professioneel te moeten gaan leren.)
‘Zou ik dat kunnen, denk je?’ was mijn tegenvraag.
‘Als ik jou zo bezig zie op het podium, dan denk ik van wel, ja.’
‘Maar ik lees mijn verhalen voor van papier. Dat is bij toneel toch anders. Ik ben niet goed in lappen tekst onthouden.’
‘De rol die ik voor je in gedachten heb, is een kleine. Je krijgt een paar regels. Dat gaat vast lukken.’
‘Ik weet het niet,’ twijfelde ik.
Toch zei ik ja.
De nachten erna sliep ik slecht. Wat had ik me nu weer op de hals gehaald? Om wat voor rol ging het eigenlijk? Het was toch niet zo’n modern stuk waarin de spelers de meest mallotige absurditeiten uitbraakten en ook nog eens in hun blote reet? Waarom had hij mij verkozen? Toch niet vanwege mijn goddelijke lichaam of mijn lange, wilde en grijze haren? En wat is een kleine rol? Hoe veel regels zijn ‘een paar’? Over een maand moest het stuk op de planken, dus heel veel tijd om mijn tekst te leren had ik niet. Hoe kreeg ik dat voor elkaar in deze hectische tijden? Ik heb een bijna-voltijds-baan, heb daarnaast mijn vaste dingen in en om huis, er liggen wat eigen voorleesoptredens in het verschiet, ik moet ook nog regelmatig een stukje schrijven en … Badend in het zweet werd ik niet wakker, want slapen lukte niet en sprake van wakker worden was er dus al helemaal niet.
Een week later kreeg ik een mail met het script. Snel bladerde ik de tekst door. Drie bedrijven. De persoon die ik speel zit slechts in het tweede bedrijf, zag ik al gauw. Sterker nog: het tweede bedrijf start met de scène waarin ik al op het podium sta. En tjonge, ik mag gelijk handtastelijk met een vrouw zijn. Het is wederzijds, want ik lees in de toneelaanwijzingen: ‘Zij staan voorover gebogen tegenover elkaar, elkaars handen teder vasthoudend, met getuite lippen en …’ Aha, gelukkig. Dit gaat me lukken. Ik lees verder: ‘… en met gesloten ogen.’
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, juli 2022
P.S. Ik houd u op de hoogte. Help me onthouden.