Wild – Lotgenoten (0044)
Lotgenoten,
Gelukkig bestaan ze niet meer, die stinkende streekbussen. Nou ja, ze zullen heus nog wel bestaan, maar het vervoersbedrijf bij mij in de regio zet ze niet meer in. Alle materieel is elektrisch tegenwoordig. En stil. Ik zit dus ’s morgens vroeg niet meer in een stinkende streekbus naar mijn nieuwe werkplek (had ik al verteld dat ik een – laat maar), maar in een stille streekbus. Van de ene provincieplaats naar de andere. De route gaat deels over een snelweg en die leidt weer deels langs een bos.
Doorgaans lees ik me een breuk in die stille streekbus. Jaren geleden kocht ik eens een e-reader. Iemand als ik zweert bij een echt boek van papier. Dat leest heerlijk, je hebt een kunstwerk in handen en steunt de auteur. Voor het gemak – lees: onderweg naar vakantiebestemming of nieuwe werkplek – schafte ik een e-reader aan. E-boeken koop ik dan weer niet of nauwelijks. Nee, mijn e-reader staat vol met (legaal gedownloade) klassiekers. Van Jules Verne tot aan Charles Dickens. Heel fijn. Echter, als de stille streekbus over de snelweg langs het bos zoeft, dan staak ik het lezen. Want: herten en ander wild.
Ik begrijp het vaak niet: vlak langs de snelweg zijn ze te zien, de reeën, dam- en edelherten. Die meute voorbijrazende auto’s en vrachtwagens: daar moeten die beesten toch enorm van schrikken? Maar nee, ze blijven onverstoorbaar verder grazen of lopen of wat ze verder nog aan het doen zijn op het vroege ochtenduur.
De schemering is bijna voorbij, vanmorgen. Een perfect moment om de dieren te spotten. Ik leg de e-reader op mijn schoot, schuif mijn leesbril naar het puntje van mijn neus en kijk over het montuur heen naar buiten.
Het gras is geel, de bomen en struiken verdord. Er liggen kale bomen her en der, omgewaaid of gevallen. Veel variatie in het gewas is er ook al niet. Alles is droog en verzuurd en het ziet er treurig uit. Het lijkt wel herfst en er is nog geen hert te zien. En dat terwijl de zomer nog in volle gang is en het ernaar uitziet dat de warme dagen nog niet voorbij zijn en de regen voorlopig uitblijft. Mijn gedachten dwalen af.
‘Nee hoor, er is niets aan de hand. Het is gewoon lekker weer. Vroeger noemden we dit een warme zomer, tegenwoordig is het de angstporno van klimaatverandering.’ Het is geen klimaatverandering; het is een klimaatcrisis. Alle alarmbellen gaan al tientallen jaren af, maar we doen er geen flikker aan, want ‘de economie en mijn geld en ik merk er niks van en na ons een zondvloed’. Als we zo doorgaan is er geen na ons. Ja, het klimaat verandert altijd, maar de laatste dertig jaar wel héél erg snel en dat heeft de mens veroorzaakt. Van alle levende wezens die de evolutie heeft voortgebracht is de mens wel de meest afschuwelijke en meedogenloze.
‘Geen asielzoeker in mijn wijk!’ Zijn er plannen om mensen onder te brengen in een leegstaand hotel? Dan kopen wij het hotel op zodat de mensen er niet in kunnen of we doen er alles aan om te voorkomen dat de staat het hotel koopt. Lieve help, wat een kloo – ‘als ik het maar goed heb, wat kan mij dan de ander schelen’. Er is geen asielcrisis, want er zijn niet meer asielzoekers dan voorgaande jaren; er is een opvangcrisis omdat in rustiger tijden de opvang is afgeschaald. Migratie is van alle tijden; al duizenden jaren trekken mensen weg uit oorden waar het niet lukt om een redelijk bestaan op te bouwen of te leiden omdat de omstandigheden er gewoon niet goed zijn, op zoek naar plekken waar het beter is. Oorlog, armoede, wat de reden ook mag zijn. Wie zijn wij om te bepalen voor een ander wat een goede reden tot vluchten is? Wie zijn wij om te mogen zeggen: ‘Dit, deze stippellijn hier, dit is een grens en hier mag je niet voorbij.’? Als ons deel van de wereld straks onleefbaar is door extreem weer, zeespiegelstijging of juist droogte of wat dan ook, en we voelen ons hier niet meer veilig en we vertrekken massaal naar een ander deel van de wereld omdat het daar wél veilig is en omdat we daar een behoorlijk leven kunnen herstarten, hoe willen we daar dan ontvangen worden? Met: ‘Geen asielzoeker in mijn wijk!’?
Ik, ik, ik. Nee, wij mensen zijn sociale wezens, maar we maken elkaar het leven kapot. Is het niet met klimaatontkenning of xenofobie, dan is het wel met elkaar online verrot schelden, met trekkers je zin doordrijven, met dierenmishandeling omdat we ‘nog wel gewoon moeten kunnen barbecueën’, met misinformatie verspreiden (‘De boeren moeten weg zodat er huizen voor asielzoekers kunnen komen’), met roeptoeteren dat ‘Een staat die zich als tiran gedraagt mag afgezet worden’ terwijl je kamerlid of statenlid of raadslid bent, met geld met bakken tegelijk binnen harken terwijl de rest van het land het financieel steeds moeilijker krijgt, met ‘Wat nou verkeersregels? Ik bepaal zelf wel hoe of ik …’
Ik wil de hoop niet opgeven, maar soms vind ik het moeilijk om trouw te blijven aan mijn idealen, aan mijzelf. Mijn afval blijf ik netjes scheiden, ondanks dat ik mensen hun bergen vuilnis naast de buurtcontainers zie smijten. Als mijn buurman met wie ik de krant deel moppert dat die krant weer eens te laat bezorgd is omdat er geen personeel is, terwijl ‘hier vlakbij een AZC barstensvol asielzoekers zit’, dan vraag ik hem of hij er al is geweest om de mensen te vragen. We blijven zoeken naar mogelijkheden om ons huis verder te verduurzamen, ook al kost ons dat in eerste instantie wat meer geld. Ik blijf de wat duurdere producten kopen bij de supermarkt die wél een eerlijke prijs betaalt aan de boer, in de hoop dat langzaam steeds meer mensen zullen (kunnen) kiezen voor een beter alternatief. De helpende hand blijf ik uitsteken; ik probeer zo veel mogelijk zonder oordeel naar iemand om te zien, gewoon omdat iemand op dat moment hulp nodig heeft. Ja, het is moeilijk om trouw te blijven aan mijn idealen, aan mijzelf, maar ik probeer me er niet al te druk om te maken, want als eenling heb ik er niet al te veel invloed op. En ik weiger om op de sociale media hard mee te brullen of juist een tegengeluid te schreeuwen. Dat helpt me niet verder en het kost me te veel energie.
Die energie gebruik ik liever om me bezig te houden met de zaken die ik wel kan beïnvloeden. Dichtbij. Hoewel, soms gebeuren er in mijn naaste omgeving dingen waar ik geen vat op heb, maar wel mee te dealen. Ik heb van doen met de dynamiek in mijn baan, met onvoorspelbare zaken in mijn vrijwilligersklussen, met mijn oude vader of De Zoon die mijn aandacht vraagt. Of met dingen in en om het huis, van eenvoudige huishoudelijke tot ingewikkelder administratieve klussen. En dan is er nog De Vrouw, De Vrouw die na alle avonturen van borstkanker en behandeling en alle gevolgen van dien binnenkort opnieuw in een stroomversnelling van medische toestanden komt. We gaan wederom een intensieve periode in van ziekenhuisopname en operatie en nasleep en ik maak me zorgen en ik ben ook gewoon hartstikke bang en …
En daar is er een. Ik herken ‘m gelijk. Een vlaag van paniek. Een enorme angstaanval. Ik ril. Het zweet breekt me uit. Er beukt iets op mijn hoofd, alsof iemand met een grindtegel op mijn hoofd staat en erop stampt en springt. Er opent zich een zwart gat voor mijn ogen, waarin ik eerst langzaam maar steeds sneller dreig te verdwijnen. Hoppa. Daar is er weer eens een. Tijdje niet gehad.
Eerder was het niet alleen duister, maar kreeg ik ook gedachten dat ik dit niet meer wilde en dus het leven wilde stoppen. Dat heb ik gelukkig niet meer. Dit is naar en afgrijselijk, maar het gaat voorbij. Is het niet nu, dan is het straks of morgen of over een paar dagen. Het is niet fijn, maar ook niet erg. Het mag.
Ik haal diep adem en glimlach zelfs. De lucht klaart. Het wordt weer licht. Het is weg, lijkt het. Zucht. Van opluchting.
Ik kijk om mij heen. De stille streekbus zoeft nog altijd over de snelweg. Maar het bos is al lang voorbij. Geen hert gezien. Ook niet op gelet.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, augustus 2022