Hoog tijd voor een kroegverhaal (30)
Al in geen tijden meer in zo’n gelegenheid geweest. De een na de ander heeft hier de afgelopen paar jaren de deuren gesloten en er zijn er niet veel overeind gebleven. Dat ze zijn gesloten, heeft niet zo veel te maken met dat ik er niet meer kom. Ik bestel er slechts water (liefst uit de kraan), dus mij valt de faillissementen niet te verwijten. Het zal de combinatie van de virusmaatregelen en het personeelstekort zijn, alhoewel je als kroegbaas in mijn ogen ook een boel geld bespaart als je geen personeel in dienst hebt. En ik denk dat als je de prijzen ook weer wat aantrekkelijker maakt, je plots heel veel klanten meer in je kloterige kroeg krijgt.
Maar goed, ik ging er dus weer eens heen. Café De losse bal, dit keer. Ik had er afgesproken.
Met Fabio. Die moest iets van me. Geen idee wat, maar dat ging ik horen.
‘Dag Fabio,’ zei ik. ‘Ga zitten.’ Ik wees op de lege stoel naast mij. Alle andere stoelen in het café waren ook leeg, maar daar gaat het nou niet om.
‘Nou vooruit,’ zei Fabio. ‘Al blijf ik liever staan.’
‘Graag of niet, hoor.’ Ik schopte de stoel aan de kant en daardoor viel Fabio – die net een zich neerzettende beweging aan het maken was – met een bons op de niet geveegde cafévloer.
‘Au!’ De vloek die hij eraan toevoegde, noteer ik hier niet.
‘Wat drinken?’ vroeg ik.
‘Eh pils,’ zei hij kreunend, terwijl hij omhoogkrabbelde.
‘Er is geen bediening. Personeelstekort. Achter de bar is ook niemand. Ook personeelstekort.’
‘Laat dan maar.’
‘Mooi. Dat scheelt weer. Met dat gezuip de hele tijd. Maar wat moet je van me?’
‘Au. Oei.’ Fabio stond ietwat krom gebogen en had een hand op zijn achterwerk gelegd. ‘Dat deed zeer, zeg.’
‘Is de pijn nu al weggetrokken?’ vroeg ik. Het liefst wilde ik hem nu een schop voor z’n billen geven, maar ik had inmiddels al avonturen genoeg beleefd. Nog geen tien minuten binnen en ik was dat hele café al strontzat. Fabio stond erbij alsof hij ook strontzat was.
‘Sorry, wat vroeg je?’ vroeg hij wankelend.
‘Wat of je van me moet.’
‘Ik heb een vraag.’
‘Kijk aan.’
‘Samen met een werkgroep organiseer ik een literair festijn. We willen allerlei schrijvers uitnodigen die komen voorlezen en die we kunnen interviewen.’
‘O kut.’
‘Ja.’
‘En wanneer komt de vraag?’
‘De eerste aan wie we dachten, dat was jij.’
‘O kut.’
‘Ja.’
‘En wanneer komt de vraag?’
‘Wil jij meedoen?’
‘Met organiseren?’
‘Nee. Met voordragen en geïnterviewd worden.’
‘Nee,’ wilde ik zeggen, maar mijn aandacht was afgeleid.
De deur was open gegaan en daar kwam ze binnen.
‘Bas!’ riep ze van een afstand. ‘Wat leuk!’ Ze kwam naar me toe gebeend.
Ik stond op en spreidde mijn armen. Ze vloog me om de hals en drukte haar lippen op mijn wangen. Toen keek ze me aan. ‘Je ziet er goed uit.’
‘Je haalt me de woorden uit de mond,’ zei ik.
‘Dank je. Hoe gaat het met je? Wil je wat drinken?’
‘Water graag. Het liefst uit de kraan. Maar doe geen moeite, want er is geen bediening en ook niemand achter de bar, vanwege personeelstekort. Jij dan?’
‘Doe maar een witte wijn.’
‘Fabio, ga ’s op zoek naar personeel en bestel een witte wijn voor deze goed uitziende jongedame.’
‘Eh maar,’ begon Fabio.
‘Wie is hij?’ vroeg ze.
‘Fabio,’ zei ik. ‘Hij moest iets van me. Maar nu gaat hij witte wijn voor je halen.’
‘Ik had mijn vraag nog niet gesteld,’ zei hij.
‘JAWEL! DAT HAD JE WEL!’
‘Maar je had nog geen antwoord gegeven,’ piepte Fabio bedremmeld.
‘Nou, heel kort dan,’ zuchtte ik. ‘Wat was je vraag ook weer?’
‘Wil jij meehelpen met het literaire festijn? Dat je voorleest en geïnterviewd wordt?’
‘Dat zijn twee vragen. Laat ik een tegenvraag stellen. Wanneer is het?’
‘De precieze datum is nog niet bekend, maar we denken aan juni volgend jaar.’
‘Dan kan ik niet. Dan vieren we Het Grote Feest van Mucha Makutsin.’
‘Het grote feest van wát?’
Ik keek naar haar. Ze grinnikte en ik vond het altijd aangenaam om haar te zien grinniken.
‘Wat zit jij nou dom te lachen?’ vroeg Fabio. Hij keek haar woedend aan.
‘Dom?’ vroeg ze. ‘Ik? En bedankt. Hoor wie het zegt.’
‘Ik was het niet,’ zei ik. ‘Dan blijft er slechts één iemand anders over.’
‘Nou, als jij zo nodig roept van moetjemekutzien… dan krijg jij dit.’ Fabio knoopte zijn broek open. ‘Kijk hier, me lul.’
‘Je hersenen zijn het inderdaad niet,’ zei ik.
‘Nee? Nee?’ Fabio werd wat nerveus-panisch-agressief. ‘Nee? Nee?’
‘Nee,’ zei ze en ze wees. ‘Die moeten nóg kleiner zijn dan dat dingetje daar.’
‘Dit pik ik niet,’ brieste Fabio.
‘Pik?’ Ze grinnikte nu hoogst geamuseerd. ‘Dat? Laat me niet lachen.’
‘Ik sla niet graag een vrouw!’
‘Da’s mooi,’ zei ze. ‘Dat scheelt weer.’
‘Maar nu is het moment aangebroken!’ Het sputum van Fabio vloog in het rond.
Ze stond op. Fabio wilde een stap achteruit doen, maar omdat hij nog altijd zijn broek op de knieën had hangen, ging dat niet goed. Ongemakkelijk viel hij achterover, opnieuw op zijn billen.
‘Au,’ zei ik.
‘Au?’ vroeg ze. ‘Jij? Heb jij au?’
‘Nee, maar ik voel wel met hem mee.’ Ik vertelde van het eerdere voorval.
Ze zei: ‘Ach zo.’
‘Ja.’
‘Zullen we hem uitzwaaien?’ Ze wachtte mijn antwoord niet af, maar greep Fabio bij z’n lurven en sleepte hem naar de deur. Wat een kracht, wat een vrouw. Door het gesleep zakte de broek van Fabio tot op z’n enkels. Geen gezicht. Lang hoefde ik het niet aan te zien. De deur van het café viel met een klap achter hem dicht.
‘Toch jammer,’ zei ik.
‘Jammer?’ Ze keek me niet-begrijpend aan. ‘Die vent is hier hoogst grensoverschrijdend en dan zet ik ‘m op z’n nummer en dan vind jij dat toch jammer?’
‘Toch jammer dat zo weinig mensen weet hebben van Mucha Makutsin, de Chileense vredesactiviste die twee eeuwen geleden ruimschoots naast de Nobelprijs voor de Vrede viste, eenvoudigweg omdat de hele prutprijs destijds nog niet bestond en vrouwen in haar geboorteland überhaupt sowieso insblauehinein esistkausbausen geen enkel recht van spreken hadden.’
‘Ik hoor het al: met jou is ook geen land te bezeilen.’ Ze lachte.
‘Weet je wat ook jammer is?’
‘Ja, dat weet ik.’ Haar lach verdween. Ze keek me verdrietig aan. ‘Je moet gaan. Naar huis. Schrijven. En ik weet de titel al.’
Ze had gelijk.
–
Apeldoorn, oktober 2022