Debiel – Lotgenoten (0059)
Lotgenoten,
‘Kijk uit, debiel!’
Ik schrok en deed een stap terug het trottoir op. Wie zei dat?
Het was zo’n vette fiets. Waar kwam die zo snel vandaan?
Het leuke van wonen in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn is dat ik overal te voet heen kan. Een auto is niet in mijn bezit; ik heb hem niet nodig, want ik kan overal komen met het openbaar vervoer. Daar komt bij: ik zou niet weten waar ik het ding zou moeten parkeren en ik kan niet eens rijden. Ik heb een fiets, maar die gebruik ik nauwelijks. Het ding staat al jaren te roesten in onze berging in het souterrain.
Alles is te voet te doen. Iedere woensdag- en zaterdagmorgen wandel ik een boodschappenrondje naar mijn vaste super. Het station ligt op nog geen tien minuten lopen. De poptempel, het cultureel centrum, de bibliotheek en de pleinen en straten met de cafés en restaurants en de winkels met alle relevante zaken zijn dichtbij. De McDonalds is hier op de hoek van de straat, maar daar kom ik dan weer nooit. Ja, zelfs de praktijkruimte van mijn tandarts is op loopafstand. En de bushalte van waar de stinkende streekbus naar mijn nieuwe werkplek vertrekt, bevindt zich bij ons aan de overkant van de straat.
Vandaar dan ook dat uw schrijver veel te zien is in het Apeldoornse straatbeeld. Al wandelend observeer ik van alles en niet zelden leiden die waarnemingen tot een amusant stukje op deze webpagina. Waarvan akte.
Ik ben echter niet de enige die gebruik maakt van de verkeersinfrastructuur. Met mij zijn er veel andere voetgangers, enkele drukke fietsroutes lopen door het centrum en er is zowaar een heuse centrumring, die regelmatig vaststaat vol autoverkeer.
Raar eigenlijk, dat we onze steden meer inrichten op verkeer dan op de inwoners. Zo gauw het druk wordt of er staan files, denken we de oplossing te vinden in meer asfalt in plaats van in minder auto’s of weggebruikers. Ik ben dan ook een groot voorstander van investeren in goed openbaar vervoer (veel lijnen, vaak rijden en betaalbaar voor de gebruiker) en het terugdringen van gemotoriseerd verkeer. Tja, milieuhippie en klimaatdrammer, hè?
Zeer ergerlijk vind ik bestuurders van auto’s die menen dat niet alleen de straat, maar ook de fietspaden en trottoirs er alleen voor hen zijn. Pakketbezorgers, vrachtwagenchauffeurs of gewoon mensen die oma of opa moeten laden en lossen: ze zetten hun voertuig hoppa op het fietspad of op het trottoir. Je zal maar net aan komen met je kinderwagen, je rollator, je scootmobiel, rolstoel of met je twee brede boodschappentassen in beide handen. Waar moet je heen? Precies: die drukke doorgaande straat op.
Ik was die ochtend onderweg naar een klusje aan de andere kant van het centrum van de stad. Dat was nog een hele onderneming, want om de haverklap was de doorgang op het trottoir versperd door een geparkeerde auto of bestelbus of vrachtwagen. Met gevaar voor eigen leven was ik al diverse malen de straat op gestapt. U boft dat u dit nog kunt lezen, want het was levensgevaarlijk. Ik voelde mij als voetganger een paria op het trottoir.
Ik heb even overwogen om foto’s in dit stukje te plakken, maar ik denk dat u wel ongeveer begrijpt wat ik bedoel.
Nee? Nou, even voor de duidelijkheid dan:
WEGTYFEN! Pleur op naar je eigen deel van de straat! De straat is voor auto’s, het fietspad is voor fietsen en het trottoir is voor voetgangers. Hoe moeilijk kan het zijn? Maar nee! ‘Niemand gaat mij vertellen wat ik moet doen. Dat maak ik zelf wel uit. Weg met de regels. Ik doe mijn eigen onderzoek.’ Wat een schijthekel krijg ik aan autobestuurders. Ik wil heus niet iedereen over een kam scheren, maar de kwaden verpesten het voor de goeden. Dus, kwaden: WEGTYFEN!
‘Kijk uit, debiel!’
Wie zei dat? Ik had heus wel goed achterom gekeken of daar wat aan kwam en dat was niet het geval. Toch was daar die vette fiets. Waar kwam die zo snel vandaan? Ja, die zijn geruisloos, snel en wendbaar en kunnen overal tussendoor slingeren. Dus dat ik ‘m had gemist, was niet heel raar. Zoef, daar was-ie al voorbij.
Trillend stond ik op de stoeprand. Ik haalde een paar keer diep adem om mijn kloppende hart uit mijn keel te krijgen. Na anderhalve minuut leek de rust in mijn lijf wedergekeerd en stapte ik opnieuw het wegdek op.
TOEOEOEOEOET! Een zoveelste truck met oplegger nam de gehele breedte van de straat in en dreigde me alsnog overhoop te rijden. Ik liet me niet kennen en maakte me groot. Met piepende banden kwam het gevaarte vlak voor me tot stilstand.
Ik glimlachte vriendelijk naar de geblindeerde voorruit, knikte en stak een wijsvinger als bedankje omhoog. Doodkalm wandelde ik over de straat langs de geparkeerde SUV en bereikte uiteindelijk veilig en wel het trottoir.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, februari 2024