Zeik – Lotgenoten (0060)
Lotgenoten,
Luid zingend betreed ik het herentoilet. Normaal gesproken fluit of zing ik pas als ik ga plassen, zodat je mijn geklater niet hoort, maar nu heb ik gewoon een ongelofelijk gave deun in de kop die er niet uit gaat. Get Rhythm van Johnny Cash en dan in de uitvoering van Ry Cooder uit 1987, die met de gierende slidegitaar, maar die hoor je niet in mijn zangpartij.
Ik werp de deur open en stuit op iemand die bij een van de wastafels bezig is.
‘Hoi,’ zeg ik, mijn ‘when you get the blues’ onderbrekend. ‘U hier?’
De persoon in kwestie draait zich naar mij om. Het is Agnes, een collega van het secretariaat en ze staat met haar mond vol schuim. ‘Ja,’ mummelt ze, ‘ik moet zo naar de mondhygiëniste en poets even mijn tanden.’
‘Moet ook gebeuren,’ zeg ik. Ik open een deur van een van de wc’s. Er zijn er drie. Twee met een pot en eentje met een urinoir. Die twee met de pot zijn bezet, dus ik pak het urinoir, ga naar binnen en sluit diezelfde deur achter mij.
Wacht.
Nee, ik ben niet verbaasd dat er een vrouw in de herentoiletruimte staat. Die staan er wel vaker, voornamelijk als ze de betreffende ruimte schoonmaken. Maar dat zijn andere vrouwen. Op de werkplek zijn nogal wat dames in de schoonmaak werkzaam die de Nederlandse taal niet goed machtig zijn. ‘Clean your desk?’ vraagt eentje altijd op maandagmorgen als ze mijn kantoor binnen komt. Ik antwoord altijd in het Nederlands, in de hoop dat ze er iets van oppikken. ‘Goedemorgen!’ kunnen ze al aardig zeggen.
Mijn werkplek bevindt zich overigens in een middelgroot kantoorgebouw. Daar zijn noodgedwongen gescheiden dames- en herentoiletten. Voor wie het per se weten wil: het betreft een organisatie die zich bezighoudt met zorg- en dienstverlening aan mensen met een beperking. In het kantoorgebouw zijn de ondersteunende diensten en is de directie gevestigd. Ik mag er van alles doen en heb er in de loop van de jaren een boel leuke collega’s leren kennen.
Agnes bijvoorbeeld. Dat is een hardwerkende en vrolijke vrouw. Ze moppert graag op het vele werk waarmee iedereen haar opzadelt, maar ze is niet te beroerd om wat dan ook voor je te doen, zo lang je het vriendelijk vraagt. En als je het vriendelijk vraagt, maakt ze altijd tijd voor een praatje. En er valt een heleboel met haar te lachen.
Dat ze nu hier in de ruimte van de herentoiletten staat, daar schrik ik niet van. In de zorgsector werken nu eenmaal heel veel vrouwen en ik ben wel wat gewend. Zo kom ik nog wel eens op een congres en daar is dan de rij bij de damestoiletten enorm, terwijl ik zo kan doorlopen; ik zeg dan dat de dames gerust gebruik kunnen maken van het herentoilet. Ik begrijp alle ophef over genderneutrale wc’s of over hoe iemand aangesproken zou willen worden niet zo. Ja, het is nieuw en anders en het is gewoon even wennen om het te hebben over zij of hij of hen of het of wat dan ook? Onderling zijn we allemaal verschillend maar als mens zijn we allemaal gelijk. Voor mij is het een kleine moeite om me aan te passen aan de nieuwe ontwikkelingen op gendergebied en ik begrijp het goed dat iemand graag gewaardeerd wilt zijn om wie je bent. We moeten er dan ook niet zo boos en verontwaardigd over doen en gewoon met elkaar in gesprek gaan, nieuwsgierig blijven naar elkaar. Onlangs kwam ik iemand op de werkvloer tegen die ik een tijdje niet had gezien en nu – voor mij plots – een jurk en naaldhakken droeg in plaats van een hanenkam en kaalgeschoren kop; ik vroeg wat ze prettig vond in ons gesprek met elkaar en ik merkte dat hoe meer ik uit belangstelling doorvroeg, hoe opener ze werd in haar antwoorden. Toen ik later aan een collega vertelde dat ik haar had ontmoet, vergiste ik me meerdere malen door het te hebben over hem en hoe anders hij er tegenwoordig uitziet. Je wilt trouwens niet weten hoe vaak mensen mij aanspreken met ‘mevrouw’ omdat ik lang grijs haar heb en ze mijn baard nog niet hebben gezien. Overigens: zelf vind ik het altijd prettig als mijn vrouw mij aanspreekt met: ‘God.’ Minder fijn is dat ze daarachteraan altijd zegt: ‘Hou toch op met je eeuwige gezeur.’
Al denkende hieraan ben ik ondertussen uitgeplast. Ik bedek de kwetsbare lichaamsdelen weer, spoel mijn afvalwater (zeik) weg en verlaat de kleine ruimte.
‘Ik vind het zo vreselijk, die mondhygiënist,’ vertelt Agnes, terwijl ze nog altijd volop bezig is met tandenpoetsen.
‘Ja?’ zeg ik. Ik hoop dat ik haar goed heb verstaan. Met haar mond vol. Ondertussen heb ik de kraan van de andere wastafel opengedraaid en reinig ik mijn handen zorgvuldig.
‘Och, dat ruwe gekrab en gekerf van dat mens.’
‘Hm, die van mij gebruikt een nogal ingenieus apparaat met een waterstraaltje. Daar voel je helemaal niets van.’ Ik werp een blik achter mij. De andere twee toiletdeuren zijn nog altijd gesloten en op slot.
‘De mijne is nog van het ouderwetse handwerk.’ Ze buigt voorover en laat een straal schuim in de wasbak vallen. ‘Die gaat tekeer!’
‘Ik benijd je niet,’ zeg ik, mijn handen drogend aan een papieren doekje. Zal ik haar vertellen dat ze zich niet bepaald in een genderneutrale ruimte bevindt?
Als ze net als ik altijd moet plassen na het tanden poetsen, dan ben ik wel benieuwd hoe ze dat straks dan doet boven het urinoir. Of zou ze een plastuit paraat hebben?
Ik heb echter geen tijd om dat af te wachten. Het werk wacht en ik ga snel naar mijn kamer om daar de sterren van de hemel te arbeiden.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, maart 2024