Alif
‘Laten we even uitrusten, Beitel. Het is ook zo warm.’ Ze waren wat verder het park in gelopen dan anders. ‘Hier is schaduw en kijk, daar is een bank.’ Meneer Vuistsnede trok aan de riem en de kleine mopshond volgde gehoorzaam. ‘Zo. Hèhè.’ Beitel ging bijna onder de bank liggen. Het diertje hijgde en liet zijn tong uit de bek hangen. ‘Braaf.’ Hij boog voorover en klopte het hondje zachtjes op de kop.
Er klonk geluid, anders dan de warme bries die tussen de bomen. Lichte voetstappen waren het. Meneer Vuistsnede keek op. Het was een jonge vrouw die op het pad kwam aanlopen. ‘Goedemiddag,’ zei ze en wees op de bank. ‘Vindt u het goed als ik hier plaatsneem?’
Meneer Vuistsnede knikte en ze kwam rechts naast hem zitten op de bank. ‘Dank u.’
Meneer Vuistsnede keek een andere kant op. Hij vond het niet netjes om de jongedame uitgebreid te bekijken.
De bank stond langs het wandelpad, ietwat onder een paar bomen. De schaduw viel precies op de plek waar ze nu zaten. Aan de overzijde van het pad was een strook gras, dat wat verschroeid was door de felle zon van de afgelopen dagen. Daarachter groeiden hoge struiken; het volle gebladerte ontnamen het zicht. De meeste struiken waren inmiddels uitgebloeid en de bladeren werden doffer groen en langzaam geel. Het eind van de zomer kwam in zicht. Toch was het nog heel warm. Al dagen.
Plots gebeurde er iets. Lawaai, geruis, alsof er een enorm grote stofzuiger naast hem stond. Maar dan anders. Hij schrok. Het geluid leek van boven te komen, maar toen meneer Vuistsnede keek, zag hij niets. Althans, niet boven in de lucht. Zou het ergens achter de bomen…? Hij boog zich naar links om langs een grote struik te kunnen kijken, maar hoe hij zich ook uitstrekte: hij zag niets. Het gierende geluid hield aan, maar na korte tijd zwakte het af tot een zacht, maar doordringend gezoem. Toen klonken er metalen klappen. Ging er ergens een poort open? Wacht, daar! Daar achter dat bosje. Een rood knipperlicht. Of nee, nu was het weer weg. Hoorde hij nu voetstappen? Het was een metalig soort getrippel, dat dichterbij kwam. Hij voelde zich onprettig, angstig, kil. En daar was het. Druk, druk op de keel, die hem de adem benam. Tegelijkertijd klonk er nieuw geluid, gesis, dat zich ontwikkelde tot een gegier en snijdende pieptoon die hem dwars door het hoofd sneed. Oorverdovend. Misselijkmakend. Verstikkend. Er kwam een soort mist voor zijn ogen, die dikker en dikker werd en donkerder en donkerder. Hij wilde vechten, maar dat lukte niet. Toen werd alles zwart.
‘Meneer?’
Meneer Vuistsnede schrok op.
‘Meneer? Gaat het met u?’
Hij draaide zijn hoofd en keek in de donkerbruine ogen van de jonge vrouw.
Ze had zich naar hem toe gedraaid en haar hand bezorgd op zijn onderarm gelegd. ‘Meneer, gaat alles goed met u?’
‘Eh ja,’ stamelde hij. ‘Ik denk het.’
‘Het leek of u onwel werd. U trok heel bleek weg, haalde geen adem meer en zat te trillen.’
‘Hoorde jij dat ook?’ vroeg hij.
‘Wat?’ vroeg ze. ‘Wat hoorde ik?’
‘Dat geluid.’ Hij keek haar aan.
Ze schudde haar hoofd niet-begrijpend. ‘Ik weet niet wat u bedoelt.’
‘Dat geronk, gezoem, de klap alsof er een ijzeren deur dicht slaat. Oorverdovend en gekmakend gegier. Zag je die verblindende en verstikkende mist? De duisternis?’
‘Nee, dat heb ik niet gehoord en gezien. Weet u het zeker?’
‘Ik zou toch…’
‘Gaat het goed met u?’
‘Jaja, het gaat. Ik ben misschien wat in de war.’
‘U was ook zo in gedachten. Misschien hebt u het gedroomd?’
‘Nee, dat lijkt me…’
‘Misschien is het de warmte. Ik blijf even bij u, mag dat?’
‘Och ja, hoor. Je zat hier toch al?’
‘Dat is waar.’ Een tijdje bleef ze stil naar hem zitten kijken.
‘Mag ik je wat vragen?’ zei meneer Vuistsnede. ‘Zo’n doek die jij draagt, hoe heet dat ook weer? Volgens mij is het geen boerkini, toch? Of wel?’
Ze lachte. ‘Nee, dat is het zeker niet. U bedoelt waarschijnlijk een boerka. Dat is een doek waarmee je het hele gezicht bedekt en alleen de ogen zichtbaar zijn. Een boerkini is een zwempak dat het hele lichaam bedekt, behalve handen, voeten en gezicht. Ik draag een hijab.’
‘Ach ja,’ verontschuldigde meneer Vuistsnede zich. ‘Dat was het. Ik vergeet het steeds.’
‘Het geeft niet, hoor.’ Er glom iets in haar donkere ogen. ‘U vraagt het netjes en respectvol. Dat maak ik wel eens anders mee.’ Voordat meneer Vuistsnede daarop in kon gaan, zei ze: ‘Als er nog iets is wat u wilt weten, vraagt u gerust. Zelf ben ik ook altijd heel nieuwsgierig naar andere mensen.’
‘Naar mij ook?’ Meneer Vuistsnede was verbaasd. Behoedzaam bekeek hij haar. Ze droeg een koningsblauw tuniek en een wijdvallende, bijbehorende net zo koningsblauwe broek. Daaronder witte sportschoenen of hoe heetten die tegenwoordig? Sniekers? Haar witte hijab viel om haar smalle gezicht. Ze was niet uitbundig opgemaakt; meneer Vuistsnede zag een bijna onopvallende lippenstift en wat mascara.
‘Ja,’ zei ze. ‘Naar u ook. Woont u hier in de buurt? Komt u vaker in het park? Ik loop hier veel van mijn school naar huis, maar ik heb u nog niet eerder gezien.’
‘Ja, wij zijn hier iedere dag,’ vertelde meneer Vuistsnede, ‘maar meestal op andere tijden. Dit keer waren we een andere route gelopen en zochten we wat schaduw, vanwege de warmte.’
‘Nu mag u mij weer wat vragen.’ De donkere ogen glommen nog steeds.
‘Mag ik vragen hoe je heet?’ flapte hij eruit.
‘Elif,’ zei ze.
Meneer Vuistsnede keek moeilijk.
‘U kijkt moeilijk,’ lachte de jonge vrouw.
‘Sorry.’
‘Dat geeft niets, hoor. Veel Nederlandse mensen vinden Turkse namen moeilijk om uit te spreken en te onthouden. Al is Elif denk ik niet zo moeilijk.’
‘Elif.’
‘Precies. U zegt het heel goed.’
‘Elif. Mooie naam, wel. Betekent het iets?’
‘Het is afgeleid van alif, de eerste letter van het Arabische alfabet. In het Turks betekent Elif ook slank of tenger.’
‘Ik vind het een mooie naam, Elif.’
‘Dank u. En u? Hoe heet u?’
‘Meneer Vuistsnede.’
‘Ik ben bang dat ik uw naam ook moeilijk vind om uit te spreken of te onthouden. Meneer Vuist…?
‘Vuistsnede.’
‘Vuistsnede.’
Ze lachten allebei. Beitel sprong op en kefte mee.
‘En dit is Beitel,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Beitel,’ zei Elif. ‘Wat een grappige naam.’
Ze praatten nog een tijdje. Meneer Vuistsnede vroeg of de hijabdracht ook onderhevig is aan mode en Elif wilde alles weten over Beitel. Toen stond ze op, aaide Beitel over de kop en zei: ‘Ik moet gaan.’
‘Dag Elif,’ zei meneer Vuistsnede. Uit beleefdheid was hij ook opgestaan. Hij stak een hand uit.
Die pakte ze beet en schudde ze. ‘Dag meneer Vuistsnede. Ik hoop dat het heel goed met u gaat en misschien zien we elkaar nog een keer hier in het park.’
‘Ja, wie weet.’
‘Dat zou ik leuk vinden.’ Ze knikte hem toe, draaide zich om en liep weg.
Meneer Vuistsnede wilde haar niet nakijken, dat leek hem ongepast. Hij ging weer zitten en boog naar Beitel. Maar wat was dat? Er klonk weer geluid. Het kwam uit de richting waarin Elif was gelopen. Hij keek en hoorde het. Die sniekers van haar veroorzaakten een metalig soort getrippel.
Aan het eind van het pad draaide ze zich nog een keer om, zwaaide naar hem en sloeg af. Al snel was ze achter het struikgewas verdwenen.
Meneer Vuistsnede zuchtte. De hitte was zo langzamerhand niet meer te harden. Toen viel hem iets op. Het was doodstil.
–
Apeldoorn, juli 2024