Pa op bezoek
Ik had ontdekt dat er aan de achterkant van dat schijthuisje een luik zat. Als je dat openmaakte, zag je van onderaf dat gat waar je op moest zitten. Ging ik, toen de dochter van de familie bij wie we woonden, op de plee zat, in d’r billen knijpen.
Lang geleden dat ik hem nog zo heb gezien. Hij lacht. Wij ook. We zitten aan de eettafel. De soep smaakt hem goed. Ik met mijn eeuwige soep altijd. De restjes opmaken, dat was de bedoeling. Er lag nog een boel groente die op moest. Leuk, zo’n abonnement op zo’n biologisch groentepakket, maar soms lukte het ons niet om alles in één week op te krijgen. Nu was er nog een knolselderij, wat wortelen, paprika en kastanjechampignons. Ik had stukjes kipfilet gebakken met de champignons en blokjes paprika erbij. Ondertussen kookte de knolselderij gaar in bouillon. Die pureerde ik, toen de gesneden wortel erbij en uiteindelijk de rest. Een goed gevulde maaltijdsoep. Alleen nog wat brood ernaast.
“Hou jij niet zo van soep?” vraagt hij aan mijn Zoon, die naast hem zit en eet met lange tanden. “Dit is heel gezond voor je,” gaat hij verder. “Daar ga je goed van kakken.”
Als pa erbij is, gaat het sowieso snel over poep. Als kind al hadden we het nergens anders over. Zijn sinterklaasgedichten stonden er vol mee. We ontwikkelden een heuse scheetobsessie in het ouderlijk huis en de kampioen flatulentie was hij. Na hem het toilet betreden was levensgevaarlijk. En dan zijn bewerkingen van liederen, die zijn legendarisch. De poep-en-piescultuur zit diep verankerd. Lachen, joh. Ook nu weer.
Het gespreksonderwerp is ondertussen: de wc vroeger. Vrouwlief vertelt over het huis waarin ze is geboren: een boerderij zonder riolering. Iedere week werd de beerput leeggemaakt. En daar komt pa met zijn verhaal.
Dat hij in de oorlog naar Groningen moest. Samen met zijn zusje werd hij op een trein gezet. Tante Rie woonde in Appingedam. Die was in de kost bij een familie als huishoudster en nam de twee kinderen onder haar hoede. “Daar had je ook geen riolering. Er was een plee buiten, een gat in een plank en daaronder een bak waarin alles opgevangen werd. Dat schijthuisje stond aan de rand van het erf, langs de vaart. Er kwam een strontschuit over het Damsterdiep, die de beertanks kwam legen. Bij ons huis iets verderop was een brug, daar voer die dan onderdoor. Als Amsterdams jongetje wilde ik nog wel eens kattenkwaad uithalen.”
Zijn stem klinkt zo vertrouwd. Ik ken het verhaal goed. Hij heeft het al vaak verteld. Toch luister ik aandachtig. Ik kijk hem aan.
Hij is de afgelopen jaren zichtbaar afgevallen. Vroeger keek ik naar hem op; nu ben ik groter en dikker dan hij. Op zijn rimpelige handen zitten ouderdomsvlekken. Zijn haar wordt nu wel erg dun.
Vanmiddag had hij gebeld. Normaal belt hij nooit. Ja, vandaag drie weken geleden, toen wel. Het was vijf uur in de ochtend.
“Bas,” sprak hij het antwoordapparaat in. “Dit is je vader.” Alsof ik dat niet kon horen. Ik lag op de bovenverdieping in bed te rillen van angst. Zijn stem galmde door het huis. “Het gaat niet goed met je moeder. Ik ga nu naar het verpleeghuis. Je hoeft niet op stel en sprong te komen. Ik laat nog wel weten.” Een uur later stond ik naast hem.
Normaal belt hij nooit. Nu had hij zichzelf uitgenodigd. “Zal ik ’s langs komen?” had hij gevraagd.
Hoor, hij zit op zijn praatstoel. Daarnet had hij het over de bril die hij nu al acht jaar draagt. Zou hij een nieuwe gaan kopen? Maar de oude is nog goed. Krijg je daar tegenwoordig eigenlijk nog wat van vergoed door de verzekering? Vroeger was het veel gemakkelijker, toen hij nog gewoon particulier verzekerd was.
Wat of ik aan het koken was. Soep? Verse? Wat deed ik daar in? Knolselderij? Dat had hij al in geen tijden meer gehad. De laatste jaren kookte hij en heel vaak hetzelfde.
Toen vertelde hij over de spullen in huis die hij aan het opruimen is. Sommige dingen kan hij niet weggooien. Hij heeft alles wat met de naaimachine van moeder te maken heeft in laatjes gestopt, zodat het wat uit het zicht is. De laatste jaren had ze er al niets meer mee gedaan. Het is zonde om weg te doen, maar wie zou er nog wat aan hebben?
Ja, zo had hij ook al wat schoongemaakt in huis. Hij zat er nog wel mee dat hij te weinig bedankkaartjes had. Die kon je bijbestellen, pa. O ja. Hij zou van de week nog even bellen met de dame van de Dela. Dan kwam het wel goed.
Wel raar, hoor. Het was best leeg en stil in huis. Maar hij ging de oude dingen van vroeger wel weer oppakken. Gelukkig. Er waren al mensen om hem heen die hem op de koffie hadden gevraagd.
“Ik had ontdekt dat er aan de achterkant van dat schijthuisje een luik zat. Als je dat openmaakte, zag je van onderaf dat gat waar je op moest zitten. Ging ik, toen de dochter van de familie bij wie we woonden, op de plee zat, in d’r billen knijpen. Kreeg ik me naderhand toch op m’n lazer.”
De Zoon lacht.
“Ja, als Amsterdams jongetje kwam ik wel meer met ideeën. Ik vroeg aan de jongens uit de buurt: ‘Hebben jullie nou nooit eens, als die strontschuit onder de brug door vaart, iets in die boot gegooid?’ Dat hadden ze niet en dat durfden ze niet. Nou, ik durfde het wel. Kon je lachen. Dus ik pakte een stoeptegel en wachtte tot de strontschuit eraan kwam. Ha, die jongetjes stonden op de hoek van de straat te wachten. ‘Zo zie je er niets van!’ riep ik nog. ‘Nee, maar als hij je te pakken krijgt, dan ben je nog niet jarig.’ Dat leek me sterk, dat hij me te pakken zou krijgen. Tegen de tijd dat hij op de wal was geklommen, zou ik al ver weg zijn. Dus die boot komt eraan en vaart onder de brug door. Ik houd die tegel omhoog en precies op het goede moment gooi ik hem zo, dat hij plat op die berg poep komt. Splats. En toen wegwezen, natuurlijk.”
“En toen?” De Zoon vindt het een leuk verhaal.
“Die jochies hadden niets gezien. Ik maakte dat ik weg kwam.”
“Nooit gepakt?”
“Toch wel. Die vent haalde me drie straten verderop in. Zo groot was Appingedam niet. Hij greep me beet en nam me onder zijn arm mee naar zijn schuit. Daar duwde hij me met mijn hoofd in die berg met beer.”
We lachen.
“En thuis kreeg ik ook nog voor zeven stuivers.”
Hij schept nog een keer soep op. Ondertussen gaat hij verder met zijn prachtverhalen. Ik lach. Laat hem maar vertellen. Zo zie ik hem graag. Pa is op bezoek.
Apeldoorn, februari 2011