De zolderkamer
Nee, de tieten van Blondie, die zijn lekker! De jongen vindt Blondie helemaal niet zo lekker. Sommige liedjes zijn wel leuk, maar die meid zelf vindt hij maar niets. Zo moet een meisje toch niet zijn? Veel meisjes spreekt hij niet. Ze zitten wel bij hem in de klas, maar hij durft niet met ze te praten. Het blijft bij fantaseren. Hier in zijn zolderkamer is hij veilig.
Lead me from tortured dreams
Childhood themes of nights alone
Wipe away endless years
Childhood tears as dry as stone
– Greg Lake
–
Er zit een jongen in zijn zolderkamer. Hij heeft zich genesteld in een lage zwarte stoel. In zijn handen houdt hij een platenhoes. Voor de honderdduizendste keer glijdt zijn blik over de namen van de bandleden. Hij kent ze door en door. Toch leest hij ze iedere keer weer. De titels van de nummers staan in zijn geheugen geprent. Vol aandacht luistert hij naar de muziek die uit de kleine boxjes komt. Hij kent het van binnen en van buiten. Zijn hoofd gaat op en neer op de maat van de muziek. Dat is soms best lastig met die ingewikkelde maatsoorten.
Hoe vaak heeft hij deze elpee al gedraaid? Hij weet het niet. Wat hij wel weet is dat het niet vaak genoeg is. Keer op keer komt hij uit de hoes. Het mooie van de plaat is dat je steeds weer van de ene sfeer in de andere valt: van mooi en melodieus naar rauw en opzwepend, van bijna koninklijk majestueus tot verbluffend complex. Nu klinkt dat rustige deel met de mooie zang. Zachtjes zingt de jongen de tekst mee, voor zover hij die kent. Pas een paar maanden geleden heeft hij deze band ontdekt. Op een ochtend hoorde hij hun enige hitje en kocht hij de single. Toen moest de hele elpee komen en toen nog een paar andere en jongens, wat is dit gaaf. Een heel nieuwe wereld is voor hem opengegaan. Deze plaat is alweer bijna negen jaar oud, leest de jongen op de hoes.
Dan staat hij op en loopt naar het raam. De dakkapel kijkt uit over achtertuinen. Ginds aan de overkant kan hij in de woonkamer van de overburen kijken. Een mevrouw zit aan de eettafel. De dochter komt thuis. Ze loopt de woonkamer in en gaat al pratende uit het raam staan kijken. Zij ziet hem niet; hij ziet hen wel. Ze draait zich om en trekt haar broek op. Verderop is de straat. Af en toe komt de bus voorbij. Dan schudt het huis een beetje.
Wacht, daar komt die messcherpe synthesizersolo. De jongen krijgt kippenvel. Zijn rechterhand speelt mee. De vensterbank is het klavier. De bassnaren zitten op zijn rechterdijbeen. Trommelen kan hij overal op. Hoor die drummer tekeer gaan. Wat geweldig, zeg. De jongen speelt zelf geen instrument, maar hij kan wel horen dat hier erg goede muzikanten aan het werk zijn. Vooral de toetsenist is zijn held. Het liefst zou hij zelf ook een orgel kopen, maar zo veel zakgeld heeft hij niet. Bovendien moet hij alle andere platen van deze band ook nog kopen. Hij heeft er al een stuk of zes en moet er nog drie of vier. Die drummer is ook echt goed. In een muziektijdschrift heeft de jongen gelezen dat de drummer een van de grootste en duurste drumstellen heeft en dat hij tijdens concerten drumsolo’s van een half uur speelt. In datzelfde tijdschrift stond ook een foto van de drummer. Een sympathieke jongeman met vriendelijke ogen en een vrolijke glimlach.
De jongen pakt de hoes nog maar eens op en klapt hem open. Hij bekijkt de schilderijen die zijn afgebeeld. Ieder schilderij is de weergave van een nummer op de plaat. Het hele stuk gaat dan ook over een tentoonstelling. Als luisteraar wandel je als het ware mee van het ene schilderij in het andere. Aan de buitenkant van de hoes zie je dezelfde lijsten, maar ontbreken de schilderijen. Dat vindt de jongen veel interessanter, want dan kun je je eigen beeld bij het nummer bedenken.
De eerste plaatkant is afgelopen. De jongen heeft erop gewacht. Snel draait hij hem om en legt hij de naald opnieuw in de groef. Het is één lang muziekstuk. Het bestaat weliswaar uit verschillende delen, maar toch hoort alles bij elkaar. Als de componist nog zou leven, hoe zou hij dan denken over wat deze band met zijn werk heeft gedaan? De jongen vindt het fantastisch.
–
‘Leave the lights on!’ Carl is pissed. Als het te donker is, kan zijn gitarist zijn instrument niet goed zien. De muziek die de band speelt is dermate ingewikkeld, dat volledige concentratie en goed zicht nodig zijn.
Een handjevol mensen is op deze zaterdagavond naar de kleine zaal in Zwolle gekomen. Hoeveel zijn het er? Ik schat zo’n honderd. En dan te bedenken dat de man achter het drumstel in de jaren zeventig over de hele wereld voor propvolle stadions speelde. Hij is niet meer met de toenmalige band, maar heeft een jonge gitarist en bassist gevonden om het legendarische repertoire te vertolken. Het klinkt rauw en ongepolijst. Als je de stukken niet kent, lijkt het ondoorgrondelijk. Voor mij is het thuiskomen in mijn zolderkamer.
Als de muziek weer begint, maakt de drummer een gebaar naar zijn publiek. Het ligt niet aan ons. Sorry voor zijn uitval naar de mannen achter de knoppen. Even zo plots is hij weer de correcte en sympathieke gentleman. Nog altijd zijn daar de vriendelijke ogen en de vrolijke glimlach. Inmiddels is hij veertig jaar ouder, maar hij speelt nog altijd alsof zijn leven ervan afhangt. Uiteindelijk krijgen we een zinderende versie van Moessorgski’s Pictures at an Exhibition. En een drumsolo. Het kippenvel is terug.
–
Met dichtgeknepen ogen gooit de jongen zijn hoofd heen en weer. Hij staat nu wijdbeens. Zijn handen spelen de akkoorden en melodie mee in de lucht. Als hij nou lang haar had, dan zou het heel stoer staan. Maar lange haren mogen niet van zijn moeder. Later, als de jongen groot is en zelfstandig, dan durft hij het vast wel. De jongen weet van zichzelf dat hij niet zo veel durft. Hij is vijftien, hij kan niets, hij weet niets, hij is niets. Hier in zijn zolderkamer is hij veilig.
Zal hij de muziek nog wat harder zetten? Een heel klein beetje, niet te veel. Straks komt zijn moeder weer binnenstormen. In de slaapkamer hieronder zit ze vaak verstelwerk te doen. Een houten vloer en hardboard plafond zitten ertussen. Ze vindt zijn muziek verschrikkelijk. ‘Zet die rotherrie zacht!’ gilt ze vaak naar boven. ‘Dat je daar je zakgeld aan uitgeeft! Doodzonde! Dat is toch geen muziek?’
De dochter van de overburen is uit de woonkamer verdwenen. De moeder staat op en loopt naar de keuken. Is hij dan echt de enige die dit mooi vindt? Dat lijkt hem sterk. Anders was het toch nooit op plaat uitgebracht? Toch kent hij niemand anders die net zo uit zijn dak gaat als hij. De jongen heeft wel eens een poging gedaan om het aan zijn vrienden te laten horen. Die snappen er niets van. Hoe je zulk ingewikkeld lawaai toch mooi kan vinden. Nee, de tieten van Blondie, die zijn lekker! De jongen vindt Blondie helemaal niet zo lekker. Sommige liedjes zijn wel leuk, maar die meid zelf vindt hij maar niets. Zo moet een meisje toch niet zijn? Mooie krullen en een lief lachje en verder vooral heel aardig voor hem zijn. Veel meisjes spreekt hij niet. Ze zitten wel bij hem in de klas, maar hij durft niet met ze te praten. Het blijft bij fantaseren. Net als met die schilderijen.
Hoor, de toetsenist haalt hier de gekste fratsen met zijn orgel uit. Gierende feedback. Op foto’s in muziekbladen zie je dat hij zijn instrument op zijn kant laat draaien. Hij steekt zelfs messen in het klavier. Wat een show! De jongen neemt zich voor dat hij later toch op z’n minst één keer zo’n optreden moet hebben gezien. Zo ver is het nog niet. Er zijn zo veel dingen die de jongen wil, maar die waarschijnlijk nooit zullen gebeuren. Er zijn zo veel dingen die de wereld van hem wil. De verwachtingen zijn hoog. Zal hij ze ooit kunnen waarmaken? Hij buigt zich opnieuw over de hoes van de elpee.
Ondertussen denkt de jongen aan meisjes en zucht. Was er maar een lief en zacht meisje om hem heen. Wat zou hij dan gelukkig zijn. Een kusje op haar sproetjes, een hand op haar middel, een blik in haar ogen. Er is geen meisje. De jongen is alleen. Alleen met zijn muziek.
–
Apeldoorn, april 2012
–
Voor een terzakedoend filmpje klik je hier.