Hoog tijd voor een kroegverhaal (7)
Dat vond ik niet. Toch ging ik naar café Tegen zessen. Ik had wel met Marjolein thuis kunnen afspreken, maar ik wilde kunnen weggaan wanneer ik daar zin in had.
Dat vond ik niet. Toch ging ik naar café Tegen zessen. Ik had wel met Marjolein thuis kunnen afspreken, maar ik wilde kunnen weggaan wanneer ik daar zin in had. Thuis zeggen dat ze moest ophoepelen durfde ik niet. Zelf woonde Marjolein heel ver weg, dus naar haar huis toe gaan was al helemaal geen optie. Ze kwam maar mooi naar café Tegen zessen en anders bekeek ze het maar. Graag of niet.
Ik had een oorwurm. Voor wie het niet kent: dat is zo’n deuntje dat de hele tijd door je kop heen jengelt en waar je maar niet vanaf komt. Ze zeggen wel eens dat je het liedje dan moet uitzingen met een daverend slot. Ik probeerde het, maar het deuntje dat de hele tijd door mijn kop jengelde, was een instrumentaaltje met een aanstekelijk orgel, een tamelijk ingewikkelde baslijn en een complex drumpatroon. Hoe meer ik mijn best deed om het uit mijn kop te krijgen, hoe meer ik er helemaal niet vanaf wilde. Ik houd wel van doorjakkerende spaceprog.
Groot was dan ook mijn ergernis toen ik het café Tegen zessen betrad. De onverlaat achter de bar had gemeend een plaat van een of andere zeiksingersongwriter te moeten draaien. Wacht: zeiksingersongwriter, dat is dubbelop. Gelijk was mijn oorwurm weg. Balen.
‘Onverlaat,’ zei ik tegen de man achter de bar. ‘Heb je niet iets spaceprogs om op je draaitafel te leggen?’
‘Spaceprog? Draaitafel?’ De onverlaat keek mij niet-begrijpend aan.
‘Laat maar,’ zei ik. ‘Breng mij een glas water. Ik zit in die rustige hoek, daar helemaal achterin. Waar je die zeiksingersongwriter niet hoort.’
‘Moet ik de muziek iets harder voor je zetten?’ Hij liep al naar de knoppen.
‘Nee, dank je,’ wilde ik zeggen, maar ik was al te laat. ‘Is het al weer voor het terras?’
‘Van mij mag je buiten gaan zitten, maar ik kom je bestelling er niet brengen.’
‘Wat zeg je? Zou je de muziek iets zachter willen zetten?’
‘Jij weet ook niet wat je wilt.’
‘Water, graag. Ik zit in die rustige hoek, daar helemaal achterin.’
‘Komt voor elkaar.’
‘Het moest er nog bij komen.’
‘Wat zeg je?’
‘Laat de fooi maar zitten.’
Ik ging zitten. Wat een rust. Niet lang.
‘Kijk. Je water.’
‘Fijn. Dank je.’
Ik wachtte tot de onverlaat was vertrokken en nam een slok. Bah. Zie, daar kwam iemand naar mij toe. Het was Jeroen. Ook bah.
‘Bas, mag ik erbij komen zitten?’
‘Het mag. Het is niet verboden. Er is geen wet die het verbiedt.’
‘Goed.’ Hij ging zitten. ‘Alles goed?’
‘Nee.’
‘Nee?’
‘Nee. Niet alles. Maar waar ik invloed op heb, dat is goed.’
‘Ach zo. Soms vergeet ik dat ik met een schrijver van doen heb.’
‘Van doen heb. Vreselijke taal.’
‘Zie?’
‘Waar?’ Ik keek om mij heen. ‘Wat moet ik zien?’
‘Jullie zijn vaak wat wereldvreemd. Of hoe noem je dat?’
‘Ik weet niet hoe je dat noemt. Ik weet niet eens waarover je het hebt.’
‘Dat kan, Bas. Ik zie jou als een van die kunstenaars die in bepaalde opzichten zijn tijd vooruit is.’
‘Dat kan niet. Je kunt je tijd niet vooruit zijn. In de meeste gevallen is het trouwens de rest die achter blijft. Om Edgar Varèse eens te citeren.’
‘Die ken ik niet. Van welke partij is hij?’
‘Het was een Frans musicus, die later emigreerde naar de Verenigde Staten. Het citaat is oorspronkelijk in het Engels: Contrary to general belief, an artist is never ahead of his time but most people are far behind theirs. Hiervoor reken ik overigens niets. Ik stuur geen factuur. Je krijgt hem. Gratis.’
‘Dank je, Bas. Dat is fideel van je. Jij bent echt een toffe vogel, wist je dat?’
‘Ik hoef dat niet per se te weten, Jeroen. Maar als je het aan anderen zou willen vertellen, zou je me een groot plezier doen.’
‘Ja? Echt waar?’
‘Echt waar. Ga het maar doen.’
‘Nu?’
‘Nu, graag.’
Jeroen stond op en liep terug naar zijn vrienden aan de bar.
Ik zuchtte diep. De deur van het café Tegen zessen ging open. Mijn hart! Ik hield het vast.
‘Dag Bas.’ Ze kuste me. Drie keer ook nog. Maar d’r tong in mijn mond stoppen, dat deed ze dan weer niet.
‘Hoi Marjolein.’
‘Het kostte moeite, maar ik heb het kunnen vinden.’
‘Vandaar dat ik het niet vroeg.’
‘Wat vroeg? Zo vroeg ben ik niet.’
‘Dat ik het niet vroeg.’
‘Wat vroeg?’
‘Heb je het kunnen vinden?’
‘Ja.’
‘Dat zie ik. Je bent hier immers.’
‘Inderdaad.’
‘Ja.’
‘Zal ik gaan zitten?’
‘Of wil je liever blijven staan? Mag van mij, hoor.’
‘Nee, ik ga zitten. Even mijn gitaar ergens kwijt.’
‘Er is hier geen open haard die brandt.’ Bijna had ik het gezegd. Maar zo snel wilde ik geen ruzie.
De gitaar stond tegen de muur en Marjolein zat op een stoel. Ze keek me aan. ‘Ik zou wel wat willen drinken,’ zei ze.
‘Dat komt goed uit,’ zei ik, ‘want het is hier een café. Weliswaar Tegen zessen, maar het kon erger. Ze verkopen hier spul dat je kunt drinken.’
‘Ja, dat weet ik ook wel.’
‘O.’
Ze zuchtte en stond op. ‘Jij nog wat?’
‘Wat wat?’
‘Wat drinken?’
‘Nee, dank je. Ik heb nog water genoeg voor de gehele avond.’
Ze draaide zich om en liep naar de bar.
‘Al denk ik niet dat ik de gehele avond hier blijf. Eerder denk ik dat ik hier niet langer blijf dan dat strikt noodzakelijk is.’ Ik had niet de illusie dat ze het zou horen. Ten eerste was ze al een heel eind gevorderd in haar queeste naar de bar, ten tweede stond de zeiksingersongwriter nogal hard.
‘Lekker wijf, Bas.’
Ik keek op van mijn gedachten. Of nee, dat moet ik anders formuleren. Zo lijkt het of ik verbaasd was over mijn gedachten en dat ben ik nooit. In dit geval werd ik gestoord in mijn gedachten – niet ván mijn gedachten, ook al gebeurt me dat ook vaak – doordat iemand zei: ‘Lekker wijf, Bas.’ Het was Jeroen.
‘En?’ vroeg ik. ‘Iedereen inmiddels op de hoogte?’
‘Yep. Maar dat waren ze al. Tenminste, dat zeggen ze.’
‘Het verbaast me niet, Jeroen.’
‘Maar wie is dat lekkere wijf dat bij je is?’
‘Er is geen lekker wijf bij mij.’ Ik keek theatraal naar de lege stoelen die om de tafel stonden.
‘Dat wijf dat nu naar de bar is.’
‘Aha, die. Dat is geen wijf. Althans, zo zou ik haar niet benoemen.’
‘Alsof jij, de schrijver, nooit platte taal bezigt.’
‘Alleen als het functioneel is.’
‘Ben jij echt altijd bezig met schrijven?’
‘Waarom denk jij dat ik geplaagd word door allerlei ernstige psychische klachten?’
‘Psychische klachten? Ernstige? Maar daar weet ik niets van.’
‘En je vond mij nog wel zo’n toffe vogel? Daar is het lekkere wijf weer, Jeroen. Ophoepelen.’
Jeroen draaide zich om en botste bijna tegen Marjolein op. Die schrok en liet met een gil haar glas witte wijn uit haar poten vallen. Jeroen trok wit weg en stamelde: ‘Sorry. Ik haal wel een nieuwe voor je. Wat was het?’
‘Witte wijn. Chardonnay.’
‘Het hoertje onder de druiven,’ zei ik.
‘Ik dacht dat jij niet meer dronk,’ zei Marjolein. Ze was weer gaan zitten en Jeroen was naar de bar.
‘Ik drink water. Kijk maar.’
Ze zuchtte. ‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘Dus sinds ik niet meer drink is ook mijn oenologische kennis niet meer aan de orde?’
‘Je wat?’
‘Mijn deskundigheid op het gebied van wijn. Beetje simpele uitleg van het begrip.’
‘Ik hoef niet alles te weten.’
‘Wat wil je dan wel weten?’
‘Weet ik veel.’
‘Dat siert je.’
‘Je zegt het op een manier dat je eigenlijk vindt dat mij niet zo veel siert.’
‘Je hebt een lekkere kont.’
‘Nou ja, zeg.’
‘Ik begin zomaar ergens, hoor. Verder apprecieer ik je ogen, je lach als je lacht, je gulheid als het gaat om uitdelen in de kroeg, je ranke vingers en dat ene moedervlekje in je hals.’
‘Heb ik daar een moedervlekje?’ Ze legde snel haar hand in haar hals
‘Nee, niet daar. Daar!’ Ik boog naar haar toe en priemde met mijn wijsvinger op de plek waar het moedervlekje zich bevond.
‘Au!’
‘Excuus. Ik zal morgen mijn vingernagels knippen.’
‘Heb ik bloed?’
‘Een liter of zes, denk ik.’
‘Dat bedoel ik niet!’
‘Zeg dan wat je wél bedoelt en niet wat je niet bedoelt! Als iedereen nou ’s zou ophouden met bedoelen en gewoon duidelijk zegt wat hij of zij wil zeggen, dan zou wereldvrede dichtbij zijn!’
‘Gaan we nu ruzie krijgen?’
‘Nu pas? Dan duurde het nog verrekte lang.’
‘Wat bedoel je daar nou weer mee?’
‘Precies zoals ik het zeg.’
‘Kijk eens, een nieuwe witte wijn voor de mooie dame.’ Het was Jeroen weer.
‘Net noemde je haar heel anders,’ zei ik.
‘O ja?’ De nieuwsgierigheid van Marjolein was gewekt. ‘Hoe dan?’
‘Eh, dat doet er niet toe,’ zei Jeroen. ‘Hier is je wijn.’ Hij zette het glas voor haar neer.
‘Dat doet er wel toe!’ brulde ik. ‘De mooie dame vraagt ernaar en dan ga jij hier een beetje zitten zeggen dat wat zij vraagt er niet toe doet? Brutale rekel!’ Ik sloeg met mijn vuist op tafel.
Daar schrok Marjolein zo van, dat ‘ze met haar arm een half spastische beweging maakte.
‘Oeps, mijn wijn,’ constateerde ze.
‘Zal ik …,’ begon Jeroen.
‘Nee, laat maar,’ zei Marjolein. ‘Je hebt je best gedaan. Het is goed zo.’
‘Ga nu maar weg,’ voegde ik toe. ‘Buiten zijn nog mensen die je nog niet hebt ingelicht.’
‘Als het zo zit …’
‘Zo zit het!’ schreeuwde ik.
Jeroen schrok zo, dat hij zijn vaasje bier liet vallen. ‘Ach … eh …’
‘Ophoepelen, Jeroen.’
Hij ging.
‘Mooi. Eindelijk met z’n tweetjes.’
‘Toch gek, Bas. Daar keek ik naar uit.’
‘Fijn, Marjolein. Dat doet niet iedereen.’
‘Nee? Soms snap ik dat niet, want soms ben je een heel fijne vent.’
‘Ga met Jeroen praten. Die had het over een toffe vogel.’
‘Maar soms, hè?’ Ze pakte de gitaar naast haar op en legde hem op haar schoot. ‘Soms kun je ook verwarrend, ontregelend, onbegrijpelijk en onhebbelijk zijn.’
‘Niets menselijks is mij vreemd, Marjolein.’
Marjolein begon zachtjes te tokkelen.
‘Ik moet ook wel eens kakken.’
‘Nu? Toch niet van wat ik speel?’
‘Zó erg is het niet, Marjolein.’
‘Maar toch zijn de songs die ik maak erg?’
‘Erg wat?’
‘Dat vraag ik jou.’
‘Erg genoeg, Marjolein.’
‘There are times,’ zong ze zacht. ‘Times when I feel bad about us.’
‘Varèse had gelijk,’ zei ik.
‘Varèse?’ onderbrak Marjolein haar spel. ‘Wie is dat?’
‘Van geen belang, Marjolein. Van geen belang. Ik denk hardop na.’
Inderdaad, Varèse had gelijk. Artiesten zijn hun tijd helemaal niet vooruit. Dat zag je maar weer aan die zeiksingersongrwriter van een Marjolein. Wat een achterlijk wijf.
Hoofdschuddend keek ik naar de klok. Het was weer eens zover.
–
Apeldoorn, maart 2018