bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

23-12-2021

Kerstavondvertelling

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Ben je betoeterd? Bekijk het maar. Met je kerstavondvertelling. Mooi niet. Het is nog niet eens kerstavond. Althans, niet op het moment dat ik dit nu intik. Kan best zijn dat als u het leest het wél kerstavond is, maar dat kan ik toch niet ruiken? Ik kan toch niet overal rekening mee houden? Ik wil best genuanceerd zijn (graag zelfs), maar dit gaat ver. Te ver. Maar goed, met dat ik dit nu allemaal in zit te typen, heb ik dus wel het probleem waarmee ik dit stukje moet vullen. Een groot probleem is het niet, want uiteindelijk komt er altijd wel iets in mijn hoofd voorbij waarover ik een stukje kan voltypen. Tot nu toe heeft mijn duim me nog nooit in de steek gelaten.

Om inspiratie op te doen ging ik een blokje om. Of een blok. Het lag er maar aan waar of het toeval me zou leiden. Dat kon overal zijn. Ik heb een paar vaste routes, maar net zo gemakkelijk wijk ik daarvan af en sla ik onbekende wegen of paden in als het in mijn hoofd opkomt. Of niet. Bijvoorbeeld als ik gericht ergens naartoe onderweg ben, maar in dat geval kun je niet zo goed spreken van een blokje om. Of een blok. In dat geval ga ik op bezoek of een boodschap doen.

Nadat ik mijn schoenen en jas had aangetrokken, liep ik mijn mooie woning uit. Ik sloot de voordeur achter mij, liep de galerij en daalde de trappen af en verliet het appartementencomplex waarin zich mijn woning bevond. En bevindt, want ik woon er nog steeds. Het is voor deze kerstavondvertelling echter van geen belang. [Deze zin later nog schrappen.] Met dat ik buiten kwam, liep ik de stadse hectiek van ons zo majestueuze Apeldoorn in. Op de begane grond zijn allerlei winkels te vinden, waaronder een Action, een Zeeman, een scooterzaak en een supermarkt. Die supermarkt is overigens al maanden gesloten, nadat de zaak failliet was verklaard. Op de avond volgend op de formele faillietverklaring probeerde de eigenaar nog de halve winkel leeg te halen en waardevolle apparatuur mee te nemen, maar daar stak het met loeiende sirenes aanstormende politiecorps een stokje voor. Altijd wat te doen in ons zo majestueuze Apeldoorn. Langzaam bewoog ik me langs de etalages van de winkels, op weg naar daar waar het blokje begon.

Ik moest even mijn pas inhouden. Er was een mevrouw die de winkel uit kwam. De deur was automatisch open gezoefd en er kwam me een enorme vlaag warmte tegemoet. De mevrouw droeg een bruine bontmantel en duwde een soort van kinderwagen of buggy voor zich uit. In die kinderwagen lagen allerlei dozen en andere rotzooi van de Action. Ik keek naar de gevel van de winkel en jawel, hoor. Toen verplaatste ik mijn blik weer naar de mevrouw en in het bijzonder naar die buggyachtige kinderwagen.
‘Mijn hondje is overleden,’ zei ze. Ik keek haar aan en zag dat ze het tegen mij had. Haar glimlach was glommen vriendelijk en haar ogen glommen begerend.
‘Ach wat sneu,’ reageerde ik.
‘Ja, ze at en dronk niet meer. Nu doe ik boodschappen en het is toch onwerkelijk, hè?’ Ze wees op haar buggy en op de berg met goedkope Chinese rommel die erin lag.
‘Daar begrijp ik iets van,’ zei ik. ‘Een huisdier is toch vaak wezenlijk onderdeel van het gezin of huishouden.’
‘Dankzij haar moest ik de deur uit voor een wandeling. Ze hield me fit en bij de les, hè. Ik had iedere dag een goede reden om op te staan. Ze had me nodig. Dus nu probeer ik uit mezelf de deur uit te gaan.’
Ik keek nu ook naar de buggy en naar de berg met goedkope Chinese rommel die erin lag.
‘Bent u nog aan het overwegen of u niet nog een ander …’
‘Ik ben drieënzeventig,’ onderbrak ze me.
‘Nou en? Dan kunt u toch nog zeker twintig jaar mee?’ zei ik lachend. Ik zei er niet achteraan: ‘En in die tijd een volgend mormel naar het dierencrematorium brengen?’
‘Nee, straks kan ik niet meer naar buiten of er niet goed voor zorgen. Dat wil ik zo’n beestje niet meer aandoen.’
Wat egocentrisch, dacht ik. Wie moet er dan voor zo’n hondje zorgen?
‘We moeten er maar het beste van maken,’ zei ze. Er brak een mistroostige glimlach door het craquelé van haar gepoederde huid. ‘Het is niet anders.’
‘Nou, heel veel sterkte ermee.’
‘Dank u wel,’ zei ze.
‘Ik moet weer verder. Tot kijk.’
‘Dank u wel.’ Ze keek me innemend aan en haar glimlach veranderde wat. Toen stapte ze langzaam van me vandaan.

Ik keek haar na en vroeg me af: Wie ís deze mevrouw? Toch was ik blij dat ik een luisterend oor voor haar was geweest, al was het maar voor even. De mevrouw had afscheid genomen met een warme glimlach op haar oude gezicht. Langzaam liep ze naar een appartementencomplex verderop, haar kinderwagen nu achter zich aan trekkend. Ach zo, ze was een buurtgenote en had me vast herkend. Ik kreeg een brok in mijn keel. Weemoed en mededogen of weet ik ook veel. Ik moest uitkijken: straks leek dit toch nog op een heuse kerstavondvertelling.


Apeldoorn, december 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

09-12-2021

Hufters – Lotgenoten (0038)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Het verkeerslicht staat op rood. Ik loop naar de paal en druk op het knopje. Om de knop verschijnt een cirkel van gele lichtjes. Hij doet het, denk ik. Vervolgens wacht ik. Dat kan hier op dit kruispunt wel eventjes duren. Ik kom hier vaker. Het is namelijk bij mij op de hoek van de straat. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat er iemand schuin achter mij is komen staan. Ook even wachten.

Ik ben op mijn hoede. Daarnet werd ik namelijk zowat van de sokken gereden door een fietser. Op het voetpad. Er is een heel mooi fietspad, maar deze fietser maakte er geen gebruik van. Toen ik van schrik iets van een gesmoorde kreet slaakte, reageerde de fietser met: ‘Uitkijken, sukkel.’ Toen reed de gast door. En hard ook. Ik was blijven staan en keek hem na. Iets verderop knalde hij bijna tegen een oudere dame op. Die liet geschrokken haar rollator los, waardoor een tas op de grond viel. En weg was de fietser.

Een vent liep de tas voorbij. Ik raapte hem op en gaf het aan de mevrouw terug. De vent nam een laatste teug uit zijn grote blik frisdrank en keilde het van zich af.
‘Voorzichtig, meneer,’ zei ik in het voorbijgaan. ‘U laat iets vallen.’
‘Bemoei je d’r niet mee, loser.’ Hij maakte een beweging alsof hij me ging trakteren op een vuistslag.
‘Excuus, ik dacht u iets verloor. Dat zou toch zonde zijn.’ Ik was niet zo onder de indruk van deze vent en liep door.

Getoeter. De stadsbus kon niet verder rijden. Een geel transportbusje van een bekende pakketbezorger (DHL) stond midden op straat en de chauffeur ervan had het portier open gezet. Zelf was hij een appartementencomplex in gegaan om iets af te geven (een pakket, vermoed ik). Weer getoeter. De passagiers in de stadsbus verdrongen zich bijna voor de ramen. De pakketbezorger kwam naar buiten en liep naar zijn transportwagen. Ik kwam net voorbij.
‘Moet dat getoeter, zenuwenlijer?!’
‘Je gaat toch niet parkeren, midden op straat?!’
‘Hou je bek, klootzak! Maak ik zelf wel uit!’
Het is niet netjes om gesprekken af te luisteren, dus ik vervolgde mijn weg.

Ik kon niet verder. Er stopte een deelscooter voor mijn neus. De bestuurder ervan parkeerde hem dwars op het trottoir.
‘Och, wil je dat apparaat iets verderop zetten?’ vroeg ik. ‘Daar is een speciale brommerstalling en staat hij niet in de weg.’
‘Fuck off, het is maar voor heel even,’ mompelde de jonge vogel van achter z’n mondmasker dat hij onder z’n neus had hangen. ‘Ben over vijf minuten weg.’ Hij draaide zich om en liep het bankgebouw binnen.
Ik zuchtte en manoeuvreerde me om het groene gevaarte heen.

Wat een lawaai! Het was een motorachtig geval dat door de straat kwam scheuren. Aan weerszijden van die straat is hoogbouw, dus het galmt nogal. Er zijn wel meer van die gasten die met de motor of scooter door de straat racen. Flink accelereren, want dan resoneert het lekker. Ik keek om en ja hoor, de motorrijder had twee van die rode vlammetjes op zijn helm gemonteerd. Met een bloedgang reed hij op de verkeerslichten af. Het waren de verkeerslichten waarnaar ik onderweg was. Ze stonden op rood voor het verkeer op straat, maar hij racete door. Een overstekende voetganger hield van schrik de pas in. De motor was al aan de andere kant van de kruising. Daar begint het stadspark. Luid gas gevend knetterde de motor het voetgangersgebied in. Breed slingerend ontweek hij de ene wandelaar na de andere en met z’n ruige banden scheurde hij het gras naast het pad tot blubber.

Het verkeerslicht springt op groen. Plots hoor ik een stem naast me. Ik kijk. Het is een dame van een jaar of dertig, geheel in het zwart gekleed. Laarsjes, strakke broek, halflange jas. Haar zwarte haren zitten in een paardenstaart. Haar huid is lichtbruin. Mooie dame. Ze kijkt me aan met grote donkerbruine ogen, wijst naar mijn voeten en lacht. ‘Nice shoes,’ zegt ze nogmaals.
‘Dank je wel,’ zeg ik glimlachend. Ik steek over en weet dat ik de hele wereld aankan. Het is een mooie dag, vandaag.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, november 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

25-11-2021

Hoog tijd voor een kroegverhaal (26)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Het was weer een dolle boel in café Lamlul. Er hing allerlei volk op krukken bij de toog. Dat heb ik nooit begrepen: waarom ga je dusdanig in de weg staan dat andere bezoekers niet bij de bar kunnen om iets te bestellen en dat de uitbater dus geld mis loopt? Gelukkig was hier bediening en nog leuke ook. Ik zat aan een tafel in mijn eentje en wachtte. Kijk, daar had je haar.
‘Dag Bas, wat mag het voor jou zijn, vandaag? Een water?’
‘Graag.’
‘Liefst uit de kraan, zoals altijd?’
‘Nee, doe maar eens uit een fles. Chaudfontaine, graag.’
‘Hebben we dat?’
‘Hoe moet ik dat weten? Jij bent hier van de bediening.’
‘Ik moet het even voor je navragen. Als we geen Chaudfontaine hebben, is een ander water dan ook goed?’
‘Doe voor de zekerheid toch maar uit de kraan,’ zei ik.
‘Staat genoteerd.’
‘En help me even. Ik ben je naam weer eens kwijt.’
‘Manuela,’ zei ze. ‘En het is niet zo vreemd dat je mijn naam kwijt bent, want ik heb hem je nog nooit verteld.’
‘Is dat zo? Het kan kloppen, want ik heb jou hier nog nooit eerder in de bediening of als gast gezien. Maar leg mij dan eens uit: hoe komt het dat jij die van mij wel weet?’
‘Jij bent toch de schrijver?’
‘De schrijver. Ja, dat ben ik. Leuk kennis met je te maken, Manuela.’
‘Insgelijks.’
‘Ik krijg nu langzaam wel dorst.’
Ze draaide zich om en liep naar de bar.

Lang was ik niet alleen.
‘Bas!’ brulde iemand.
Ik keek niet op. Er kwam iemand bij de tafel staan. Ik vermoedde dat het dezelfde persoon was als die net mijn naam had gebruld.
‘Bas!’ klonk het weer. ‘Jij bent toch Bas?’
‘Je bedoelt de schrijver?’ Manuela was erbij komen staan.
Naar haar wilde ik wel opkijken. Ze droeg een dienblad met daarop een glas, dat gevuld was met water. ‘Dé schrijver. Dat is hij.’ Ze zette het glas op tafel voor me.
‘Dank je, Manuela.’
‘Maar wie bent u?’ vroeg ze aan de pief.
‘Dylan.’
‘Zoiets vermoedde ik al,’ zei Manuela. ‘Je ziet er inderdaad uit als een Dylan of Roy of Frenkie.’
‘En wat is daar mis mee!?’
‘Zei ik dat er iets mis was? Ik veroordeel iemand niet op dingen waar hij helemaal niets aan kan doen.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik?’ Manuele begon giftig uit haar ogen te kijken. ‘Je durft wel, hè?’
Ik lachte.
‘Wat lach je?’ Manuela keek me aan. Ze lachte nu ook.
‘Ik vind het heerlijk hoe je tekeer gaat,’ legde ik uit. ‘Je ziet er zo leuk en vriendelijk uit en dan brand je plots deze pief zo lekker af. Daar houd ik wel van.’
‘Haha, dank je.’ Manuela draaide zich weer naar de pief. ‘En jij?’ snerpte ze. ‘Waar houd jij van?’
‘Ik?’
‘Ja jij, piefmans. Waar houd jij van?’
‘Rukfilms.’
‘Huh?’ Manuela leek ietwat uit het veld geslagen. Ze herstelde zich: ‘Rukfilms? Bedoel je pornofilms met masturbatiescènes?’
‘Nee, nee.’ De pief klonk bijna verontschuldigend. ‘Gewoon: rukfilms. Heel slechte films die echt volkomen ruk zijn.’
‘Ach zo,’ zei ik. ‘Maar waar hadden we het over, Manuela? Als deze pief nu verder wil gaan met zijn volledig overbodige leven, dan praten wij gerust verder. Ga zitten.’
Manuela ging zitten. Ze pakte mijn hand. ‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ze, terwijl over mijn duim wreef. ‘Je hebt hier een snee.’
‘Tja, het leven van een hobbykok gaat niet over rozen,’ moest ik toegeven. ‘Paar dagen geleden heb ik mijn duim verminkt tijdens het snijden van een au-bergine.’
‘Hehe,’ klonk het achter ons. Het was de pief die Dylan heet en die nog altijd naar ons stond te koekeloeren.
‘Wat valt er te lachen, pief?’ vroeg Manuela.
‘Ja, wat valt er te lachen?’ vroeg ik. En tegen Manuela: ‘Zo leuk was mijn grapje van au-bergine nou ook weer niet.’
‘Nou,’ grinnikte de pief. ‘Ze zei: je hebt een snee. Terwijl ze er zelf ook een heeft.’
Manuela stond op en gaf de pief een enorme hengst tegen zijn kanis. De pief wankelde en sloeg tegen de tafel. Hierdoor viel mijn glas water om. Manuela bleef Dylan slaan. Ze had haar dienblad met twee handen beet en roste het keer op keer in het gezicht van de pief, die al lang buiten westen tegen de vloer was gesmakt. Bloed stroomde uit de kop van de kerel. Eindelijk hield ze op.

Hijgend kwam ze weer naast me zitten. ‘Dat luchtte op,’ zei ze.
‘Volgens mij had je dit even nodig, is het niet?’ vroeg ik.
‘Wat je zegt,’ zei ze.
‘Ik zei het dan ook.’
‘Dat kan ik niet ontkennen.’
‘Doe het daarom ook maar niet.’
‘Hoe zou ik het kunnen doen als ik het niet kan?’
‘Een waarheid als een koe,’ zei ik. ‘Waarom werd je nou zo plots zo van de mepperige? Was je beledigd omdat hij zei dat je een snee hebt?’
‘Nee.’
‘O, gelukkig. Want ik neem aan dat je er inderdaad eentje hebt. Is het niet van voren – je zou immers verbouwd kunnen zijn, zo goed ken ik je niet – dan in ieder geval toch wel van achteren.’
‘De poepgleuf, bedoel je?’
‘Wis en waarachtig,’ knikte ik. ‘De canyon tussen uw linker- en rechterbil.’
‘Nee, ik was niet beledigd om zijn stomme opmerking over de snee.’
‘Fijn te horen dat je niet zo snel geraakt bent door stomme opmerkingen, althans niet door deze. Maar wat was het dan wel dat je ertoe aanzette om hem tegen de grond te raggen?’
‘Z’n wansmaak.’
‘Wansmaak?’
‘Hij houdt van rukfilms. Zei hij zelf.’
‘O ja, nu je het zegt…’
‘Dat zeg ik niet, dat zei hij, zei ik toch?’
‘Ik zeg het niet graag, maar je hebt gelijk.’
Ze grinnikte.
Ik grinnikte ook.
‘Zit jij nou te lachen om je eigen opmerking, Bas?’
‘Nee.’
‘O, waarom zit je dan nú wel te lachen?’
‘Heerlijke dialoog dit, Manuela.’
‘Vind je?’
‘Toch wel. Toch wel.’
‘Dan is het hoog tijd, Bas.’
‘Waarvoor?’
‘Volgens mij moet jij naar huis.’
‘Naar huis?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Om te schrijven.’
Ik deed het godverdomme ook nog.


Apeldoorn, november 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

11-11-2021

De elfde van de elfde (revisited)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Ik heet Bas Langereis en werd geboren op 17 mei 1965 in het zo majestueuze Apeldoorn, als elfde zoon van de elfde zoon te midden van een grote familie geniale gekken. De vorige zin schreef ik exact elf jaar geleden in het eerste deel van deze vertelling, toen 11 november ook op donderdag viel. Zo zie je maar weer. Met die grote familie is in de tussentijd nogal veel gebeurd. Mijn vader is inmiddels zo dement als een deur, meer bepaald een toiletdeur, aangezien hij het grootste deel van de dag op het toilet zit, vanwege een chronische dwarskakkerij. Door die dwarsigheid kan de deur niet meer dicht, hetgeen weer de reden is dat iedereen uit het bejaardenhuis is weggevlucht en de belendende percelen onbewoonbaar zijn verklaard door de ongediertebestrijdingsdienst. Mijn vader is dus nog wel gek, maar geniaal al lang niet meer. Van mijn moeder daarentegen kun je niet zeggen dat ze ooit geniaal is geweest, maar dat geldt voor de meeste danseressen, zeker die van het Groot Beekbergs Ballet. Danseressen blinken niet uit in zelf iets bedenken; ze kunnen alleen maar uitvoeren wat een choreograaf of een ander soort homoseksueel heeft bedacht en de uitvoerenden beveelt te doen. Je zou zeggen dat moeder – nadat ze haar carrière moest staken omdat haar spagaat was vast blijven zitten – tijd genoeg had voor een studie of voor enige zelfontplooiing, maar dat was niet het geval. Het geval was dat ze alle tijd volpropte met het schoonmaken van regenboogpenen en daar dan weer haar lijf mee volpropte. Meer over de regenboogpeen in een volgende culicolumn, ook wel kookkolom geheten. Op zich hoeft het je volproppen met regenboogpeen niet schadelijk te zijn voor je gezondheid, ware het niet dat ze de peen op smaak bracht met enorme scheppen suiker. Op den duur gaven de bewoners van de belendende percelen – toen ze nog niet waren ontruimd – haar de bijnaam Tante Suikerfeest, hetgeen niet al te goed viel bij de lokale moslimgemeenschap, die dan ook hevig protesteerde onder leiding van de door deze zelfde lokale moslimgemeenschap bejubelde imam Lölrük.

Imam Lölrük was ergens eind jaren zestig ons land binnen gekomen. Hij kreeg daarbij hulp van een douanier die de slagboom voor hem omhoog deed. Niet lang daarna vond hij zijn plek in de lokale moslimgemeenschap en moedigde hij vanaf een minaret alle plaatselijke vrouwen aan om met de lokale moslim gemeenschap te hebben. Die lokale moslim, dat was hij zelf, de viezerd. Gelukkig werd zijn doortrapte praktijk doorzien door niemand minder dan Buurman Barman.
Buurman Barman was doorgaans de gehele dag dronken, behalve op het moment dat hij de doortrapte praktijken van imam Lölrük doorzag. Met gezwinde pas spoedde hij zich naar het politiebureau, maar ondanks dat hij niet gedronken had, wist hij zich de weg erheen niet te herinneren. Korsakoff maakt vele vrienden. Totaal in verwarring keerde hij terug op zijn schreden. Toen hij die eenmaal had gevonden – we spreken van een dag of wat – deed hij nog een poging om genoemde schreden te verkopen aan de eerste de beste voorbijganger: geheel toevallig was dat mevrouw Op het Stuur, die dusdanig schrok van de plotse benadering door een verwarde man, dat ze met fiets en al in de diepe greppel naast de weg belandde. Buurman Barman vroeg zich af waar de dame op de fiets toch zo plots gebleven was en vervolgde zijn weg naar huis, alwaar hij verder wilde gaan met hetgeen hij aan het doen was voordat hij ontnuchterde. Helaas kon hij zich ook niet herinneren wat hij aan het doen was voordat hij ontnuchterde, waardoor hij ietwat in paniek raakte en om alle sores aan zijn kop te vergeten het op een zwaar zuipen zette. Met z’n dronken harses werd hij seksueel opgewonden en herinnerde hij zich waarmee hij doende was voordat hij ontnuchterde: de gebruikelijke brute aanranding van achternichtje Nora.

Achternichtje Nora was natuurlijk niet helemaal debiel en had inmiddels de benen genomen. Ze had er twee en vluchtte ermee naar het enige adres waar ze zeker veilig zou zijn: het huis aan de Govert Flinckstraat 37 hier in ons zo majestueuze Apeldoorn. Het was het adres waar ik werd geboren op 17 mei 1965 als elfde zoon van de elfde zoon in een grote familie van geniale gekken. Ik liet haar binnen en vroeg hoe ze dit adres zo gevonden had. Op de hoek van de straat hing een bordje met de straatnaam, zei ze, dus heel moeilijk was het niet geweest. Ik kreeg een rood hoofd. Achternichtje Nora had met mij te doen en wilde me helpen met mijn taalachterstand. Ze pakte me bij de hand en nam me mee naar juffrouw Karreman.

Juffrouw Karreman was de juf van de eerste klas van de Prot. Chr. basisschool De Bron en ging ijverig met mij aan het werk. Ik was een trage leerling, maar toch gelukte het haar. Ik leerde lezen en schrijven en in dat schrijven kreeg ik nog plezier ook. Lezen vond ik dan weer verschrikkelijk, vandaar dat ik nooit teruglees wat ik schrijf. Maar het schrijven, dát vond ik leuk. Zó leuk, dat ik al snel schreef als een bezetene. Mijn boek Alles kan kapot verscheen in oktober 2008, in juni 2010 volgde Zelfmoord is een optie en maart 2012 werd opgeschrikt door de publicatie van Maar we leven nog. In deze werken beschrijf ik veel gedetailleerder mijn dramatische jeugd en hoe ik heb moeten leven in die grote familie vol geniale gekken. Wat ik daarin niet beschrijf, is hoe het daarna met die familie van mij is afgelopen. Maar dat zijn zorgen voor morgen. Morgen is het vrijdag. Vandaag is het donderdag 11 november, ook nog eens de dag dat het carnavalsseizoen is geopend. Vanaf heden kunnen we ons na anderhalf jaar – al dan niet met coronapas of negatieve testuitslag of mondmasker of andere uitdossing en als het allemaal door mag gaan – eindelijk weer te buiten gaan aan de grootste onzin die maar mogelijk is. Over grote onzin gesproken: met bovenstaande hoop ik maar weer eens het goede voorbeeld te hebben gegeven.


Apeldoorn, 11 november 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

28-10-2021

Balkonscène (2) – Lotgenoten (0037)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Ik zit hier al een tijdje. De stad wordt wakker. Vanaf het balkon heb ik goed zicht op de straat en het gebouw hiertegenover. Op de begane grond zijn winkels. Er is een stomerij, een Syrisch restaurant, een tattooshop en een nagelstudio. Ertussen staan zeker drie panden leeg. Erboven zijn woningen met een balkon aan deze straatzijde. De straat is stil. Het is ook geen doorgaande weg. Het enige verkeer zijn de fietsers en scooters op het fietspad, de lijnbussen en het bestemmingsverkeer voor de winkels. En motoren, omdat het tussen de hoogbouw zo lekker resoneert als je flink gas geeft. Aan de overzijde van de straat staat een bushalte, daarachter stroomt de stadsbeek die je op verschillende plekken kunt oversteken middels een bruggetje om zo bij de winkels of het appartementencomplex te komen.

De deur van dat appartementencomplex gaat open en daar verschijnt de mevrouw die hiertegenover op drie hoog woont. Een paar jaar geleden woonde haar man er ook. Tot er een ambulance voor kwam rijden en hem op een brancard meenam. Sindsdien is de mevrouw alleen. Ze ziet er altijd picobello verzorgd uit. Haar haren zitten perfect in de plooi, ze is netjes opgemaakt en op z’n zondags gekleed, ook al is het doordeweeks. Zo ook vanmorgen vroeg. Ze komt naar buiten en ik weet wat ze gaat doen. Niet ver van de deur, voor de ingang van de stomerij, is de openbare prullenbak. Daar propt ze een niet heel grote zak in. Dan gaat ze weer naar binnen. Ze is niet de enige die dit doet. Ik zie meer mensen hun huisvuil in de openbare bakken douwen. Zo hoeven ze niet naar de containers te lopen en per lozing af te rekenen. De luie krenten. Toch ben ik allang blij dat ze hun vuil niet in de natuur of in de stadsbeek mieteren. Nee, dan die knullen van het Syrische restaurant hier schuin tegenover. Die vegen het afval van hun terras hoppa wél zo de stadsbeek in. Of nog erger: ze gaan tekeer met een brullende bladblazer in de stille straat.

Vanaf twee hoog heb ik mooi uitzicht op het verkeer dat nu op gang komt. De jeugd gaat naar school en krioelt over het fietspad of over de straat. Op de hoek is een verkeerslicht en dat negeren de fietsers en scooters veelal volkomen. De meesten rijden ook aan de verkeerde kant van de weg, waardoor het lijkt of de tweewielers overal vandaan komen. Niet alleen fietsers en scooters, maar ook auto’s en motorrijders kachelen er regelmatig doodleuk door rood. Onze straat is geen doorgaande weg, maar de straat waarop hij uitkomt wel. Daar is het een drukke boel, met lijnbusdiensten, vrachtwagens en scheurende motorrijders. Ik vraag me af hoe het komt dat het zo vaak goed gaat. Gisteren zag ik een glimmende gloednieuwe knalblauwe dertigkilometerwagen met daarin een meneer die al dood was maar het zelf nog niet wist. Hij parkeerde dwars op de weg vlak voor het bankgebouw iets verderop, draaide bij het weggaan link vlak voor een aankomende bus langs en stak de kruising gewoon dwars door rood over.

Wacht, daar komt de oudere meneer met de krom gegroeide rug het appartementencomplex hier tegenover uit. Hij kan niet anders dan voorovergebogen zitten en lopen. In zijn hand een emmer en in zijn andere een bezem en stoffer en blik. Was het alweer zover? Twee keer in de week zie ik hem het trottoir voor de voordeur schoonmaken. Hij veegt alles netjes bij elkaar en gooit het afval in een emmertje, dat hij weer mee naar binnen neemt. Kijk, daar is hij bezig. Ik zie hem ook vaak in zijn huis hier tegenover. Dan zit hij op een hometrainer en zwoegt hij kilometers lang zonder vooruit te komen. Maar nu is hij aan het vegen. Met zijn kromme rug en met zijn neus bijna op de trottoirtegels. Hij hoeft niet te bukken. De man heeft het ideale lichaam voor dit soort werkzaamheden. Ik grinnik om mijn flauwe grapje. Dan is mijn aandacht afgeleid.

Want er is beweging op een balkon schuin tegenover me wat verderop. Op de eerste verdieping, boven de tattooshop, woont een moeder met twee kinderen, weet ik. Ik zie haar wel eens aan komen fietsen met de twee meisjes, die een jaar of tien en twaalf zijn. Er staat een boom net in mijn blikveld. De boom is blad aan het verliezen en daarom kan ik tussen de takken door zien dat er iets gaande is op het balkon. Op een loungestoel zit het oudere meisje en ze kijkt voor zich uit. Achter haar staat haar kleine zus en die is met iets bezig. Ik kan het niet goed zien. Mijn bril opzetten heeft geen zin, want die is voor dichtbij. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en tuur tussen de takken en de weinige bladeren door. Het grote meisje is opgestaan. Het kleine meisje neemt haar plaats in op de stoel en nu gaat haar grote zus achter haar staan. Met zelfverzekerde maar rustige halen borstelt ze de lange haren van haar zusje. Ik blijf bijna ademloos toekijken en krijg een gevoel van heimwee naar het verleden. Het jonge meisje staat op. Ik voel me betrapt en wil een andere kant op kijken. Onzin, want ik zit bijna honderd meter verderop en ze weten niet dat ik hier ben. Het oudere kind is inmiddels naar binnen, de jonge zus loopt achter haar aan. Pas nu zie ik dat ze slechts in haar onderbroek en hemd is gekleed. Ik glimlach om de onbevangenheid en de onschuld en tegelijkertijd krijg ik een brok in mijn keel van weemoed.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, september 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

14-10-2021

Balkonscène (1) – Lotgenoten (0036)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Het vroege licht is voorzichtig over de hoge daken gepiept en valt als een soort bevrijding op de ramen van het flatgebouw hiertegenover. De lantaarns zijn een kwartier geleden uitgeploept. Op straat is het nog doodstil, met uitzondering van die enkele fietser die de weg zoekt langs de winkels. Ook de verlichting van de reclame in de bushalte is uit. Langs het voetpad stroomt de beek door een betonnen goot. Een rat schiet weg onder het voetgangersbruggetje. Wind ruist door de paar bomen die langs de weg staan. Het is niet koud, bijna aangenaam zelfs. Zie, daar komt een stadsdienst. Die rijdt tegenwoordig elektrisch, dus die hoor je nauwelijks. Hij hoeft niet bij de halte te stoppen, want daar staat niemand en het is de eerste halte na het vertrek van het busstation. Als de bus voorbij rijdt, zie ik dat hij nog leeg is.
Ik zit op het balkon en kijk vanaf de tweede verdieping mijn ogen uit. De stad wordt langzaam wakker.

Daar heb je de oudere heer met de rollator. Hij steekt de straat over. Aan de overkant staat een flatgebouw, waarin op de begane grond winkels zijn gevestigd. Links ervan bevindt zich een groot kantorencomplex. Daar loopt de meneer naar toe. Voor het gebouw staan grote plantenbakken. De man loopt erheen en hij verdwijnt erachter. Ik weet wat hij gaat doen. Tussen twee struikjes door zie ik hem bezig. Hij trekt iets uit de plantenbakken en legt dat in het mandje van zijn rollator. Wat zou het zijn? Onkruid? Of jonge aanplant die hij thuis in zijn tuin zet? Zijn het bladeren die hij gebruikt voor een herbarium dat hij bezig is te vullen op de dagbesteding? Ik weet het niet. Iedere morgen steekt de meneer over en gaat hij naar de plantenbakken. Ik ben hem wel eens tegengekomen, iets later en een paar straten verderop, tijdens mijn rondje hardlopen. In het voorbijgaan kon ik toen niet zien of hij iets in zijn mandje had liggen dat hij uit een plantenbak gerukt kon hebben. De meneer is inmiddels stevig doorgestapt en om de hoek van de straat achter het kantoorgebouw verdwenen.

Maar wat is dat!? Daar komt zo’n scooter over het fietspad gescheurd. Met een lawaai dat je niet wilt weten. Het zal op zich wel meevallen met dat lawaai, maar omdat de straat nog leeg is en omgeven is door hoogbouw, galmt het enorm. Het geluid van de scooter doorbreekt de stilte ruw. Overdag is het vaak nog veel erger. Je hebt van die gasten die met hun motor door de straat racen omdat het zo lekker resoneert. Gisterenmorgen vroeg was er eentje die het wel heel bont maakte. Die crosste gewoon over het voetpad, vlak onder de luifel van de winkels door, voor een nog beter effect. Je zal er maar net lopen en nog geen hartverzakking hebben. Op de scooter zit een man. Zou hij die scooter gebruiken omdat hij zo dik is dat hij niet kan lopen of is hij zo dik geworden van de weinige beweging die hij krijgt doordat hij te pas en te onpas die scooter gebruikt? De scooter rijdt trouwens niet eens hard. Als je fietst ga je sneller. Pas op, meneer! Daar aan het eind van de straat is een bocht! De man hoort mij niet. Ik riep ook niet. Ik denk alleen maar.

Daar komt de oude mevrouw met haar oude hondje aangelopen. Ze stapt met kleine passen en haar grijswitte krulhaarhondje waggelt met nog kleinere pasjes voor haar uit. Ze zijn vast naar het parkje verderop geweest. Ik kom ze daar vaak tegen, ook ’s morgens vroeg als ik terug kom van mijn ronde hardlopen. Dan groet ik de mevrouw, maar ze zegt nooit iets terug, want ze is druk in gesprek met het oude beestje. Ze heeft een lange regenjas aan en ik weet dat ze eronder nog haar witte nachtjurk draagt. Straks verschijnt ze op haar balkon, hier schuin tegenover, ook op twee hoog. Weer of geen weer, de deur van haar appartement staat wagenwijd open. Ook vanmorgen heeft ze haar lange grijze haren in een staart. Zie, daar is in de buurt van de voordeur van haar flat. Zoals altijd laat ze de riem los. Zelf strompelt ze naar de openbare prullenbak om daar het drollenzakje in te doen; het hondje waggelt alvast op zijn korte pootjes naar de deur. De mevrouw bukt en pakt de riem op. De deur zwaait open en de straat is weer leeg.

Niet lang. Verderop is ook weer wat gaande. Ik buig voorover op mijn stoel om alles maar te kunnen zien. De stad wordt wakker.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, september 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

30-09-2021

Hoog tijd voor een kroegverhaal (25)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Het was stil in café De harde plasser. Of hoe heette dit café? Even nadenken. Het café heette Bij Anja en niet De harde plasser, al vond ik De harde plasser stiekem een leukere naam.
Niemand op het terras. Het was van dat grauwe septemberweer en het regende. Op zich geen zware regen, maar als je er even in liep of zat, dan werd je er doornat van. Iedereen die niet op het terras zat gaf ik dan ook groot gelijk. Zelf had ik ook geen enkele aandrang om buiten op het terras plaats te nemen, dus duwde ik de deur van het café open en ging naar binnen.

Ook daar was het stil. Maar dat had ik al geschreven. Lees vooral de eerste zin van dit verhaal terug. Ik was hier wel eens geweest. Om te schrijven dat het mijn stamcafé was, gaat te ver. Maar ik had er mooie dingen meegemaakt. Er waren tijden dat er liveoptredens waren van bandjes. Ik had er zelf ook een paar keer op het podium gestaan om voor te lezen uit eigen werk. Ook had ik er Anja’s verjaardag gevierd. Anja was de eigenaresse van het café, maar ze had het een tijd terug verkocht. Nu was het er in haar nadagen al stil en zo te zien was het er niet op vooruit gegaan.

Ik liep naar de bar. Achter de bar was niemand. Ik hoestte. Er kwam niemand tevoorschijn. Wat een zaak. Zou ik eens kijken of de lade van de kassa open ging? Nee, er was hier helemaal geen kassa. Volgens mij deed Anja iets met een plastic bak waar het contant geld in verdween en had de nieuwe uitbater dit systeem overgenomen. Waar zat die vogel? Ik sloeg met vlakke hand op de toog. Dat maakte lawaai. Het deed pijn ook. Ik deed het niet nog een keer. Er kwam nog altijd niemand. Zou ik een asbak tegen de grote spiegel achter de bar keilen? Of een stoel door de weinige ramen? Zou er dan wél iemand komen? Wacht, daar kwam nu iemand. Tenminste, ik hoorde een stem ergens achter een deur.

Een deur achter de bar zwaaide open en daar verscheen een jongedame. Anja was het niet, dat kon ik zo wel zien. Anja was een roomblanke dame van tegen de middelbare leeftijd, dit was zoals gezegd een jongedame en aan haar huidskleur te zien van Indonesische afkomst of zo. Weet ik veel.
‘Hallo!’ zei ze luid.
Ik keek om me heen. Er was nog altijd niemand. Waarom schreeuwde ze zo? ‘Goedemiddag,’ zei ik op volstrekt normaal volume.
‘Zeg het maar! Wat mag het zijn?’
Nu vond ik het te stil in het café, maar dit gegil was overdreven. Ik boog wat over de toog en zei zachtjes, bijna fluisterend: ‘Dit hoeft niemand te weten. Doet u mij een glaasje water, liefst uit de kraan.’
‘Uit de kraan?’ vroeg ze op gewone geluidssterkte.
‘Ja,’ zei ik.
‘Oké. Ik zal het opschrijven.’
‘Als je het zo beter kunt onthouden: prima.’
Ze keek me verward aan.
‘Je kijkt wat verward,’ zei ik. ‘Nu ken ik je niet zo goed; misschien kijk je altijd zo? Ik kom hier niet vaak meer. Hebben wij elkaar eerder ontmoet hier? Vergeef me als ik je naam vergeten ben. Hoe heet jij?’
‘Dinda.’
‘Dinda?’
‘Ja. Dinda.’
‘Excuus. Ik ben wat slechthorend. Dag, Dinda. Leuk je wat beter te leren kennen.’
Ze knikte met een glimlach. Ik vond haar wel een leuke jongedame. Ze had een mooie glimlach. Ik zag een gaaf gebit, kuiltjes in haar wangen, glinsterende blauwe ogen, pretrimpeltjes rond die ogen en een mooie bos met lange zwarte krullen die tot op haar schouders hing. Hoe oud zou ze zijn? ‘Hoe oud ben jij?’
Dinda draaide zich half om. Ze was onderweg naar de deur, vandaar. ‘Ik? Als je het per se weten wilt: ik ben zesentwintig.’
‘Per se was het niet nodig, maar nu ik het weet, vind ik het fijn om te weten.’
‘Jij bent een rare,’ zei ze. ‘Maar je bent die schrijver, toch?’
‘Welke schrijver bedoel je met die schrijver?’
‘Die ene.’
‘O, die. Nee, die ben ik niet. Ik ben die andere.’
Ze lachte haar gave tanden weer bloot en ging verder naar de deur. Niet heel sierlijk deed ze die open, verliet de gelagkamer en sloot diezelfde deur met een klap achter haar.
Ik was weer alleen.

Het was niet moeilijk om een lege tafel te vinden. Alle tafels waren leeg. Ik nam plaats op een stoel aan een tafel die door het raam uitkeek op het terras in de regen. Als je de andere kant op keek, zag je een groot deel van het café. Niet alles, want achterin was aan de linkerkant de toegang tot het zaaltje. Daar bevond zich ook het betreffende podium waarop ik leuke bandjes had gezien en zelf meerdere malen mijn verhalen had voorgelezen.

Ik ging zo eens door mijn geheugen en bladerde door de muziek die ik hier had mogen horen. Ralph de Jongh, Fillmore East, Ian Parker, dat waren zo wat namen die me gelijk te binnen schoten. Talloze andere muziekmakers, veelal plaatselijke prutsers. O ja, natuurlijk The FoolZ ook, die waren hier een tijdje kind aan huis en naast hun tientallen optredens, al dan niet akoestisch, had ik ook een paar keer meegeholpen hun podium én zaal te versieren voor hun speciale Halloweenconcerten. Leuk, hoor.
Hoe veel keer had ik hier zelf op het podium gestaan? Twee boekpresentaties, drie keer voorlezen met de columnisten van FOK!, een keer met De Drie Wijzen, twee keer Sambal, vijf grote voorleesvoorstellingen met het trio Bas, Willem en ik. Bijna raakte ik de tel kwijt.
In het zaaltje had De Vrouw haar vijftigste verjaardag gevierd. Ze was toen net hersteld van de borstkanker. De Sara op het podium droeg een afgedankte bril en de pruik die toen net een half jaar overbodig was.
Er was een tijd dat ik hier iedere zondagmiddag zat, luisterend naar de lokale muzikanten die er optraden, fiks bier uitdelend en een boel mensen ontmoetend.
Mooie herinneringen.

Het café was nog altijd leeg. En donker. Het was nog overdag, rond een uur of vier. Nu was het buiten niet echt zonnig (het regende, weet je nog), maar ook als het wel zonnig zou zijn, zou er weinig daglicht naar binnen vallen. Als het een beetje weer was, zou ik in de binnentuin achter het café zijn gaan zitten. Je waande je er in Zuid-Frankrijk, zo mooi en rustiek was het er, met het vele groen, de zitjes her en der, de druivenstruik die over de pergola heen groeide, de ruwe muur en gewoon de hele atmosfeer. Ik kan dat niet uitleggen en moet dat ook helemaal niet doen. Ik doe het dan ook niet. Bovendien is het er alleen maar mooi en rustiek als de zon schijnt en dat was zoals gezegd niet het geval.

Een diepe zucht ontsnapte me. Het was de vlaag van melancholie die het hem deed. De wereld verandert. Alles verandert. Daar doe ik niets aan. Die vlaag van melancholie had er alles mee van doen dat ik zelf niet mee was veranderd. Ik kan niet maken dat alles hetzelfde blijft. Soms zou ik dat willen, vaak ook niet. Wat ik wél kan veranderen, dat is hoe ik erover denk. Dat leek me een goede eerste stap.
Mijn volgende gedachte was: Waar blijft dat water? Zit er geen kraan in de toog hier? Moet die Linda of Dinda of Pinda naar de binnenplaats om het daar uit de bodem te pompen of zo?

Ik gaf een zachte klap op het tafelblad, stond op en ging naar huis. Daar zette ik de computer aan en opende ik het tekstverwerkingsprogramma. Ik wilde beginnen met schrijven, maar er kwam niets. Ja, het enige wat ik kon bedenken was een titel.


Apeldoorn, september 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

16-09-2021

Vrijheid

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Er zat een man naast me in de bus. Nou, naast me klopt niet helemaal. Er zat een gangpad tussen. Hij had zijn mondmasker onder zijn kin hangen en las in een krant én op zijn telefoon door elkaar of tegelijkertijd. En dat was niet het enige dat hij deed. Een ware multitasker, deze meneer. Hij zat ook nog eens luid te hoesten en te snotteren. Heel fijn.

Ik was sinds een tijdje weer af en toe in kantoor en dus reisde ik met de bus naar mijn werkplek. Ja, ik ga twee dagen in de week naar kantoor (de andere dagen werk ik thuis) en ja, ik woon dik vijfentwintig kilometer van mijn werkplek vandaan en ja, ik heb geen auto dus ja, ik ben gedwongen om met het openbaar vervoer te gaan. Gelukkig zei de stem in de bus niet langer ‘Reis alleen als het echt nodig is’, maar nog wel ‘In het openbaar vervoer is een mondkapje verplicht voor reizigers van dertien jaar en ouder’ en ‘Vermijd drukke tijden’. Nu was het ’s morgens om half zeven doorgaans niet zo heel erg druk in de bus, dus waren de meeste banken nog vrij. Toen ik een mooie plek had gevonden, waren we bij de volgende halte en stapte deze meneer in. Hij kwam naast mij zitten. Althans, op de bank naast mij en zat het gangpad nog tussen ons in. Al snel had hij zijn krant en telefoon op zijn schoot, trok hij zijn mondmasker onder zijn kin en begon hij luid te hoesten en te snotteren. Heel fijn.

‘Ah, meneer,’ begon ik, ‘zou u uw mondmasker over uw neus en mond willen doen?’
‘Waarom?’ zei hij luid. ‘Het is een vrij land.’
‘Dat klopt,’ zei ik. ‘Daarom nam ik de vrijheid om u de vraag te stellen.’
‘Dictatuur!’ Hij werd rood en zijn slapen trilden. ‘Ik ben niet zoals de schapen! Ik denk zelf na en ga mijn vrijheid niet verkwanselen.’
Ik vroeg me af wat ik gezegd had waaruit de meneer kon opmaken dat ik niet zelf nadenk. ‘Meneer,’ zei ik, ‘ik vroeg u of u uw mondmasker over uw neus en mond wilde doen, zoals de voorschriften in deze bus …’
‘Precies!’ onderbrak hij me. Hij hoestte en ik zag spetters mijn kant op komen.
Nog verder naar achteren deinzen kon ik niet. Ik zat al strak tegen het raam. Gelukkig bereikte het sputum mij net niet. Waarom had hij eigenlijk een mondmasker onder zijn kin als hij toch niet van plan was om hem correct te dragen? Dan kon hij hem net zo goed thuis laten.
‘Ik laat mij niet meeslepen in de dictatuur!’ ging de meneer kuchend verder. Hij kwam duidelijk lucht te kort. ‘Na de tweede wereldoorlog zeiden we: dit nooit meer, maar we laten het gewoon weer gebeuren. Ze nemen onze grondrechten en vrijheid af.’

Naakt, rennen, poepen, schreeuwen, in een weiland
Dat is vrijheid
Naakt, rennen, vellen schijten, schreeuwen, in het weiland
Dat is vrijheid
(Bob Fosko)

‘Dat laat ik niet toe!’ De ruiten besloegen. ‘Niemand vertelt mij wat ik moet doen. Wacht maar tot je je moet verantwoorden voor het Tribunaal dat …’ Hij begon te rochelen en leek heel langzaam te stikken.

Ik lachte hardop, stond op, pakte mijn tas en ging een heel eind achter de meneer weer zitten op een lege bank. Daar was nog genoeg plaats.
Een heel eind voor mij in de bus zakte iemand opzij en hing piepend, hijgend en naar adem happend half over het gangpad. Niemand besteedde er aandacht aan. Ik had ondertussen mijn boek tevoorschijn gehaald, sloeg het open daar waar ik was gebleven en was blij dat ik al geruime tijd volledig gevaccineerd was.


Apeldoorn, september 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

02-09-2021

Bloemenmeisje – Lotgenoten (0035)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Koud en regenachtig is het, ook hier op de markt. Het bloemenmeisje is bezig met het uitstallen van de koopwaar. Ze haalt potten met planten van een palletwagen en zet ze neer op de natte klinkers van het marktplein. Altijd leuk om naar haar te kijken. Ze draagt witte sportschoenen onder haar strakke grijze broek. Een rond gezichtje heeft ze, met heldere ogen. Haar halflange haren zitten strak naar achteren in een korte paardenstaart. Ze ziet me niet en blijft geconcentreerd bezig met haar werkzaamheden. Ik zucht en vervolg mijn weg.

Wat zei ik nou laatst? Dat ik, sinds de coronacrisis en sinds ik thuis werk, geen last meer heb gehad van wisselende stemmingen? Waarom zeg ik dat soort dingen dan ook?
Nee, het is niet de regen die me somber maakt, ook niet dat het bloemenmeisje me niet ziet staan. Het zijn gewoon buien die net als de regen komen en weer verdwijnen. Ik heb er geen invloed op. Als ze me overkomen, dan weet ik wel wat ik kan doen om droog te blijven: ontspannen en de dingen doen die er toe doen. Eerder raakte ik in paniek als een bui zich aandiende; tegenwoordig weet ik dat het weer droog wordt.

Daar heb je een viskraam. Erachter staat een meisje. Een vismeisje. Ik heb nog nooit een vismeisje gehad. Het lijkt me wel wat. Als die ’s avonds thuis komt, dan mag ik haar helpen met douchen. Dan zeep ik haar in en besprenkel ik haar met heerlijke geuren. De vislucht verdrijven is mijn opdracht. En daarna lief voor haar zijn. Toch kleeft er ook wel een nadeel aan een vismeisje. Als ze ouder wordt, wordt ze een viswijf. Dat is dan weer minder. Tevreden dat ik er goed aan doe, wandel ik door.

Tja, evolutionair gezien ben ik wat ik ben: een exemplaar van de mannelijke soort, voortdurend op zoek naar een vrouwelijke partner om mij voort te planten, opdat de soort blijft bestaan. Wat ik ook ben, is niet gek. Wel somber. Ik ben heus niet zo gek dat ik denk dat ik op mijn zesenvijftigste nog enige kans maak bij zo’n kind van een jaar of achttien. Voortplanten zit er trouwens geeneens meer in sinds ik een jaar of vijftien geleden rigoureus de leidingen heb laten doorknippen. Seks heb ik nog regelmatig en als resultaat daarvan spuit ik ook nog, maar zaad kun je het niet meer noemen. Al ben ik dan niet meer op zoek naar een partner om mij voort te planten, de radar staat wel nog altijd aan. Ik maak mij daarbij geen enkele illusie en verwacht van geen enkele vrouw dat de interesse wederzijds is. Verder dan een vriendelijke groet of een nietszeggend praatje over het (rot)weer, de koopwaar of de klimaatcrisis ga ik ook niet.

Ik kan het niet helpen. Bij de grote kraam moet ik kijken of ze er is. Nee, het groentemeisje van lange tijd geleden is nog altijd weg. Ze was lief en beleefd en gaf mij het gevoel dat ik bijzonder ben en dat ze iets moois met mij deelde. Tot ik had betaald en ze een andere klant ging helpen. Dan bleek ze tegen de andere klant net zo lief en beleefd als tegen mij. De hoer. Met een later groentemeisje had ik ook iets speciaals; af en toe zag ik haar in de bus als ze van haar opleiding terug reisde naar huis. Ze groette me beleefd en de zaterdagmorgen erna vroeg ze, terwijl ze de mandarijnen telde en in een plastic zak stopte: ‘Ik zag u toch in de bus?’ Met een dergelijk vergeetachtige deerne zou het nooit wat worden. Nee, illusies maak ik me niet meer. Bovendien, ook zij is al tijden niet meer werkzaam bij de groentekraam. Daarnaast: ik koop sinds een jaar of twee helemaal niets meer bij dit grote bedrijf. Sinds er een biologische boerderij op de markt staat, doe ik mijn boodschappen daar. In die kraam echter alleen maar twee wat oudere dames. Ze zijn heel aardig hoor, maar evolutionair gezien zijn ze van geen enkele betekenis meer. Ikzelf trouwens ook niet. Ze groeten vriendelijk als ik in de kraam kom en mijn paraplu inklap en droog schud. Ik kijk op mijn lijstje en niet veel later is mijn boodschappentas gevuld met bosui, paprika, bananen, druiven, radijs, aardbeien en een fantastische mix van jonge bladsla. ‘Geniet ervan,’ zegt de ene dame als ik heb afgerekend. ‘En tot volgende week.’

Sinds maart 2020 werk ik thuis en een tijdje leek het of de neerslachtige vlagen weg bleven. Kwam het door de betrekkelijke rust? Geen onverwachte vragen aan mijn bureau, geen ‘Jij weet nog wel eens wat, hè?’ en geen ‘Nu ik je toch zie, kun jij even…?’ In alle rust kon ik mijn werkzaamheden plannen en uitvoeren. Maar na dik een half jaar ging het mis. Ik voelde me alleen en verlaten en miste alle kantoormensen om mij heen. In de dynamiek bij de koffieautomaat ontstaat veel en niet zelden zijn dat nieuwe werkzaamheden. Ik zat saai de dingen te doen die ik moest doen en werd steeds ongelukkiger. Huilend alarmeerde ik mijn leidinggevende. Die denkt met me mee en begrijpt dat ik collega’s om me heen nodig heb. Sindsdien werk ik een dag in de week weer in het kantoor. Het helpt. Maar de sombere buien zijn af en toe terug. Zoals vandaag, bijvoorbeeld. Gisterenavond begon het trouwens al. Van het ene moment op het andere voelde ik me heel opgejaagd en zat mijn hoofd vol met angstige gedachten. Vanmorgen bij het opstaan was het niet veel beter. Ik wist dat ik moest doen wat ertoe doet. Zorgen voor mijn gezin. Toen ik de deur uitging en zag dat het regende, werd ik daar niet meer of minder somber van. Het is zoals het is. Ik heb er geen invloed op. Maar leuk is het allemaal niet.

En dan, op mijn terugweg naar huis, dan kom ik weer langs de uitgebreide kraam van de bloemen- en plantenhandel. Ik kijk naar de waar die er uitgestald staat. Te midden van de potten, emmers, planten, takken en kleuren, in de vlagerige miezerregen, staat het bloemenmeisje. Ze kijkt me aan, glimlacht, zegt ‘Goedemorgen!’ en plots is even alles goed.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, augustus 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

19-08-2021

Schiet mij maar lek

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Schiet mij maar lek. Of nee, doe maar niet. Ik wil nog een tijdje rond blijven lopen op deze aarde. Niet dat ik het hier altijd even prettig heb. Ik ga soms gebukt onder neerslachtige buien, heb immer te weinig contanten om mijn mooie muziekverzameling uit te breiden en heb mijzelf te veel aan anderen moeten verplichten zodat ik te weinig toe kom aan wat ik liever zou willen doen: seks hebben met De Vrouw. Toch wil ik nog niet dood. Je weet maar nooit, wie weet gaan de buien over, overkomt me een onverwachte erfenis en weet De Vrouw uiteindelijk toch niets anders leukers te bedenken dan met mij in bed liggen. Daar komt nog eens bij: ik ben een angsthaas en een ontzettende schijtebroek en ben verschrikkelijk bang voor een eventueel naderend einde. Nee, laat mij nog maar even leven.

Toch slaat de twijfel soms toe. Wat is het vooruitzicht als ik op de wereld blijf? Geloof me, ik ben van nature een optimist en zeer positief ingesteld. Maar als ik zie hoe de diersoort waartoe ik behoor bezig is om diezelfde aarde geheel naar de tering te helpen, dan zinkt datzelfde optimisme en die positiviteit me in de schoenen. En met het mooie weer van het afgelopen weekend draag ik liefst helemaal geen schoenen.

Als ik zeg dat de mens doende is de wereld naar de tering te helpen, dan doel ik niet op rechts-populistische thema’s als migratie of de dreiging dat onze cultuur verdwijnt. (Migratie is van alle tijden. Door de eeuwen heen zijn mensen altijd op zoek geweest naar oorden waar het beter of veiliger vertoeven is. Hoe denk je dat wij zelf hier ooit terecht gekomen zijn? En cultuur is niet statisch, maar verandert voortdurend; iets kan alleen maar cultuur worden, juist omdát het verandert.) Ik doel op de roofbouw die de mens op de aarde pleegt, met z’n intensieve landbouw en veeteelt, met z’n vernietiging van bossen en alle andere natuur, met z’n niet-aflatende delving van fossiele grondstoffen, z’n CO2-uitstoot, z’n overconsumptie, hebzucht en economische groei. Ja, laat ik het eens hebben over natuur en milieu.

Dat de aarde naar de tering gaat, dat ze vervuilt en opwarmt, dat komt door de mens. Dat is geen mening; het is een feit. Het feit is wetenschappelijk onderbouwd door deskundige mensen die hun bevindingen hebben gedeeld in wetenschappelijke publicaties. Maar iemand die gewoon goed uit z’n doppen kijkt en z’n gezonde verstand gebruikt, kan op z’n klompen aanvoelen wat er gaande is. Het gaat slecht met onze bossen door verzuring en verdroging, de landbouwgronden zijn uitgeput en vergiftigd door kunstmest en pesticiden, de aantallen met uitsterven bedreigde plant- en diersoorten zijn steeds groter en groter, de overstromingen, stormen, bosbranden, extreme hittegolven en andere weerrampen zijn talrijker en door onze fratsen in onze vetgevreten geïndustrialiseerde landen zijn ze in Madagaskar de lul.

Het lijkt erop dat de klimaatcatastrofe ‘hip’ is. Overal waar je komt, wat je ook leest, wat er in de schappen ligt: woorden als ‘klimaat’, ‘klimaatneutraal’, ‘klimaatcrisis’ en ‘duurzaam’ leveren hogere kijkcijfers op.
Natuurlijk spelen bedrijven in op het thema; zij gebruiken de belangstelling ervoor om eraan te verdienen. Zo misbruiken supermarkten het begrip duurzaamheid: ‘Een plofkip is beter voor het milieu, want ze groeit in kortere tijd uit tot een vadsige hen dan een biologische.’ We kunnen dus beter kiezen voor een gruwelijk mishandelde kip dan voor een ‘beterlevenkip’. De standaard van een beschaving kun je mede afmeten aan hoe ze met dieren omgaat. Beter eet je dus helemaal geen kip of slechts de biologische kip die inderdaad echt buiten heeft rondgelopen.
De huidige wetgeving en belastingafspraken helpen ook niet mee. De grootste vervuilers, de grote bedrijven als Shell en Tata Steel, de bio-industrie, de vliegtuigmaatschappijen, de kledingindustrie en noem ze allemaal maar op, komen nog steeds weg met het dumpen van afval, het lozen en uitstoten van vuiligheden, het oneerlijke handeldrijven, het uitbuiten van personeel en het elkaar toeschuiven van exorbitante bonussen. Breek me de bek niet open over de subsidies en belastingvoordelen waarvan ze gebruik kunnen maken. De aandeelhouders wrijven nog altijd in hun handen.
Het is daarom aan de politiek om keuzes te maken hoe we de natuurramp van formaat nog enigszins tot bedaren kunnen krijgen. We hebben wereldleiders nodig die het voortouw nemen en daarna ligt er een pens werk op Europees, nationaal en zelfs lokaal niveau. Opdat we allen meedoen, een goed voorbeeld geven en niet alleen maar wijzen naar een ander: ‘Wij doen niks, want hunnie doen ook niks.’

We weten namelijk ook dat er mensen zijn die de natuur- en klimaatcatastrofe ontkennen. ‘Het klimaat verandert altijd, niets nieuws. We zijn met veel te veel mensen op aarde. Laat ze eerst in China maar eens iets doen. Het is een hoax, die ervoor zorgt dat we meer belasting gaan betalen. Ik moet wel gewoon kunnen barbecueën.’ Ik begrijp ze wel, hoor. Het is niet fijn om te horen dat je je onbezorgde leventje zult moeten veranderen. ‘Straks mag er helemaal niets meer.’ Je bent een mens, hebt creativiteit meegekregen; verzin voor jezelf iets anders dat óók leuk is, zeg.
Je kunt wel blijven mekkeren dat het niet leuk is en dat je je leven niet wilt veranderen, maar je zadelt anderen wel op met een probleem dat van ongekende omvang en onomkeerbaar is: een zo goed als onleefbare planeet.
‘Maar het moet allemaal wel betaalbaar blijven.’ Terwijl je drommels goed weet, dat als je nu niets doet om klimaatrampen te voorkomen, dan kost het je straks, als het echt helemaal uit de klauwen loopt, nog veel meer. Als je nu niets doet, nu niet investeert in de toekomst van de generaties achter ons en van onszelf, dan heb je straks geen reet aan al je poen en je mooie spullen. Je kop in het zand.
Die grote ontkenners, de gasten met geld, de grote bedrijven, de politiek, bij hen moeten we in eerste instantie zijn om de ommekeer te financieren. (Economische groei is niet de oplossing, eerder juist het probleem.) Maar iedereen en dus ook jij zal mee moeten doen en mee moeten betalen. Want ik zou niet willen dat jouw kleinkinderen straks gaan zeggen: ‘Nou oma of opa, bedankt. Omdat jij het klimaat te duur vond.’ Bovendien wil ik nog een tijdje rond blijven lopen op deze aarde.

En dan, in dezelfde week dat het uiterst verontrustende rapport IPCC verschijnt – een samenvatting van duizenden recente milieustudies, dat ons voor de zoveelste maal bewijst dat de mens de veroorzaker is van de klimaatcatastrofe door het desastreuze gebruik van fossiele grondstoffen – en ons nog eens ongenadig met onze neus op de feiten drukt, in diezelfde week komt ook het bericht dat een met meer dan 10.000 bezoekers zeer vervuilend prestige-evenement als de Formule 1 op circuit Zandvoort gewoon doorgang mag vinden. Even los nog van dat andere festivals niet door mogen gaan: wat kan ons die zeldzame gele kringspierkever, fikfazant of Innsbrucker lokspijsadder schelen, wie maalt er om de extra uitstoot van al die duizenden bezoekers die eropaf komen, van al die extra transporten, van al dat asfalt dat en die honderdduizenden voetstappen die door een uniek duinlandschap denderen, zo lang we maar voor ons eigen vermaak zo hard mogelijk met onze raceautootjes rond kunnen karren?
Nee. Schiet mij, de linkse klimaatdrammer, schiet mij maar lek.


Apeldoorn, augustus 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »