bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

05-12-2024

Vikingskompas

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

‘Beitel! Blijf ’s weg bij die mevrouw! Excuus mevrouw, doorgaans is hij niet zo opdringerig naar mensen.’
‘Het geeft niet, hoor,’ zei de vrouw. Haar lach verried een bijna tandeloze mond. ‘Het is een aardig beestje, zie ik wel. Neemt u plaats, er is genoeg ruimte voor ons beiden op de bank.’
Meneer Vuistsnede aarzelde. De vrouw zag er nu niet bepaald verzorgd uit. Er zaten scheuren in haar wijde broek en haar jas zat vol met vlekken. Hij keek naar haar schoenen. De goedkope gympies waren gehavend. Haar vettige strengen haar hingen verwilderd rond haar hoofd en hij zag een zwarte veeg op haar kin.
‘Ik bijt echt niet,’ zei ze.
Meneer Vuistsnede ging behoedzaam een eindje van haar af zitten op de bank en keek voor zich uit over het veld.
‘U komt hier vaker in het park,’ ging ze verder. ‘Met uw hondje. Normaal laat u hem nooit los lopen.’
‘Alleen als er verder niemand in de buurt is,’ zei meneer Vuistsnede, terwijl hij de riem van Beitel weer vastmaakte. ‘Hij is enthousiast en nieuwsgierig en wil graag met mensen kennismaken, maar daar is niet iedereen van gediend.’
‘Ik vind het niet erg, hoor. Ik houd van honden. Ze zijn vaak betrouwbaarder dan mensen.’
‘Hoe komt u aan deze levenswijsheid?’ hoorde meneer Vuistsnede zichzelf vragen.

Voor hij het wist vertelde de vrouw haar levensverhaal. Hij luisterde. Hoe lang? Het verhaal greep hem aan. Toen haalde hij adem. Hij sprak woorden. Woorden die ze dankbaar aanhoorde. Ze lachte en keek hem diep in zijn ogen. Haar ogen glinsterden.

‘Dank u,’ zei ze.
‘Het is geen moeite.’
‘Waarom doet dan niemand anders zo?’
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg hij.
‘De meeste mensen zien me niet staan of zitten. Ontlopen me. Als ik iets wil vragen, keren ze me de rug toe of lopen ze door alsof ze me niet horen. U ziet mij. U hoort mij.’
‘Nogmaals: het is geen moeite. Uw verhaal heeft me geraakt. De scheidslijn tussen rijk en arm, tussen geluk en ongeluk is een dunne. U heeft een boel tegenslag moeten meemaken in het leven, maar u bent een wijs mens. Kan ik iets voor u doen? Kan ik u iets geven? Een kleinigheid?’
‘Dank u,’ herhaalde ze. ‘Ik heb alles wat ik nodig heb.’
‘Echt?’
‘Een luisterend oor, iemand die moeite doet om me te begrijpen. Meer hoef ik niet.’
‘Weet u het zeker?’
‘U kijkt naar een mens dat op dit moment gelukkig is. Nu moet ik gaan.’

Ze stond op en slofte weg. Meneer Vuistsnede keek haar na, totdat ze achter een rij struiken uit het zicht was verdwenen. Toen zuchtte hij.
‘Een bijzonder mens, Beitel,’ zei hij tegen het mopshondje. ‘Haar wijze woorden, daar kunnen we iets van leren.’
Meneer Vuistsnede bleef nog een tijdje in gedachten voor zich uit staren. Toen stond hij op en liep hij samen met Beitel in de richting van de uitgang van het park. Net toen hij bij de rij struiken was aangekomen, hoorde hij geluid.
‘Er gebeurt daar iets, Beitel. Wat een kabaal.’

Achter de struik lag iets. Nee, er lag iemand, zag hij nu.
Beitel trok aan de riem. Meneer Vuistsnede liet zich meesleuren tot ze beiden bij de persoon waren die op de grond lag.
‘Lieve help,’ zei meneer Vuistsnede. Hij knielde neer bij het lichaam.
Het was een man. Een man gehuld in een lange rode mantel. Eronder droeg hij een wit kleed. Zijn lange witte haren hingen voor zijn gezicht en zijn lange witte baard zat onder de modder. Iets verderop lag een rood en puntig hoofddeksel.
‘Sint?’ vroeg meneer Vuistsnede voorzichtig. ‘Sint Nicolaas?’
De man opende zijn ogen. Meneer Vuistsnede schrok. Die blik die kende hij en niet van heel lang geleden.
‘Sint? Gaat het met u?’
De sint probeerde te spreken, maar er klonk alleen wat zwaar gehijg. Van onder zijn mantel kwam een arm tevoorschijn. Meneer Vuistsnede pakte de hand. Over de witte handschoen zag hij dat er een ring om de ringvinger zat, een gouden zegelring met een paarse edelsteen eraan.
‘Sint, wat is er gebeurd?’
De goedheiligman opende zijn mond weer. Er klonken klanken. Veel kon meneer Vuistsnede er niet uit wijs maken. ‘Weerborstel,’ meende hij te horen. ‘Zwachtel, fazantschade, ioliet, zuurtegraad.’
‘Ik versta u niet,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Wat bedoelt u?’
De sint greep naar zijn baard en leek die naar opzij te willen schuiven.
‘Ik help u,’ zei meneer Vuistsnede. Langzaam schoof hij de witte watten van het gezicht en zag hij de zwarte veeg op de kin. ‘Maar…’

Ze keek hem aan. Haar ogen glinsterden. Ze zogen hem op. Hij verdronk, verdween erin. Ze nam hem mee. Haar ogen trokken hem naar haar verhaal. Hoe ze opgroeide in onveiligheid, hoe ze probeerde te ontvluchten, hoe ze in nog meer ellendige situaties terecht kwam, hoe ze te maken kreeg met geweld, hoe ze vocht om vrij te zijn, hoe ze alles kwijt raakte, hoe ze veel meer meemaakte en hoe ze ondanks alles vol hoop bleef. Ze sleepte hem mee in haar verhaal. Ze sleurde hem door alles wat ze had moeten doorstaan. Hij voelde bijna haar verdriet, haar angst en uiteindelijk ook haar hoop. Er kwam een soort warmte in hem naar boven, een gevoel van berusting dat hem geruststelde.

‘Ik haal hulp,’ zei hij. Blijft u hier liggen, wilde hij eraan toevoegen, maar omdat de sint zijn ogen had gesloten, wist hij dat het een overbodige opdracht was. Hij kwam overeind en keek om zich heen. ‘Beitel, we moeten naar de grote weg. Hier is niemand. Daar zijn mensen. Die hebben vast een mobiele telefoon bij zich. We moeten een ambulance bellen.’
Kon hij de sint hier zomaar achterlaten? Wat als? Maar wat moest hij dan? Wachten tot er iemand voorbij kwam? Dat kon nog wel even duren; in dit deel van het park kwam bijna nooit iemand. En dus pakte hij de riem van Beitel en snelde in de richting van de uitgang van het park.

Het was al bijna donker geworden. Verhip, begon het nu ook nog te regenen? Na een minuut of tien kwam hij bij de straat. Er kwamen auto’s voorbij. Meneer Vuistsnede wuifde, stapte een stukje de straat op, riep: ‘Stop!’ Maar niemand stopte. Daar! Een jongeman op een fetbaik. ‘Ho!’ riep hij. De jongeman maakte een plotse slingerbeweging en ontweek hem. ‘Fuk of, fossiel!’ klonk het. Meneer Vuistsnede werd wanhopig. Aan de overkant van de weg, op het fietspad, kwam een mevrouw op een fiets aangereden. ‘Mevrouw!’ riep hij, terwijl hij overstak. ‘Wilt u een ambulance bellen? Er is iemand onwel geworden in het park!’ Hij hoorde oorverdovend getoeter. Een grote vrachtwagen reed recht op hem af. Meneer Vuistsnede sprong naar achteren. De vrachtwagen passeerde hem al toeterend, reed door een plas en zorgde voor een golf van regenwater die meneer Vuistsnede doorweekten. Toen de vrachtwagen voorbij was, was de vrouw doorgefietst. Hoe moest dat nu? Hij liep naar de winkel aan de overkant van de straat. ‘Goedemiddag,’ zei hij toen hij de kleine stomerij binnen stapte. ‘Wilt u een ambulance bellen? Iemand in het park is niet goed.’ De man achter de toonbank pakte de telefoon. Meneer Vuistsnede wachtte het gesprek niet af en verliet de winkel.

‘Hier was het toch, Beitel?’ Meneer Vuistsnede keek om zich heen. ‘Toch?’
Ze liepen wat paden af en speurden achter struiken en bomen.
‘Zou hij weer opgekrabbeld zijn? En op eigen kracht?
Hoe ze ook zochten: de sint was niet meer te vinden. Nergens een spoor van iemand die in de modder had gelegen.
‘Laten we gaan, Beitel,’ stelde meneer Vuistsnede voor. ‘We zijn allebei drijfnat, ondertussen.’
Beitel trok aan de riem.

‘Wat is dat daar?’
Op de galerij, vlak voor zijn voordeur, lag een pakketje. Het viel op, want het was gewikkeld in rood pakpapier.
Meneer Vuistsnede bukte en raapte het op. ‘Voor wie is dit? Er staat geen naam op.’ Hij keek de galerij af. Misschien was de pakketbezorger nog in de buurt. Maar nee. ‘En wat zou erin zitten?’
Beitel kefte.
‘Voor mij? Maar wie zou mij een pakketje sturen of een pakje geven?’
Beitel kefte opnieuw.
‘Maar ik kan het toch niet zomaar open maken als ik niet zeker weet of het wel voor mij is?’
Weer kefte Beitel.
‘Vooruit dan maar,’ zuchtte meneer Vuistsnede. ‘Maar alleen om te kunnen achterhalen voor wie dit pakje is.’
Met trillende vingers scheurde meneer Vuistsnede het papier los. Er kwam een klein zwart kistje tevoorschijn. Voorzichtig maakte hij het open. Op een bedje van zwart pluche lag een gouden zegelring met een paarse edelsteen eraan.
Meneer Vuistsnede keek op. Was daar een lichtje aan de donkere hemel?


Apeldoorn, november 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

21-11-2024

Knobbeltje – Lotgenoten (0068)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Een goedaardig gezwel in het hoofd, weet u nog? Nee? Nou, ik wel. Hoe zat het ook weer?
De Vrouw zag plots dubbel, was duizelig en had hoofdpijn. Haar huisarts verwees met spoed naar een neuroloog en die liet met hoge urgentie een mri-scan van het hoofd maken. Er was niets wat de klachten verklaarde. Toch was er iets te zien op de scan: een goedaardig gezwel in het hoofd. ‘Maar dat kan geen kwaad, hoe groot het ook lijkt. Het zit er rustig, er is ruimte voor in het hoofd en we houden het in de gaten: halfjaarlijks een scan om te kijken of het niet groter wordt.’ In ieder gesprek noemt ze het een ‘knobbeltje’, maar op de foto die we van haar te zien kregen had het knobbeltje de grootte van een pingpongbal.

Verder onderzoek naar de oorzaak van de klachten ging voort. Hersenvliesvochtonderzoek door middel van een lumbaalpunctie lukte niet, bloedonderzoek door een internist-oncoloog wees niets uit en op een ct-scan van de borst en romp was niets te zien (behalve een dubbele scoliose, hetgeen het mislukken van die punctie verklaarde). Inmiddels waren we dik drie maanden verder.

De neuroloog werd nog net niet wanhopig. ‘Ik ben niet te beroerd om het op academisch niveau te laten onderzoeken,’ zei ze.
Zelf kwamen we ontlasting te kort, zo angstig waren we ondertussen geworden. Als het geen kanker is, aan welke andere afgrijselijke aandoening gaat De Vrouw dan wél dood?
‘Zou je het prettig vinden als we voor de zekerheid toch eens een oogarts en optometrist mee laten kijken?’
Graag. Heel graag. Als we maar duidelijk krijgen wat er aan de hand is.

Het is de dag voordat we op vakantie gaan. De koffers zijn bijna gepakt en we fietsen door het zonnetje naar het ziekenhuis. We houden ons hart vast. Als er niets neurologisch te ontdekken valt, is het dan gewoon somatisch en heeft De Vrouw een nare oogaandoening? Ze is al behept met slecht zicht; van kinds af aan draagt ze een bril met daarin glazen zo zwaar dat die met twee man gezet moeten. De ruiten van het ijsberenbassin in Artis zijn er niets bij.
De optometrist is een jonge vrouw die qua leeftijd onze dochter had kunnen zijn. Hoe oud ze is doet niet ter zake, overigens. Waarom schrijf ik het dan op? Omdat het alles zegt over mij en mijn angst en ongeloof. De jongedame doet onderzoek, verricht metingen en voert dingen in een computerprogramma. Dan kijkt ze ons aan.
‘Ik zie dat uw linkeroog trager meebeweegt met het rechter.’
Ik denk: Dat had de neuroloog ook gezien, maar dan zonder onderzoek, metingen en computerprogramma.
‘Dit komt vaker voor, vooral bij wat oudere mensen. De oogcoördinatie kan op latere leeftijd veranderen.’
Ze blijft ons aankijken. Wij kijken vol verwachting terug.

‘Maar daar heb ik wel wat voor. Mag ik uw bril even?’
Ze opent een lade van haar bureau en trekt er een vel doorzichtig folie uit. Vervolgens neemt ze een schaar, knipt er een vorm uit ter grootte van een brillenglas en plakt die aan de binnenkant op het linker glas.
‘Zet u hem eens op?’
Wat is dit? Wat gebeurt hier?
‘Er zit een prisma in het folie,’ legt ze uit. ‘Dat corrigeert uw linkeroog en zorgt ervoor dat u scherp en met één beeld ziet.’
De Vrouw kijkt onderzoekend rond.
‘Het is in het begin even wennen,’ zegt de optometrist.
‘Het werkt,’ zegt De Vrouw.
‘Tegen de tijd dat u aan een nieuwe bril toe bent, kan de opticien het prisma in het glas laten slijpen. Dat zit bij de standaard opties als u een nieuwe bril aanschaft.’
We zijn met stomheid geslagen.
‘Probeert u het zo een tijdje. Dan maken we een nieuw afspraak over drie maanden om te kijken hoe het gaat.’

De volgende dag gaan we op vakantie. Weg dubbelzien, hoofdpijn en wankel op de benen.
Vier weken later spreken we de neuroloog. Een extra scan van het hoofd laat zien: het goedaardige gezwel is niet groter geworden en ook niet kleiner. We vertellen over de optometrist.
‘Fijn dat dit het dan blijkt te zijn,’ zegt de neuroloog. ‘Het zat me echt niet lekker. Maar wonderlijk dat de klachten een lichamelijke oorzaak blijken te hebben.’
‘Toch zijn we blij dat we de route zo hebben gelopen,’ zeggen we. ‘Ondanks de onzekerheid en de angsten die we hebben uitgestaan. Zonder de route waren we nu niet op de hoogte van het knobbeltje in het hoofd.’ Of nee, die pingpongbal.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, november 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

07-11-2024

Misschien

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Misschien. Je weet het niet. Dat overkomt me wel vaker. Vergelijkbaar met dat ik iets in mijn hoofd heb te gaan doen en ik loop de kamer uit om naar de andere ruimte te gaan en daar datgene wat ik in mijn hoofd heb te gaan doen en met dat ik in die andere ruimte ben, weet ik niet meer wat ik er kom doen. Herkenbaar. Dat zeggen er wel meer. Toch kan niemand in mijn hoofd kijken. Maar goed ook. Ik zou maar uitkijken.
Zo op het eerste gezicht is er niets aan de hand, maar wacht maar. Wacht maar tot ik iets ga zeggen. Dan zul je merken dat er wel degelijk iets aan de hand is, al kun je er niet precies de vinger op leggen. Ha, de vinger leggen wat er aan de hand is. Hoe verzin je het? Niet moeilijk. Om het te verzinnen. Je denkt het een, schrijft het op en voor je het weet associeer je het andere. Het brein zit mooi in elkaar. Dat zou je niet zeggen als je een kop open klieft en de hersensmurrie naar buiten ziet gulpen. Je zal het maar verzinnen. Of beelden erbij hebben. Ik krijg ze niet meer uit mijn hoofd. Er is wel meer dat ik niet meer uit mijn hoofd kan krijgen. De angst, de angst, de paniek, de totale paniek. Het zit er nu eenmaal en af en toe laat het van zich horen. Als een ver familielid van wie je hoopt dat die het liefst ver weg blijft, maar soms voor je neus staat tijdens een uitvaart of ander familiefeest. Van je familie moet je het hebben, zeggen ze. Had mijn familie maar geld, dan had ik niks te klagen. Maar er is geen geld. Gelukkig niet, want als er geld is, is er ook een heleboel ander gezeur en gedoe. Niet fijn. Net als die totale paniek in mijn hoofd. Er is wel meer wat niet fijn is. Op je bloten voeten dansen in een mijnenveld, bijvoorbeeld. Met rubber laarzen dansen in een mijnenveld valt ook niet aan te raden. Minder suiker eten is dat dan weer wel. Aan te raden, bedoel ik.
Die tandarts van mij raadt me aan om mijn halfjaarlijkse bezoek aan de mondhygiëniste voort te zetten, terwijl de mondhygiëniste zelf tegen mij zegt dat het zo goed gaat, dat ik best minder frequent bij haar kan komen. Gek word je ervan. Als je al niet gek was. Nu ben ik dat. Soms. Gek. Soms doe ik gek. Dan sta ik in een theaterzaal op een toneel. Soms sta ik niet in een theaterzaal op een toneel en doe ik gek en dan ben ik gek. Daar zit ‘m het verschil. Soms denk ik dat ik gek word, maar dat kan dus niet want dat ben ik al. ‘Ben jij helemaal gék geworden?’ riep mama vroeger, als er weer eens iets wat ik geestig had bedoeld totaal anders uitpakte. Ik weet zo geen voorbeeld, verzin zelf ook eens iets. ‘Ben jij helemaal gék geworden?’ riep ze dan. En dan wist ik: ‘Nee.’ Want ik was al gek. Al deed ik maar alsof. Naturel spelen, ik kan het als geen ander. Doe maar gewoon, dan doe ik al gek genoeg.
Kijk om je heen: gek is nooit genoeg. Er komt altijd nog veel meer bij. Daar hoef je geen politicologie voor gestudeerd te hebben. Dat heb ik dan ook niet. Ik studeerde voor sociaal-cultureel werker (met een k) en toen was het nog zo dat je met een hbo-opleiding geen student was, dus wat klets ik helemaal? Ik dwaal af. De kern is dat de waarheid nog absurder is dan alle bizarre fantasie bij elkaar. De plee van Marcel du Champ; zie welk gevaar er in ieder van ons schuilt en je zou alle huidige waarden en normen er het liefst doorheen spoelen. Of zo. Ik weet ook niet wat ik hiermee wil zeggen. Ik zeg, ik spreek, ik roep, ik schreeuw, ik tier, ik brul. Niemand die het hoort. Gelukkig niet. Gelukkig niet, zeg.
Geluk is gelul, zei iemand ooit. Als dat zo is, dan ben ik blij. Vandaar dan ook. Vandaar dan ook dat ik aan het woord blijf. Op papier, hier, daar, op een podium, in een theaterzaal en vooral in mijn hoofd. In mijn hoofd, uit mijn hoofd. Veel heb ik al zo vaak gezegd dat ik het uit mijn hoofd ken. Je zult je afvragen: wat is je liefste wens? Dat ik uit mijn hoofd kán. Dat ik mijn kop open klief en je de hersensmurrie naar buiten ziet gulpen. Je zal het maar verzinnen. Of beelden erbij hebben. Ik krijg ze niet meer uit mijn hoofd. Terwijl dat juist de bedoeling was. Dat alles uit mijn hoofd gaat. Kwijt, weg, verdwenen, als een herinnering die je bent vergeten. Of die nooit heeft bestaan. Dat kan ook. Misschien.
Misschien heb ik koorts.


Apeldoorn, oktober 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

24-10-2024

Slapeloos – Lotgenoten (0067)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Ik sliep slecht. Dat kwam zo. We gaan op vakantie met de trein. Ik wil niet vliegen. Hoogtevrees, vliegangst, milieu, duurzaam, klimaatdrammer, enzovoorts. U kent het wel. Of niet. De trein, dus. Maar daar lag ik niet van wakker. Dat was om iets anders. Lees gauw verder.
We stippelden een mooie route uit door België en Frankrijk, dan Spanje in en dan later ook weer terug. Gezien onze route was een bepaalde Interrail-pas het voordeligst. In een maand tijd mogen we vijf dagen reizen.
Met een Interrail-pas heb je in Europa toegang tot alle treinen, maar in sommige gevallen moet je een plaatsreservering regelen: in alle hogesnelheidslijnen en in sommige landen in sommige intercity’s ook. Die plaatsreserveringen kosten geld en zo lopen de kosten toch weer aardig op.

Het plannen en reserveren van treinen is tijdrovend en ingewikkeld. Een paar jaar geleden wilden we een voor ons doen complexe reis maken – met de nachttrein naar Kopenhagen, daar overstappen op een trein naar Stockholm – en toen hebben we de hulp ingeroepen van de treinreiswinkel. Daar konden we uitstekend terecht, zowel telefonisch als in de fysieke winkel in Amsterdam. In de winkel zocht iemand alles tot in de details voor ons uit. In sommige gevallen was een treinkaartje nog niet beschikbaar, maar we kregen bericht als dat wel zo was en dan regelde de treinreiswinkel de kaarten en stuurde die uiteindelijk alles zowel digitaal als fysiek naar ons toe. Deze uitmuntende service kostte een of twee tientjes en dat was het zeker waard, want we hadden geen stress en geen slapeloze nachten.
Dat was nu wel anders.

Het plan was als volgt. We reizen van ons zo majestueuze Apeldoorn naar Schiphol. Daar stappen we in de Eurostar naar Parijs. In Parijs moet je overstappen. Tenminste: je moet van station Gare du Nord met een metro naar een ander station: Gare de Lyon. (Dat vonden we een spannende overstap en die hebben we in juni ‘getest’; het leverde een mooi weekendje Rouen op.) Vanaf Gare de Lyon rijden we met een hogesnelheidslijn naar Montpellier. Daar hebben we twee hotelovernachtingen, dus gelegenheid om de stad te bekijken. Op de tweede reisdag gaan we Spanje in. In Barcelona stappen we over op een hogesnelheidslijn naar Valencia. Daar hebben we drie hele dagen om de stad te zien. Dan gaan we hogesnelheidslijnen terug naar Barcelona en daar spenderen we vier hele dagen. Vanaf Barcelona nemen we een hogesnelheidslijn naar Lyon en in Lyon verblijven we drie nachten. Ten slotte reizen we van Lyon naar Brussel, daar stappen we over op een intercity naar Schiphol en dan komen we die dag uiteindelijk weer terug in ons zo majestueuze Apeldoorn.

De reis naar Parijs boeken konden we zelf. Althans: De Vrouw kan dat. Ik niet. Ik laat dit soort zenuwslopend werk graag over haar. Zij is er verrekte handig in geworden. Daarna werd het wat lastiger. De Vrouw hing een hele dag aan de telefoon en kreeg uiteindelijk iemand aan de lijn van NS Internationaal die er wél verstand van had. Aan het eind van die hele dag waren we een boel extra geld kwijt maar hadden we wel gereserveerde stoelen van Parijs naar Montpellier, van Montpellier naar Barcelona, van Barcelona naar Lyon en van Lyon naar Brussel. Maar niet tussen Barcelona en Valencia en weer terug. Dat kon de meneer van de NS ook niet. Och jee, hoe moest dat nu? We hebben het ganse internet tot in de duisterste krochten afgezocht maar: nee, dit lukt niet.
Nu heb ik een boek. Een boek over treinreizen in Europa. Gekregen van De Vrouw, ergens rond afgelopen Kerst, toen we druk vakantieplannen aan het maken waren. En in dat boek, daar las ik dat stoelen reserveren in Spaanse treinen inderdaad lastig is en niet op afstand kan. Je moet naar een loket ter plaatse. Oei oei, maar wat als de trein vol is? Dan moesten we of een trein later nemen en dat is vaak uren later en dan waren we dus heel laat op de plaats van bestemming en kwamen we in de problemen met hotel of appartement, óf dan moesten we een regionale intercity nemen die er uren en uren over doet en dan hadden we hetzelfde probleem. Hoe moest dit nou? U begrijpt inmiddels: nachtenlang wakker liggen.

Twee weken voordat we op reis gaan, voeren we alle gegevens in de Interrail-app op onze telefoons. Met dat we de geplande ritten in Spanje intikken, verschijnt er een link naar het kopen van stoelreserveringen. Het zal toch niet waar zijn? Het is ook niet waar. Ook via de link: lukt niet. Ik ga op mijn desktopcomputer naar de webstek van Interrail en zoek op de Helppagina. Hé, hier staat iets: je kunt een pre-order regelen door te bellen naar een of ander telefoonnummer van de Spaanse treinmaatschappij. Dat kan maximaal 72 uur voordat je reis begint en dan sturen ze je een link waarmee je in Spanje naar de balie moet en dan kun je daar je stoelreservering definitief maken. Ach zo.
Is er geen andere manier om met die treinmaatschappij in contact te komen? Ik worstel me door de site van Renfe heen en klik op ‘Contact’. Mailen kan niet, maar wel contact via Facebook maar ik heb geen Facebook en via Twitter. Twitter! Is het nog ergens goed voor. Ik op Twitter zoeken; blijken er vier verschillende Renfe-accounts te zijn. De eerste die ik benader gaat alleen maar over actuele verstoringen op het spoor en over vertragingen. Die verwijst me wel netjes naar dat ene telefoonnummer. De tweede, die moet ik hebben, maar die kan geen reserveringen maken en verwijst me eveneens naar het ene telefoonnummer.

De volgende dag bel ik het nummer. Ik krijg een enorm snel Spaanspratende computerdame te horen die me van alles vertelt, maar waar ik helemaal niets van begrijp. Dan zegt een andere vrouwenstem: ‘If you want to communicate in English, please press 4.’ Ik press 4. Er gaat een telefoon over en vervolgens klinkt de meest afgrijselijke wachtmuzak die je je maar kunt bedenken. Na zes minuten stopt de muziek en zegt een damesstem: ‘At the moment there is no one of our employees available who can speak English. If you want to connect with us in Spanish, press 1. If you want our conversation in English, please call us again at another moment.’
Die dag en de volgende dag bel ik het telefoonnummer een boel keren, maar steeds is er niemand die mij in het Engels te woord kan staan. (Mijn Spaans is nogal beperkt, ik kan ‘Olé!’ zeggen, maar weet niet wat ik dan eigenlijk uitdruk.)
Ik wil nog één poging wagen en dan geef ik het op en dan zien we maar aan het loket in Barcelona. Helaas: weer niemand in huis die Engels spreekt. Geërgerd verbreek ik de verbinding.

Op dat moment gaat mijn werktelefoon. Een collega die een klusje van mij gaat waarnemen.
We spreken wat praktische zaken door en ronden af.
‘Ga je nog wat leuks doen in de vakantie?’ vraagt hij.
Ik vertel van onze treinreis.
‘O wat gaaf,’ zegt hij. ‘Veel plezier. Ik ben in mei met de trein via Frankrijk en Spanje naar Marokko gereisd. Die rit langs de Franse en Spaanse kust is prachtig. Wij hadden ook een Interrail.’
‘Wacht even. Via de hogesnelheidslijnen?’
‘Ideaal.’
‘Maar hoe heb je dat gedaan met stoelreserveringen? Wij kunnen dat vanuit Nederland niet regelen.’
‘O jawel, hoor. Dat was geen enkel probleem.’
‘Hoe heb je dat dan gedáán?’
‘Via de treinreiswinkel.’
‘Váááát? Via de treinreiswinkel? Maar die bestaat toch niet meer? Die doen toch alleen maar online en voorgeprogrammeerde reizen?’
‘Wij hebben gewoon gereserveerd via hun site.’
‘Ik ga het uitzoeken. Dank je voor de tip!’

Gelijk het internet op en naar de webstek van de treinreiswinkel. Ik zoek via Help en kom op een pagina over reserveringen. Daar staan allerlei landen genoemd en hoe je het via deze site kunt doen. Ik klik op ‘Spanje’ en kom zowaar terug op de hoompeetsj en daar kan ik via een knop ‘Reserveringen’ de reis invoeren die ik wil maken en er volgt een link naar een betaalwijze en …
Ik roep De Vrouw erbij en nog geen vijf minuten later hebben we de benodigde stoelreserveringen voor elkaar. Alles bijeen voor nog geen twintig euro.
Sindsdien geen slapeloze nacht meer gehad.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, september 2024



Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

10-10-2024

Boel-sjit

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Dat dan wel as ’t ware.
We hadden het zo leuk met z’n vieren. Met wie? Nou, Sjaak, Teus, Kees en mij. Maar dat werd anders. Zoals het zo vaak in het leven gaat: alles gaat anders. Ook als je het niet wilt. Als je wilt dat alles van hetzelfde blijft. Ik wil dat. Dat alles hetzelfde blijft. Nou ja, niet alles. Maar wel veel. Dat dan wel as ’t ware.

Ik ben namelijk niet zo’n carrièremaker en avonturier in het leven.
Na de Havo ben ik de Meao gaan doen. Zo heette dat toen. Nog. Geen idee hoe ze het tegenwoordig noemen. Zal wel iets nieuwerwets met Applied Sciences zijn. Maar dat weet ik niet zeker. Ik weet ook niet wat Applied Sciences zijn. Ik zag het laatst op een bord op een schoolgebouw. Volgens mij zijn ze het streepje tussen ‘app’ en ‘lied’ vergeten. Want nep is het allemaal. Met hun stomme feekengels. De Meao dus. Echt interessant vond ik het allemaal niet, maar ik haalde mijn diploma. Daarna solliciteerde ik bij de bank en verdomd, ik werd nog aangenomen ook. Om me heen zag ik flitsende jongeren allerlei bliksemcarrières maken. Uitslovers. Ik deed wat ik moest doen en werkte rustig door. Maar alles moest anders. Ik overleefde drie reorganisaties, maar bij de vierde ontslaggolf was ik inbegrepen. Het arbeidsbureau wilde me nog een tijdje helpen om iets nieuws te vinden, maar hun omscholingsmogelijkheden sloten nou niet echt aan bij mijn interesses. Toen ze eindelijk doorhadden dat het met mij echt niet ging lukken, was ik al zodanig gekort op mijn uitkering dat ik rond het minimuminkomen zwierf. Ik vond het niet erg, heb niet veel nodig. Ik was op mijn achttiende uit huis gegaan en woonde sindsdien in een flatje met een woonkamer, keuken en slaapkamer. Een tweekamerappartement noemen ze dat tegenwoordig. Al vanaf dat ik m’n baan kwijt raakte ging ik iedere woensdagavond naar het Grand Café en daar trof ik op zekere avond Sjaak de Groot.

Sjaak was de uitbater van het Grand Café en hij stond op het punt z’n zaak over te dragen aan zijn dochter Zus 1. Hij deed z’n verhaal uit de doeken en voor ik het wist stonden twee kerels erbij mee te luisteren. Het waren twee andere stamgasten: Teus en Kees. Kees had ooit iets belangrijks bij een administratiekantoor gedaan. ‘Iets met cijfertjes,’ zegt hij altijd. Hij hield de lief-en-leedpot op de afdeling bij. Het woord boelsjitbaan bestond nog niet. Wat Teus precies in het leven gedaan had weet ik niet. Volgens mij had Kees een oogje op Teus, maar ik vermoed dat Teus toch meer op vrouwen viel, ook al moesten de meeste vrouwen weinig van hem hebben vanwege zijn lijfgeur. Dat dan wel as ’t ware. Hoe dan ook, Teus en Kees zaten ook zonder werk en hadden weinig te doen en zaten halve dagen in het Grand Café. Sjaak vertelde dat hij het niet meer kon en wilde bolwerken in z’n zaak en van zinnens was de hele boel aan Zus 1 te laten. En wat denk je? Dat deed hij en hij schoof aan bij de stamtafel.
Zus 1 had nou niet echt talent om een horecazaak te runnen, ook al kreeg ze hulp van haar zus: Zus 2. Nee, zo heten ze niet echt: Zus 1 en Zus 2. Hun echte namen zijn veel langer en ingewikkelder. Geen idee wat Sjaak en zijn vrouw Regien bezielde toen die twee meiden werden geboren. Wij noemen ze gewoon Zus 1 en Zus 2: zo houden we ze uit elkaar en het is gemakkelijker onthouden. Zus 2 mag trouwens d’r gezicht nooit laten zien in het café. Iets met verminderde representativiteit of zo, zegt Zus 1. Het klopt dat Zus 2 nogal wat afstuntelt in het de keuken. Om de haverklap horen we wat vallen en laatst had ze geloof ik ook nog eens de halve keuken in de hens gestoken. Je had Zus 1 moeten zien; haar ogen spoten vuur.
In het begin wilde Sjaak zijn dochter nog wel eens adviseren rondom de gang van zaken in het Grand Café, maar daar was Zus 1 niet zo van gediend. Regien was wat dat betreft wat subtieler. Maar Zus 1 is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Nee, zíj was nu de baas van het Grand Café en we konden een koffie bestellen of een Van ’t zelfde (zo noemen we een borrel), maar verder mochten we ons nergens mee bemoeien.
Het was tegen het zere been van Sjaak. Niet zozeer dat-ie door zijn eigen dochter buiten spel werd gezet, maar meer dat zijn leven nogal zinloos was geworden. Eerder lééfde hij voor zijn Grand Café, nu had hij niets meer om handen en we zagen dat hij alle lol in het leven aan het verliezen was. Hij niet alleen. We zaten ons gevieren gruwelijk te vervelen en hadden het idee dat er weinig meer was om voor te leven. En toen kwam Sjaak op een idee.

We spelen een spel, iedere woensdagavond aan de stamtafel in het Grand Café. Sjaak heeft het grotendeels bedacht, maar in de loop van de tijd hebben we gevieren – Sjaak, Kees, Teus en ik – de spelregels verder ontwikkeld. Dat dan wel as ’t ware.
Wil je de spelregels weten? Nou, dit heb je nodig: een speelbord dat op een Monopolyspel lijkt, kaarten, munten en een dobbelsteen die het lot bepaalt. En de beklemmende vraag: Doekertoe? Het doel van het spel is om te ontdekken in hoeverre je ertoe doet: ja of nee of steeds minder. Met als uiteindelijk doel dat alle spelers er weer toe doen. Daarbij moet de Samenpot gevuld zijn met Doekertoe-munten. En om er toe te doen is het zaak om samen te werken met andere spelers. Als je op één van de ik-doe-er-niet-meer-toe-pechplaatsen komt moet je een kaart trekken. Bij die ik-doe-er-niet-meer-toe-pechplaatsen horen twee soorten kaarten, waarvan je er één moet trekken. Of had ik dat al gezegd? Nou, dan heb je dus vier strohalm-kaarten: de uitgestoken hand, het luisterende oor, een tweede kans en een goed gesprek. Of je trekt een ’t-is-gedaan-kaart: de eenzaamheid, het voltooide leven, de klaagzang of het slachtoffer. En dan kan je nog op speciale vakjes komen. Daar heb je d’r ook twee soorten van: de Spelingen-van-het-Lot of de Persoonlijkheidsvarianten. De Spelingen-van-het-Lot zijn: Val-van-Voetstuk, Erbij-horen, Overbodig, Alleen-achterblijven, Aanzien en Meetellen. De Persoonlijkheidsvarianten: De Nietszeggende, De Arrogant, De Grote Bek, De Aandachttrekker, De Genegeerde en De Stille. Kom je op een van die speciale vakjes, dan moet je even op de lijst kijken wat voor consequenties dat heeft. En dan heb je nog de Narcist. Die ligt het hele spel op de loer. Als je op een Spiegel komt, dan kun je die houden en de punten voor jezelf houden of de Spiegel verkopen en het geld aan de Samenpot schenken. Heb je drie Spiegels dan ben je de rest van het spel De Narcist. En de Narcist kan zijn overschot aan Doekertoemunten niet kwijt aan de Samenpot. Snap je? Eigenlijk moet je het gewoon spelen, dan wijst het zich vanzelf. Dat dan wel as ’t ware.

Jarenlang speelden we iedere woensdagavond het spel en bestelden we Van ’t zelfdes. De stamtafel werd de speeltafel en niemand anders mocht aan die tafel zitten. Maar niets blijft hetzelfde. Zus 1 bleek niet zo heel handig in het runnen van een Grand Café en er kwamen steeds minder gasten. Het werd een beetje vergane glorie. Een beetje veel. Met ons vieren aan de stamtafel als lichtend voorbeeld. En er veranderde nog iets.
Vijf jaar geleden ging Sjaak dood. Te weinig beweging en te veel Van ’t zelfdes. En wat denk je? Ging Regien op zijn plek aan de speeltafel zitten. En dat is toch anders: een vrouw erbij. Maar gezien het verlies van Sjaak wilden we Regien niet kwetsen door te zeggen dat ze niet mee kon doen. We schikten ons in ons lot. Dat ging niet gemakkelijk. Regien gebruikt nogal veel woordjes. Het praat te veel. En ons spel is een mannendingetje. Dat dan wel as ’t ware.

Vier weken geleden overleed Teus. Hij was al een tijdje niet goed, maar toch kwam het nog onverwacht. Veels te jong. Dat dan wel as ’t ware. Op de dag dat we hem cremeerden, kwam er plots een vreemde snuiter in het Grand Café. Niet iemand van hier. Dat was iets te toevallig. Er kwam nooit iemand van buitenaf. En niet één keer, maar drie of vier keren. Dat kon geen zuivere koffie zijn. Die vent zag er nog supergladjes uit ook, met z’n glimmende schoenen, z’n blauwe overhemd, z’n blitse jasje en sjaaltje en z’n aktekoffer. Nee, die was ergens op uit. Hij ging in het Grand Café zitten werken met papieren en een telmachine. Op een keer ging hij zelfs aan de speeltafel zitten en pikte hij Teus z’n stoel in! Nou, daar heeft Zus 1 ‘m razensnel vanaf gebonjourd. We vermoedden dat hij uit was op de erfenis van Teus.
Teus had namelijk nogal een geldboompje in zijn tuin. Hij wist alleen niet wat hij met al dat geld moest doen. Ik had me al wel eens afgevraagd waarom hij mij nooit om beleggingsadvies had gevraagd.
We probeerden er bij die vreemdeling achter te komen wat zijn motieven waren. Zus 1 dacht een soort prijvut investigeter uit te hangen en Kees en ik deden een poging hem te ondervragen, maar het lukte niet. Hij liet niets los, deed geheimzinnig en wilde alleen maar weten wat er in de doos op de speeltafel zat.

Maar op een woensdagavond kwam die kerel wéér opdagen. We zaten midden in het spel. Hij zag er niet uit! Z’n haren door de war, z’n hemd uit z’n broek en een paniekerige blik in z’n ogen. Vroeg-ie of-ie de spelregels uitgelegd kon krijgen, want hij deed er niet meer toe. Daar snapten we helemaal niets van. Maar toen hij vertelde dat hij projectontwikkelaar was, zijn laatste project volledig mislukt was, hij aan de kant gezet was, zijn baan was verloren en hij nu een zinloos bestaan had. Kees zei dat hij dan precies tot de doelgroep hoorde waar voor het spel was bedacht. Dus toen hebben we hem de spelregels uitgelegd.
Ik geloof niet dat hij het snapte. En weet je wat Zus 1 toen zei? ‘Misschien moet je het gewoon een keer spelen, dan wijst het zich vanzelf.’ Nou, vooruit dan maar.
Gaat die gast vertellen hoe-ie heet, Quotum. Quotum Nooytgenoeg. Met een q en een Griekse y. Vast van adel, als je het mij vraagt. Oud geld. Niet te onthouden, die naam. Kees noemt hem steeds Klotum en om te pesten zeg ik Scrotum. Maar meedoen mocht-ie.
Dus wij een keer proosten en toen ruimden we het spel op. Je had z’n gezicht moeten zien. Tja. Na twee borrels zijn de tongen los en gaan we met elkaar praten en mogen we onszelf zijn met al je nukken en dommigheden. Die doos die doet er niet toe, maar dat wij hier iedere woensdagavond bij elkaar zijn: dat dan wel, as ’t ware.

Lang verhaal kort: Kees stelt voor dat hij op proef drie maanden mag meespelen en legt die Klotum uit dat hij een en ander nog per post zal ontvangen.
Weet je wat die Scrotum zegt? Dat-ie nog een envelop in z’n koffer heeft zitten die ‘per ongeluk’ daarin terecht moet zijn gekomen. Nou, ik geloofde er niets van. Bleek het een brief van een of andere notaris te zijn namens Teus, met daarin de mededeling dat – hou je vast – al het geld van Teus is nagelaten aan ene E.M. de Groot.
Ha, Regien dacht dat zij het was, maar mooi niet. E.M. de Groot bleek Elisabeth. Zus 2.
En toen zegt Zus 2 vanuit de keuken dat ze niet langer op de achtergrond wil staan, maar mee wil doen met Doekertoe.
Nou, daarvan keek Zus 1 lelijk op d’r bijdehante neus.
Kees vatte de boel mooi samen door te stellen dat we op één avond twéé nieuwe leden voor het spel hadden gekregen. Zus 2 kreeg een koffie verkeerd. Van Zus 1. En Regien kreeg geloof ik een hartverzakking.

Het zal mij benieuwen hoe lang die Klotum en Elisabeth het volhouden aan de speeltafel. Sowieso de vraag of die gewezen projectleider terug komt om ons spel te spelen. Van mij mag-ie. Wie weet hoe veel méér mensen er nog zijn die denken dat ze heel wat zijn in hun werkzame leven, maar die eigenlijk totaal overbodig zijn.
Nou, je merkt het: saai is het nooit bij ons in het Grand Café. Dat dan wel as ’t ware.

Alias


Apeldoorn, september 2024



Doekertoe, een toneelspel voor wie er nog toe wil doen werd geschreven door Peter-Jan de Wilde, geregisseerd door Aad van der Waal en eind september 2024 vier maal uitgevoerd door toneelgezelschap Hoop Gedoe.
Voor dit verhaal maakte ik dankbaar gebruik van tekstfragmenten uit de oorspronkelijke toneeltekst.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

26-09-2024

Pingpongbal – Lotgenoten (0066)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Daar zaten we.
Een gevoel van déjà-vu overviel me. Bijna vijftien jaar geleden zaten we er ook zo bij. Dicht naast elkaar, ieder op een eigen stoel en beiden vol vragen in de ogen. En vol angst. Gaan we dit nog eens meemaken? Opnieuw een heel behandeltraject, opnieuw een periode van onzekerheid?
Ze zag dubbel. Had last van evenwichtsstoornis. Hoofdpijn. De huisarts verwees haar met spoed door naar een neuroloog. Die onderzocht haar, werd op het eerste gezicht niet veel wijzer, maar zette grote ogen op toen ze vertelde dat ze bijna vijftien jaar geleden is behandeld. ‘Er zijn verhalen bekend van vrouwen met een mamatumor die later dubbel zien. We nemen het zekere voor het onzekere. Ik regel met hoge urgentie een MRI van het hoofd.’
Ik raakte haar niet eens aan, maar voelde de paniek tot diep in mijn bliksem.

‘Waar zal ik beginnen,’ zuchtte de neuroloog. ‘Er is op de scan iets te zien. Bovenin de hersenen, vlak onder de schedel, zit een knobbeltje. Het lijkt een goedaardig gezwel, dat daar rustig zit, omgeven door het hersenvlies. Er is ruimte voor. Het kan geen kwaad. Maar we moeten het goed in de gaten houden, dat het niet groter wordt. Dat betekent dat je regelmatig een MRI moet laten maken.’
Ze keek ons even aan en gaf ons de tijd om haar woorden tot ons door te laten dringen.
‘Maar,’ ging ze toen verder, ‘het verklaart de klachten helemaal niet. Het gebied in de hersenen waar zicht en evenwicht zijn geregeld, dat bevindt zich in de kleine hersenen en die zitten helemaal achterin en onderin het hoofd. En in dat gebied is op de scan helemaal niets te zien.’
‘Wat betekent dat?’
‘Dat betekent dat we nog niet weten waar de klachten vandaan komen. Nu kan het zo zijn,’ onderzoekend keek ze ons aan en zocht ze naar de passende woorden. We konden het aan. ‘Nu kan het zo zijn dat er losse kankercellen in het hersenvliesvocht zitten. Dat moeten we uitsluiten. Dat doen we met een lumbaalpunctie via een ruggenprik.’
Ach zo.
‘De grootste zorg is weg; op de MRI is niets te zien. Maar ik wil – ook voor jullie gemoedsrust – wel dat we nu blijven doorpakken. Ik loop zo mee naar het secretariaat en dan organiseren we dat we snel een afspraak maken voor de punctie.’
‘Dat gezwel in het hoofd,’ vroeg ik nog. ‘Kan dat echt geen kwaad? Als de boel daarboven in de verdrukking komt, dan kan er toch schade ontstaan?’
‘Precies, daarom houden we het goed in de gaten. Nu zit het daar rustig, het hersenvlies zit eromheen. De hersenen zijn best flexibel; er is ruimte genoeg voor. Wacht,’ ze draaide het beeldscherm naar ons toe. ‘Hier zie je een foto ervan.’
‘Een knobbeltje?’ vroeg ik. Het knobbeltje had minstens de grootte van een pingpongbal.

De dienstdoende neuroloog kreeg het niet voor elkaar met die ruggenprik. Na vier keer prikken (twee in liggende positie, twee zittend) zei hij: ‘Ik houd ermee op. Ik kan een vijfde poging wagen, maar dat wil ik je niet aandoen. Het lukt niet om hersenvliesvocht af te tappen.’
‘Voor we verder op onderzoek uitgaan,’ zei onze eigen neuroloog een paar dagen later, ‘wil ik weten of de klachten minder zijn of hetzelfde.’
‘Ze zijn erger geworden. Ik moet nu van de fiets afstappen als ik wil oversteken of afslaan, omdat ik de verkeerssituatie niet kan overzien en inschatten.’
‘Ik moet meer weten over die mamatumor en kijk even in je dossier,’ zei ze. ‘Ik zie dat er genetisch onderzoek is gedaan?’
‘Klopt,’ zei De Vrouw. ‘Dat was vijftien jaar geleden. Mijn moeder heeft ook borstkanker gehad.’
‘Na de behandeling heeft ze nog vijfendertig jaar over de aarde rondgehuppeld,’ vulde ik aan, ‘en uitslag van het onderzoek toen was: toeval, pech.’
‘Maar vier jaar geleden is mijn zus overleden. Aan door het hele lijf uitgezaaide borstkanker.’
‘Nu begin ik me toch ook serieus zorgen te maken,’ zei de neuroloog.
We schrokken maar weer.
‘Allereerst wil ik een internist-oncoloog mee laten kijken. En voor de zekerheid laten we een CT-scan van de borst en romp maken. De derde stap is alsnog die lumbaalpunctie, maar dan met röntgendoorlichting, zodat we zeker weten dat we op de juiste plek prikken.’

‘Op de CT is niets te zien,’ zei de neuroloog. ‘Behalve dat je scoliose hebt.’
‘Die kromming in de rug, daar weet ik van, maar niet dat het nu is gediagnosticeerd.’
‘Voor de punctie hebben we nu bijna alles gereed: een röntgenkamer, een apparaat, een laborant en de radioloog komt er zo aan. Laten we vast naar de kamer gaan.’
Een half uur later kwam ze aan lopen. Ik wist genoeg.
‘Weer niet gelukt,’ was haar overbodige mededeling.
De neuroloog nam ons mee naar de onderzoekskamer van haar spreekkamer. ‘Hier is een brancard. Niet zo comfortabel als een bed, maar je kunt even gaan liggen om bij te komen. Zo’n ruggenprik is uiterst vervelend en je kunt er duizelig van worden. Ik laat je even alleen en vraag iemand van het secretariaat om je koffie te komen brengen.’
‘Door de scoliose kon ik niet tussen de wervels door komen,’ legde de neuroloog een half uur later uit. ‘Ik heb een tweede keer geprobeerd een wervel hoger, maar daar stuitte ik op het bot. Normaal moet ik in bindweefsel terecht komen. Door veel ervaring voel je dat als je daar bent en dan begint het vocht vanzelf te stromen. Nu ging dat niet. En nóg hoger kan niet, want dan raak ik het ruggenmerg. We moeten accepteren dat het gewoon niet lukt.’
We waren even stil.
‘Dus nu?’ vroeg ik.
‘Dus nu treedt plan B in werking: je afspraak met de internist-oncoloog is komende week. We moeten afwachten wat daaruit komt.’

Daar zaten we. Nog altijd vol onzekerheid en angst. En toch. Beide scans hadden iets opgeleverd aan bijvangst: scoliose in de rug en een goedaardig gezwel ter grootte van een pingpongbal in het hoofd. Hadden we toch wat.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, augustus 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

12-09-2024

Alif

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

‘Laten we even uitrusten, Beitel. Het is ook zo warm.’ Ze waren wat verder het park in gelopen dan anders. ‘Hier is schaduw en kijk, daar is een bank.’ Meneer Vuistsnede trok aan de riem en de kleine mopshond volgde gehoorzaam. ‘Zo. Hèhè.’ Beitel ging bijna onder de bank liggen. Het diertje hijgde en liet zijn tong uit de bek hangen. ‘Braaf.’ Hij boog voorover en klopte het hondje zachtjes op de kop.
Er klonk geluid, anders dan de warme bries die tussen de bomen. Lichte voetstappen waren het. Meneer Vuistsnede keek op. Het was een jonge vrouw die op het pad kwam aanlopen. ‘Goedemiddag,’ zei ze en wees op de bank. ‘Vindt u het goed als ik hier plaatsneem?’
Meneer Vuistsnede knikte en ze kwam rechts naast hem zitten op de bank. ‘Dank u.’
Meneer Vuistsnede keek een andere kant op. Hij vond het niet netjes om de jongedame uitgebreid te bekijken.
De bank stond langs het wandelpad, ietwat onder een paar bomen. De schaduw viel precies op de plek waar ze nu zaten. Aan de overzijde van het pad was een strook gras, dat wat verschroeid was door de felle zon van de afgelopen dagen. Daarachter groeiden hoge struiken; het volle gebladerte ontnamen het zicht. De meeste struiken waren inmiddels uitgebloeid en de bladeren werden doffer groen en langzaam geel. Het eind van de zomer kwam in zicht. Toch was het nog heel warm. Al dagen.

Plots gebeurde er iets. Lawaai, geruis, alsof er een enorm grote stofzuiger naast hem stond. Maar dan anders. Hij schrok. Het geluid leek van boven te komen, maar toen meneer Vuistsnede keek, zag hij niets. Althans, niet boven in de lucht. Zou het ergens achter de bomen…? Hij boog zich naar links om langs een grote struik te kunnen kijken, maar hoe hij zich ook uitstrekte: hij zag niets. Het gierende geluid hield aan, maar na korte tijd zwakte het af tot een zacht, maar doordringend gezoem. Toen klonken er metalen klappen. Ging er ergens een poort open? Wacht, daar! Daar achter dat bosje. Een rood knipperlicht. Of nee, nu was het weer weg. Hoorde hij nu voetstappen? Het was een metalig soort getrippel, dat dichterbij kwam. Hij voelde zich onprettig, angstig, kil. En daar was het. Druk, druk op de keel, die hem de adem benam. Tegelijkertijd klonk er nieuw geluid, gesis, dat zich ontwikkelde tot een gegier en snijdende pieptoon die hem dwars door het hoofd sneed. Oorverdovend. Misselijkmakend. Verstikkend. Er kwam een soort mist voor zijn ogen, die dikker en dikker werd en donkerder en donkerder. Hij wilde vechten, maar dat lukte niet. Toen werd alles zwart.

‘Meneer?’
Meneer Vuistsnede schrok op.
‘Meneer? Gaat het met u?’
Hij draaide zijn hoofd en keek in de donkerbruine ogen van de jonge vrouw.
Ze had zich naar hem toe gedraaid en haar hand bezorgd op zijn onderarm gelegd. ‘Meneer, gaat alles goed met u?’
‘Eh ja,’ stamelde hij. ‘Ik denk het.’
‘Het leek of u onwel werd. U trok heel bleek weg, haalde geen adem meer en zat te trillen.’
‘Hoorde jij dat ook?’ vroeg hij.
‘Wat?’ vroeg ze. ‘Wat hoorde ik?’
‘Dat geluid.’ Hij keek haar aan.
Ze schudde haar hoofd niet-begrijpend. ‘Ik weet niet wat u bedoelt.’
‘Dat geronk, gezoem, de klap alsof er een ijzeren deur dicht slaat. Oorverdovend en gekmakend gegier. Zag je die verblindende en verstikkende mist? De duisternis?’
‘Nee, dat heb ik niet gehoord en gezien. Weet u het zeker?’
‘Ik zou toch…’
‘Gaat het goed met u?’
‘Jaja, het gaat. Ik ben misschien wat in de war.’
‘U was ook zo in gedachten. Misschien hebt u het gedroomd?’
‘Nee, dat lijkt me…’
‘Misschien is het de warmte. Ik blijf even bij u, mag dat?’
‘Och ja, hoor. Je zat hier toch al?’
‘Dat is waar.’ Een tijdje bleef ze stil naar hem zitten kijken.

‘Mag ik je wat vragen?’ zei meneer Vuistsnede. ‘Zo’n doek die jij draagt, hoe heet dat ook weer? Volgens mij is het geen boerkini, toch? Of wel?’
Ze lachte. ‘Nee, dat is het zeker niet. U bedoelt waarschijnlijk een boerka. Dat is een doek waarmee je het hele gezicht bedekt en alleen de ogen zichtbaar zijn. Een boerkini is een zwempak dat het hele lichaam bedekt, behalve handen, voeten en gezicht. Ik draag een hijab.’
‘Ach ja,’ verontschuldigde meneer Vuistsnede zich. ‘Dat was het. Ik vergeet het steeds.’
‘Het geeft niet, hoor.’ Er glom iets in haar donkere ogen. ‘U vraagt het netjes en respectvol. Dat maak ik wel eens anders mee.’ Voordat meneer Vuistsnede daarop in kon gaan, zei ze: ‘Als er nog iets is wat u wilt weten, vraagt u gerust. Zelf ben ik ook altijd heel nieuwsgierig naar andere mensen.’
‘Naar mij ook?’ Meneer Vuistsnede was verbaasd. Behoedzaam bekeek hij haar. Ze droeg een koningsblauw tuniek en een wijdvallende, bijbehorende net zo koningsblauwe broek. Daaronder witte sportschoenen of hoe heetten die tegenwoordig? Sniekers? Haar witte hijab viel om haar smalle gezicht. Ze was niet uitbundig opgemaakt; meneer Vuistsnede zag een bijna onopvallende lippenstift en wat mascara.
‘Ja,’ zei ze. ‘Naar u ook. Woont u hier in de buurt? Komt u vaker in het park? Ik loop hier veel van mijn school naar huis, maar ik heb u nog niet eerder gezien.’
‘Ja, wij zijn hier iedere dag,’ vertelde meneer Vuistsnede, ‘maar meestal op andere tijden. Dit keer waren we een andere route gelopen en zochten we wat schaduw, vanwege de warmte.’
‘Nu mag u mij weer wat vragen.’ De donkere ogen glommen nog steeds.
‘Mag ik vragen hoe je heet?’ flapte hij eruit.
‘Elif,’ zei ze.
Meneer Vuistsnede keek moeilijk.
‘U kijkt moeilijk,’ lachte de jonge vrouw.
‘Sorry.’
‘Dat geeft niets, hoor. Veel Nederlandse mensen vinden Turkse namen moeilijk om uit te spreken en te onthouden. Al is Elif denk ik niet zo moeilijk.’
‘Elif.’
‘Precies. U zegt het heel goed.’
‘Elif. Mooie naam, wel. Betekent het iets?’
‘Het is afgeleid van alif, de eerste letter van het Arabische alfabet. In het Turks betekent Elif ook slank of tenger.’
‘Ik vind het een mooie naam, Elif.’
‘Dank u. En u? Hoe heet u?’
‘Meneer Vuistsnede.’
‘Ik ben bang dat ik uw naam ook moeilijk vind om uit te spreken of te onthouden. Meneer Vuist…?
‘Vuistsnede.’
‘Vuistsnede.’
Ze lachten allebei. Beitel sprong op en kefte mee.
‘En dit is Beitel,’ zei meneer Vuistsnede.
‘Beitel,’ zei Elif. ‘Wat een grappige naam.’

Ze praatten nog een tijdje. Meneer Vuistsnede vroeg of de hijabdracht ook onderhevig is aan mode en Elif wilde alles weten over Beitel. Toen stond ze op, aaide Beitel over de kop en zei: ‘Ik moet gaan.’
‘Dag Elif,’ zei meneer Vuistsnede. Uit beleefdheid was hij ook opgestaan. Hij stak een hand uit.
Die pakte ze beet en schudde ze. ‘Dag meneer Vuistsnede. Ik hoop dat het heel goed met u gaat en misschien zien we elkaar nog een keer hier in het park.’
‘Ja, wie weet.’
‘Dat zou ik leuk vinden.’ Ze knikte hem toe, draaide zich om en liep weg.

Meneer Vuistsnede wilde haar niet nakijken, dat leek hem ongepast. Hij ging weer zitten en boog naar Beitel. Maar wat was dat? Er klonk weer geluid. Het kwam uit de richting waarin Elif was gelopen. Hij keek en hoorde het. Die sniekers van haar veroorzaakten een metalig soort getrippel.
Aan het eind van het pad draaide ze zich nog een keer om, zwaaide naar hem en sloeg af. Al snel was ze achter het struikgewas verdwenen.
Meneer Vuistsnede zuchtte. De hitte was zo langzamerhand niet meer te harden. Toen viel hem iets op. Het was doodstil.


Apeldoorn, juli 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

29-08-2024

Tent – Lotgenoten (0065)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

‘Goedemiddag. We hebben een kamer gereserveerd.’
‘Excuse me. Iek geen Niederlands. Can you speak English?’
Nu is mijn Frans nog verrotter dan mijn Duits, dus ik deed niet moeilijk. Maar wat was dit eigenlijk voor achterlijk gedoe? Kennelijk is de tweetaligheid van Brussel onder te verdelen in Frans en Engels en niet in Frans en Nederlands. We bevonden ons in de benedenstad en hier zou je toch verwachten dat Nederlands de voertaal is. En gezien de enorme aantallen kebabzaken hier in de buurt zouden er nog wel meer andere talen gesproken worden.
‘We booked a room,’ zei ik tegen de Pakistaan of wat dan ook.
Wat de man zei, dat begreep ik niet. Dat zei ik hem. Opnieuw klonk er een stortvloed van woorden. Uit zijn onverstaanbare Anglais de charbon maakte ik wel op dat we tweehonderd euro borg moesten betalen. Maar waarom? Pourquoi? But why? Opnieuw een hele uiteenzetting waar ik niets van kon volgen, behalve dat we die tweehonderd ballen weer terug kregen bij vertrek. Als we de chambre tenminste niet op z’n Keith Moons hadden achtergelaten. Ik had geen tweehonderd euro op zak. Pinnen kon niet. Met credit card, dat kon dan weer wel. Ik had geen credit card. Waar is hier een geldautomaat? ‘ATM? Money machine?’ gebaarde ik?
De Aziaat gebaarde iets terug. Dus hier de deur uit, twee keer links en dan rechts en dan aan je rechterhand. Ach zo.

Verroest, we kwamen uit op de Rue de Anspach, die kende ik wel.
‘Hier rechts moet het dan ergens zijn.’ Ik trok zowel De Vrouw als het rolkoffertje achter me aan. Lang. Heel lang. Hier, eindelijk: een geldautomaat. ‘Mijn Frans is niet meer wat het ook nooit geweest is,’ zei ik, ‘maar volgens mij staat er dat hij buiten werking is.’
‘Ik kijk even op Google Maps of ik er eentje in de buurt kan vinden.’
‘Google Maps? Bestaat dat nog? Heet dat tegenwoordig niet anders?’
De Vrouw antwoordde niet en verdiepte zich in haar telefoon. ‘Eh …’
‘Zeg het maar. Waar moeten we heen?’
‘Geen idee. Iets verderop, denk ik.’
Iets verderop werd een heel eind verderop. We passeerden Ancienne Belgique en kwamen uit bij de beurs.
‘Hier ergens moet er een zijn,’ zei ze.
‘Ik zie niks.’
‘Ik ook niet.’
‘Er is een metrostation.’
‘Maar dat zoeken we niet.’
‘Daar heb je soms, af en toe, vaak een geldautomaat.’
Verdomd. Er was er een. Met een immens lange rij ervoor. We waren niet de enigen op zoek naar contanten.

Dik anderhalf uur nadat we het hotel hadden verlaten, waren we er weer terug. Inchecken ging zonder al te veel verdere problemen, we kregen ieder een plastic kaart die als sleutel diende en gingen op zoek naar onze kamer. Her en der waren trappen en liften en na heel veel zoeken in een doolhof van gangen en bochten en tussentrapjes en branddeuren stonden we eindelijk voor kamer nummer zoveel.
Ik hield de plastic kaart voor het handvat van de deur. Er klonk een bemoedigend piepje, maar de deur bleef gesloten en een lampje werd rood. Nog eens proberen. Rood. Nog eens. Rood.
Ik zuchtte. ‘Ik ga even naar beneden. Als ik beneden terug kan vinden.’
Zowaar. En ik vond de balie van de receptie ook nog.
‘Hello,’ begon ik. ‘We hebben zojuist ingecheckt bij je collega, maar de key doet het niet.’
‘Not satisfied with your room?’ vroeg deze vent.
‘How can I be satisfied when I cannot enter the room? This key isn’t working.’
”k heb ‘m nochtans geactiveerd,’ zei hij met een nogal Vlaamse tongval.
‘Barst,’ zei ik.
‘Pardon?’
‘Hij doet niks. Nothing.’
Ik kreeg een nieuwe sleutel en keek toe hoe de vent ‘m activeerde door ‘m ergens overheen te wrijven. Terug naar boven. Weer een rood lampje. Weer naar beneden.
‘Ik heb hem toch echt opnieuw geactiveerd,’ zei de vent.
‘It’s toch echt not working,’ zei ik.
Ik kreeg wéér een nieuwe sleutel.
‘Gelukkig,’ zei ik, toen er een groen lampje brandde en de deur open ging. ‘Ben benieuwd hoe dat vanavond laat gaat. Of er dan iemand bij de receptie is.’
‘Dat zien we dan wel,’ zei De Vrouw. ‘Laten we gauw gaan. We hebben nog maar een uur om naar de zaal te komen én om wat te eten.’

Lieve help, dat broodje smaakte naar het kartonnen doosje waar het in lag. Wat er tussen lag, weet ik niet, maar het leek niet op de groenten die ik besteld meende te hebben. Dit was nauwelijks vulling en geen voeding. Gauw weg hier. Ik was bang dat fastfood in dit geval ook betekent dat het je lichaam snel verlaat.
We klommen naar de Bovenstad en vonden de ingang van Bozar.
De avond was genoeglijk. Mooie voorstelling, goede muziek, fijne ontmoeting met wat bekenden en toen was het afgelopen.
We daalden weer af naar de Benedenstad en iets na middernacht bereikten we het hotel.

‘Nee hè. Een rood lampje.’ Ik was doodmoe.
‘En nu?’ vroeg De Vrouw.
‘Ik ga naar beneden.’ Ik ging naar beneden.
‘Hello,’ begon ik. ‘This key is not working. Red light, door remains closed.’
Ik kreeg een nieuwe sleutel.
Rood lampje.
‘Hello,’ zei ik bij de receptie. ‘This key is not working. Red light, door remains closed.’
De pief achter de balie zuchtte en pakte een telefoon. Luid begon hij te praten. Toen legde hij hem weg. ‘Someone’s coming.’
Ergens in de lobby ging een deur open en een oudere Pakistaan in hemdsmouwen en slobberbroek en met een dikke buik waggelde naar me toe. ‘What’s problem?’ vroeg hij.
Ik liet hem mijn kaart zien. ‘This key is not working. Red light, door remains closed.’
‘Wait.’ Hij boog over de balie heen en griste een stapel sleutelkaarten tevoorschijn. ‘We use elevator,’ zei hij tegen mij.
Ik draaide me om en liep naar de lift.
‘No, this one.’ Ergens in een hoekje bleek nog een verborgen lift te zijn. Een heel smalle. Die had z’n eigen lift of zo.
Ik wees hem de weg, terwijl ik wist dat het belachelijk was. Dit was zijn hotel. ‘Here we are,’ zei ik, toen we de hoek omliepen en bij de kamer kwamen. Waar was De Vrouw? De deur van de kamer stond op een kier. Binnen brandde licht.
Ik draaide me verontschuldigend om en haalde mijn schouders op. De Pakistaan zuchtte en liep weg.
‘Hoe kom jij nou binnen?’ vroeg ik.
‘Ik had ook een sleutel, hè?’ zei ze. ‘Die van mij deed het wel.’
Het werd geen hete nacht in bed.

Bij het ontbijt bleek de Pakistaanse familie nog veel groter te zijn. Het was een krioelboel aan personeelsleden die overal borden en glazen en kommen van propvolle tafels gristen. De ontbijtzaal was enorm en de hoeveelheid hotelgasten ook. We vonden iets voedzaams, aten het op en gingen naar de receptie. Voor de zekerheid hadden we onze koffer vast ingepakt en meegenomen, zodat we niet weer voor een rood lampje kwamen te staan.
Zowaar, bij de balie kreeg ik die tweehonderd ballen weer terug. Fijn, merci, senkjoe. Onderweg naar het station moest ik die twee biljetten van honderd euro kapot zien te maken, want daar kun je in ons mooie Nederland niet mee aankomen. Bij een Ecki lukte het: koffie, broodje, salade en water voor onderweg.

Op het Centraal Station hoefden we niet lang te wachten op een trein naar Amsterdam. We vonden zitplaatsen en terwijl de trein zich weer in beweging zette, trok ik mijn dikke winterjas uit.
‘Barst!’ riep ik uit.
‘Wat is er?’ vroeg De Vrouw.
‘Mijn jasje! Waar is mijn jasje?’
‘Waar is die?’
‘Oei, die moet nog in de hotelkamer in de garderobekast hangen.’
‘Misschien kunnen ze hem nasturen?’
‘Met mijn zorgpas en ID-kaart er nog in.’
De Vrouw zuchtte. Ik maakte een plan.

Twee minuten later stapten we uit op Bruxelles-Nord. We liepen het station uit en vonden een rustige plek. Ik belde en kreeg iemand aan de lijn. Door een Pakistaans accent verstond ik niet met wie ik sprak. Wel begreep ik: ‘We gaan kijken.’
Ik hing op. We liepen de Vooruitgangstraat af, de Nieuwstraat in, over het Brouckèreplein, achter de Munt langs en de Zuidstraat in, tot we weer voor het hotel stonden.
Een schone dame achter de balie draaide zich om en pakte mijn jasje. ‘Kijkt u eens,’ zei ze glimlachend.
Snel pakte ik het van haar aan en ik controleerde gelijk de inhoud van de binnenzak. Pfff, het metalen mapje met mijn zorgpas en ID-kaart zat er nog in. De wonderen waren de wereld nog niet uit. Deze tent deugde.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, mei 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

15-08-2024

Hoog tijd voor een kroegverhaal (35)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Dat kun je wel zeggen. Hoe lang was het geleden dat ik in een of andere gelegenheid was geweest? Veel te kort. Ik ga niet graag naar cafés. Het is er meestal druk en rumoerig, het water uit de kraan is zelden echt goed koud en de meeste bezoekers zijn vaak zo beschonken dat ze druk en rumoerig worden. Waarom ga je dan? zul je je afvragen.
‘Laten we afspreken in café Blij van mijn lijf,’ had Nik voorgesteld. Vooruit dan maar.

‘Nik,’ zei ik, terwijl ik plaatsnam op de hardhouten stoel, ‘houd het kort.’
‘Waarom?’
‘Op dit soort stoelen krijg ik een hardhouten reet.’
‘We kunnen ook verderop op de bank gaan zitten.’
‘Geen haar op mijn hoofd,’ zei ik. ‘En ik heb er nogal veel. Die bank is zó laag, daar kom je nooit meer uit en dan komen ze om de haverklap vragen of je nog wat wil drinken.’
‘Goedendag,’ zei iemand anders. ‘Wat kan ik voor jullie te drinken inschenken?’
‘Dag barbediende,’ zei ik tegen het op zich niet onaardige meiske. ‘Doe mij een plat water. Graag uit de kraan en graag echt goed koud.’
‘Voor mij een speciaalbier. Wat heb je op de tap?’
Het meiske noemde wat speciaalbieren. Nik koos de vierde uit de opsomming.
‘Ken je het speciaalbier dat je bestelde of zei je maar wat?’ vroeg ik.
‘Ik ken het niet,’ antwoordde Nik.
‘Dus zei je maar wat.’
‘Nou, dat nou ook weer niet.’
‘Als het ’t een niet is, dan is het ’t andere.’
‘Hm, dat klopt niet helemaal…’
‘Maar dat kan niemand wat schelen,’ zei ik. ‘Vooruit, wat wil je van me? Ik wil hier niet te lang blijven.’

Nik keek schichtig om zich heen en boog toen samenzweerderig naar me toe. ‘Heb je die oproep gezien?’ fluisterde hij.
‘Nee,’ zei ik hardop. ‘En ik zou niet weten waarom je hier zo stiekem zit te doen. Er is niemand in dit café.
‘Ze zoeken een stadsdichter.’
‘Ik ken er wel een paar.’
‘Neehee.’ Nik klonk een beetje wanhopig.
‘Je klinkt een beetje wanhopig, Nik. Wat scheelt eraan?’
‘De gemeente en een of andere culturele commissie zijn op zoek naar een nieuwe stadsdichter. De oude heeft zijn termijn erop zitten. Waarom word jij geen stadsdichter?’
‘Dat zal ik je uitleggen,’ zei ik. ‘Waarom ik geen stadsdichter word. Een stadsdichter moet op verzoek van gemeente of commissie een gedicht schrijven over iets wat op dat moment actueel is. Dat kan ik niet. Mij lukt het niet om op commando iets poëtisch te produceren. Daar komt nog eens bij: ik bén helemaal geen dichter.’
‘Och kom.’
‘Waar naartoe?’
‘Huh?’
‘Waar naartoe? Toch niet naar de toiletten om daar wat te viezevozen, hè?’
‘Eh, wat bedoel je nu opeens? En … nee, maar…’
‘Het is daar niet echt schoon, weet je?’
‘Kijk eens.’ Het meiske stond weer voor onze neus. ‘Ik heb hier een water uit de kraan, hopelijk goed koud. En een speciaalbier. Ik wist niet meer precies wat u besteld had, dus heb ik deze maar gepakt. De tap was leeg, dus ik heb er eentje voor u op de fles.’ Ze zette een glas water en een bruine bierfles op tafel.
‘Perfect, eh…’ zei ik. ‘Hoe heet je?’
‘Marijke.’
‘Perfect, Marijke. Dank je wel. Hij betaalt.’
‘Ja, dat is goed, eh…’ hakkelde Nik. ‘Mag dat straks? Ik heb even geen contant.’
‘Zal ik een bon voor je openen? Dan kun je na afloop bij de bar pinnen.’
‘Graag.’ Nik keek of hij zijn bankpas was vergeten. Of er geen had, dat kon natuurlijk ook.
‘De service is hier geweldig, Marijke,’ zei ik. ‘Misschien kom ik vaker hier.’
Het meiske kreeg een kleurtje op haar wangen en giechelde. Plots was ze afgeleid.

Met enig lawaai knalde de deur van het café open en er kwam iemand binnen. De mollige jongen droeg een licht grijze joggingbroek waarin je al zijn onderdelen bijzonder goed afgetekend zag. Hij haalde iets uit zijn schoudertasje en spoot een wolk eau de toilette om zich heen.
‘Gadverdamme,’ zei ik. ‘Hoe lang duurt dat tot die mist wat opgetrokken is?’
‘Ik zal hem erop aanspreken,’ zei Marijke.
‘Kom je wel weer terug?’ vroeg ik haar.
‘O? Waarom?’
‘Je bent leuker gezelschap dan deze Nikzondergeld.’
‘Hihi,’ giechelde ze. ‘Dat zal wel meevallen.’
Nee, dat viel niet mee.
‘Momentje.’ Marijke liep naar de stinkende jongeman en bonjourde hem naar buiten. Toen kwam ze weer terug naar onze tafel.
‘Ik weet niet hoe lang ik het hier nog uithoud vanavond,’ zei ik. ‘Die penetrante lucht blijft hangen.’
‘Ik zet even wat deuren tegen elkaar open,’ zei Marijke. ‘Dan kan het lekker luchten.’

De voordeur hoefde ze niet open te doen, want die ging vanzelf al open. Wat een toeval.
‘Laat u de deur maar open staan,’ riep Marijke, terwijl ze naar achteren liep. ‘Beetje frisse lucht is fijn!’
Ik betwijfelde of het frisse lucht was dat binnen kwam. In de deuropening stond een oudere vrouw met een postuur zodanig dat haar buik eerder de finishlijn bereikte dan haar tieten. Tenminste, als ze met haar lijf de finish überhaupt zou halen.
‘Mevrouw,’ vroeg ik haar toen ze binnen was, ‘weet u waar de finish is?’
Ze deed een paar stappen naar onze tafel toe.
‘Nee nee, blijft u alstublieft daar. Ik vroeg u alleen iets. U mag op gepaste afstand antwoord geven.’
Ze keek verward in onze richting. ‘Ik begrijp u niet.’
‘Geeft niet,’ zei ik. ‘Kunt u niets aan doen.’
‘Waar gaat dit allemaal over?’ vroeg Nik.

‘Mevrouw,’ zei ik. ‘Wilt u Nik even uitleggen wat u komt doen? Hij is razend benieuwd.’
‘Nou kijk,’ zei de vrouw, ‘ik werk hier parttime. Meestal op woensdag, donderdag en zaterdag, maar als het druk is of in vakantietijd dan val ik ook op andere dagen in. Ik werk al jaren in de horeca, heb veel in de bediening gestaan in restaurants, maar gezien mijn leeftijd en lichamelijke klachten was dat toch niet vol te houden. En ik kon me wel arbeidsongeschikt laten verklaren, maar dan zit je toch met een zoektocht naar andere werkzaamheden en een sollicitatieplicht en dat vond ik toch allemaal te veel gedoe, dus zocht ik naar wat eenvoudigers en dan is een café best leuk. Bovendien moet er ook brood op de plank komen. Mijn man is bij de gemeente in de plantsoenendienst en dat is geen vetpot en willen we twee keer per jaar naar een resort in Egypte, dan moet ik wel blijven werken en waar vind je tegenwoordig nog wat? Ja, her en der is veel tekort aan personeel maar vind maar eens wat leuks. Ik heb jaren in de horeca gewerkt, dus ik heb veel ervaring en kan dus echt kiezen. Beetje luxepositie heb ik dus wel. Vervelend zijn wel de onregelmatige diensten, altijd laat thuis en dan is m’n man bezopen of hij slaapt al en dan kennen we een beetje fijne pot seks wel vergeten. Niet dat ik op mijn leeftijd nog zit te wachten op iedere nacht een wilde nacht, maar er zijn soms momenten dat ik verlang naar een stevige beurt. Die vent van mij houdt er niet meer zo van, het is hem allemaal te veel gedoe, liever zit hij met een pot bier op de bank en dan kan ik wel naar een ander maar ja, je bent niet voor niks meer dan dertig jaar getrouwd en de kinderen zijn al de deur uit en wie zit er nou te wachten op zo’n oud mens als ik, dus ik prijs me gelukkig dat ik überhau…’
‘Precies,’ onderbrak ik haar. Ik stond op en liep het café uit. Hoog tijd.


Apeldoorn, juli 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

01-08-2024

Pas – Lotgenoten (0064)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Aan het begin van mijn gebruikelijke woensdagmorgenboodschappenronde loop ik altijd eerst langs de afvalcontainers. Dat zit zo. Ik woon in een appartement en achter het gebouw bevindt zich een parkeerplaats en daarop weer bevinden zich ondergrondse containers. Vier stuks: voor papier, voor PMD, voor glas en voor luiers. Die laatste gebruik ik nooit; zo incontinent ben ik nou ook weer niet. Iets verderop zijn trouwens nog twee ondergrondse containers. De een is voor GFT en de ander voor het restafval. Voor die twee containers heb je een gemeentelijke afvalpas nodig. De GFT-bak is gratis; voor het restafval betaal je per keer dat je de container opent gemeentebelasting. Omdat wij zo goed afval scheiden, hebben we hooguit twee afvalzakken in een jaar en dus vallen de kosten voor ons mooi mee. We verzamelen papier, glas, plastic en blik in een grote boodschappentas en als ik mijn boodschappenronde ga doen – meestal zo’n twee keer per week, op woensdag- en zaterdagmorgen – dan loop ik eerst langs die ondergrondse containers. Die grote boodschappentas is bijzonder handig bij het doen van de boodschappen: er past veel in. Zo zit dat. Dat u het weet.

Ik verlaat ons appartementencomplex en ik zie dat er iemand uit het appartementencomplex aan de overkant van de straat komt. Nu woon ik hier al dik zeven jaar, dus je zou zeggen dat ik haar wel eens eerder heb gezien, maar: nee, ze komt me niet bekend voor. Ze draagt een sporttenue: hardloopschoenen, korte witte sokken, een blauw strak sportbroekje en een bijpassend hemd. Haar lange donkere haren heeft ze in een paardenstaart gestoken en in haar handen draagt ze een stapel kranten en een stuk of wat lege plastic flessen. Ach zo, denk ik, die is hetzelfde van plan als ik, alleen gaat ze geen boodschappen doen, maar een ronde hardlopen.
Maar wat is dat? Ze loopt naar de openbare prullenbak die op de stoep vlak voor haar appartementencomplex staat en begint daar de plastic flessen in te gooien. Ik blijf heel even staan en zie dat ze na de flessen de stapel papier erin werpt. Dan kijkt ze schichtig om zich heen en begint de straat uit te rennen.
De PMD- en papiercontainers zijn nog geen honderd meter verderop. Toch ben ik blij dat ze de boel niet in de gemeenteperken gooit, zoals ik ook al wel eens een meneer heb zien doen.

Bij die PMD- en papiercontainers kom ik even later aan. Ik doe de PMD-bak open en begin mijn plastic bakjes, verpakkingen en zakken erin te gooien. Een oudere mevrouw komt aangelopen. Ze zet een grote plastic tas tegen de glascontainer aan, draait zich om en loopt weer weg.
‘Pardon mevrouw,’ zeg ik, ‘u vergeet iets.’
De mevrouw loopt door. Ik vermoed een gehoorbeschadiging. Daar wil ik haar niet mee confronteren. Of ze weet niet hoe het werkt met die containers; dat zou het gevolg kunnen zijn van een aandoening als dementie. Of ze is vannacht naar hier geïmmigreerd en kopieert het gedrag van enkele andere buurtbewoners. Wat ook kan, is dat ik aannames doe die nergens op gebaseerd zijn.

Ik doe twee stappen opzij naar de papiercontainer, haal de kranten en een platgestampte doos uit de boodschappentas en prop ze achter de klep van de container.
Er stopt een auto vlakbij. Deuren vliegen open en een man en een vrouw stappen uit. De man haalt in hoog tempo acht grote zwarte vuilniszakken uit de auto en gooit die voor de PDM-container neer. Aan zijn bewegingen te zien zijn ze kennelijk nogal zwaar. Vervolgens pakt hij een zo’n zak op en begint die die in de PDM-container te proppen.
‘Eh,’ begint de vrouw die er tot nu toe bij heeft staan kijken, ‘moeten deze niet bij het restafval?’
‘Ja, maar ik heb geen pasje. Kom, help nou mee.’
‘O ja.’ Dat doet ze. In korte tijd zijn de acht zakken in de ondergrondse container verdwenen en de twee weer ingestapt. Met piepende banden rijdt de auto weg.

Ik sta ze verbouwereerd na te kijken. Had ik iets moeten zeggen? En wat dan? Dat zij – net als de sportvrouw met de kranten en die oudere mevrouw met de plastic tas – medeverantwoordelijk zijn voor de enorme verhoging van de gemeentebelastingen? Hoe dan ook: ik ben te laat. Mijn mond staat nog altijd open van stomme verbazing. Ik haal diep adem en weet: hier sta ik met mijn goede gedrag.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, juli 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »