Vikingskompas
‘Beitel! Blijf ’s weg bij die mevrouw! Excuus mevrouw, doorgaans is hij niet zo opdringerig naar mensen.’
‘Het geeft niet, hoor,’ zei de vrouw. Haar lach verried een bijna tandeloze mond. ‘Het is een aardig beestje, zie ik wel. Neemt u plaats, er is genoeg ruimte voor ons beiden op de bank.’
Meneer Vuistsnede aarzelde. De vrouw zag er nu niet bepaald verzorgd uit. Er zaten scheuren in haar wijde broek en haar jas zat vol met vlekken. Hij keek naar haar schoenen. De goedkope gympies waren gehavend. Haar vettige strengen haar hingen verwilderd rond haar hoofd en hij zag een zwarte veeg op haar kin.
‘Ik bijt echt niet,’ zei ze.
Meneer Vuistsnede ging behoedzaam een eindje van haar af zitten op de bank en keek voor zich uit over het veld.
‘U komt hier vaker in het park,’ ging ze verder. ‘Met uw hondje. Normaal laat u hem nooit los lopen.’
‘Alleen als er verder niemand in de buurt is,’ zei meneer Vuistsnede, terwijl hij de riem van Beitel weer vastmaakte. ‘Hij is enthousiast en nieuwsgierig en wil graag met mensen kennismaken, maar daar is niet iedereen van gediend.’
‘Ik vind het niet erg, hoor. Ik houd van honden. Ze zijn vaak betrouwbaarder dan mensen.’
‘Hoe komt u aan deze levenswijsheid?’ hoorde meneer Vuistsnede zichzelf vragen.
Voor hij het wist vertelde de vrouw haar levensverhaal. Hij luisterde. Hoe lang? Het verhaal greep hem aan. Toen haalde hij adem. Hij sprak woorden. Woorden die ze dankbaar aanhoorde. Ze lachte en keek hem diep in zijn ogen. Haar ogen glinsterden.
‘Dank u,’ zei ze.
‘Het is geen moeite.’
‘Waarom doet dan niemand anders zo?’
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg hij.
‘De meeste mensen zien me niet staan of zitten. Ontlopen me. Als ik iets wil vragen, keren ze me de rug toe of lopen ze door alsof ze me niet horen. U ziet mij. U hoort mij.’
‘Nogmaals: het is geen moeite. Uw verhaal heeft me geraakt. De scheidslijn tussen rijk en arm, tussen geluk en ongeluk is een dunne. U heeft een boel tegenslag moeten meemaken in het leven, maar u bent een wijs mens. Kan ik iets voor u doen? Kan ik u iets geven? Een kleinigheid?’
‘Dank u,’ herhaalde ze. ‘Ik heb alles wat ik nodig heb.’
‘Echt?’
‘Een luisterend oor, iemand die moeite doet om me te begrijpen. Meer hoef ik niet.’
‘Weet u het zeker?’
‘U kijkt naar een mens dat op dit moment gelukkig is. Nu moet ik gaan.’
Ze stond op en slofte weg. Meneer Vuistsnede keek haar na, totdat ze achter een rij struiken uit het zicht was verdwenen. Toen zuchtte hij.
‘Een bijzonder mens, Beitel,’ zei hij tegen het mopshondje. ‘Haar wijze woorden, daar kunnen we iets van leren.’
Meneer Vuistsnede bleef nog een tijdje in gedachten voor zich uit staren. Toen stond hij op en liep hij samen met Beitel in de richting van de uitgang van het park. Net toen hij bij de rij struiken was aangekomen, hoorde hij geluid.
‘Er gebeurt daar iets, Beitel. Wat een kabaal.’
Achter de struik lag iets. Nee, er lag iemand, zag hij nu.
Beitel trok aan de riem. Meneer Vuistsnede liet zich meesleuren tot ze beiden bij de persoon waren die op de grond lag.
‘Lieve help,’ zei meneer Vuistsnede. Hij knielde neer bij het lichaam.
Het was een man. Een man gehuld in een lange rode mantel. Eronder droeg hij een wit kleed. Zijn lange witte haren hingen voor zijn gezicht en zijn lange witte baard zat onder de modder. Iets verderop lag een rood en puntig hoofddeksel.
‘Sint?’ vroeg meneer Vuistsnede voorzichtig. ‘Sint Nicolaas?’
De man opende zijn ogen. Meneer Vuistsnede schrok. Die blik die kende hij en niet van heel lang geleden.
‘Sint? Gaat het met u?’
De sint probeerde te spreken, maar er klonk alleen wat zwaar gehijg. Van onder zijn mantel kwam een arm tevoorschijn. Meneer Vuistsnede pakte de hand. Over de witte handschoen zag hij dat er een ring om de ringvinger zat, een gouden zegelring met een paarse edelsteen eraan.
‘Sint, wat is er gebeurd?’
De goedheiligman opende zijn mond weer. Er klonken klanken. Veel kon meneer Vuistsnede er niet uit wijs maken. ‘Weerborstel,’ meende hij te horen. ‘Zwachtel, fazantschade, ioliet, zuurtegraad.’
‘Ik versta u niet,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Wat bedoelt u?’
De sint greep naar zijn baard en leek die naar opzij te willen schuiven.
‘Ik help u,’ zei meneer Vuistsnede. Langzaam schoof hij de witte watten van het gezicht en zag hij de zwarte veeg op de kin. ‘Maar…’
Ze keek hem aan. Haar ogen glinsterden. Ze zogen hem op. Hij verdronk, verdween erin. Ze nam hem mee. Haar ogen trokken hem naar haar verhaal. Hoe ze opgroeide in onveiligheid, hoe ze probeerde te ontvluchten, hoe ze in nog meer ellendige situaties terecht kwam, hoe ze te maken kreeg met geweld, hoe ze vocht om vrij te zijn, hoe ze alles kwijt raakte, hoe ze veel meer meemaakte en hoe ze ondanks alles vol hoop bleef. Ze sleepte hem mee in haar verhaal. Ze sleurde hem door alles wat ze had moeten doorstaan. Hij voelde bijna haar verdriet, haar angst en uiteindelijk ook haar hoop. Er kwam een soort warmte in hem naar boven, een gevoel van berusting dat hem geruststelde.
‘Ik haal hulp,’ zei hij. Blijft u hier liggen, wilde hij eraan toevoegen, maar omdat de sint zijn ogen had gesloten, wist hij dat het een overbodige opdracht was. Hij kwam overeind en keek om zich heen. ‘Beitel, we moeten naar de grote weg. Hier is niemand. Daar zijn mensen. Die hebben vast een mobiele telefoon bij zich. We moeten een ambulance bellen.’
Kon hij de sint hier zomaar achterlaten? Wat als? Maar wat moest hij dan? Wachten tot er iemand voorbij kwam? Dat kon nog wel even duren; in dit deel van het park kwam bijna nooit iemand. En dus pakte hij de riem van Beitel en snelde in de richting van de uitgang van het park.
Het was al bijna donker geworden. Verhip, begon het nu ook nog te regenen? Na een minuut of tien kwam hij bij de straat. Er kwamen auto’s voorbij. Meneer Vuistsnede wuifde, stapte een stukje de straat op, riep: ‘Stop!’ Maar niemand stopte. Daar! Een jongeman op een fetbaik. ‘Ho!’ riep hij. De jongeman maakte een plotse slingerbeweging en ontweek hem. ‘Fuk of, fossiel!’ klonk het. Meneer Vuistsnede werd wanhopig. Aan de overkant van de weg, op het fietspad, kwam een mevrouw op een fiets aangereden. ‘Mevrouw!’ riep hij, terwijl hij overstak. ‘Wilt u een ambulance bellen? Er is iemand onwel geworden in het park!’ Hij hoorde oorverdovend getoeter. Een grote vrachtwagen reed recht op hem af. Meneer Vuistsnede sprong naar achteren. De vrachtwagen passeerde hem al toeterend, reed door een plas en zorgde voor een golf van regenwater die meneer Vuistsnede doorweekten. Toen de vrachtwagen voorbij was, was de vrouw doorgefietst. Hoe moest dat nu? Hij liep naar de winkel aan de overkant van de straat. ‘Goedemiddag,’ zei hij toen hij de kleine stomerij binnen stapte. ‘Wilt u een ambulance bellen? Iemand in het park is niet goed.’ De man achter de toonbank pakte de telefoon. Meneer Vuistsnede wachtte het gesprek niet af en verliet de winkel.
‘Hier was het toch, Beitel?’ Meneer Vuistsnede keek om zich heen. ‘Toch?’
Ze liepen wat paden af en speurden achter struiken en bomen.
‘Zou hij weer opgekrabbeld zijn? En op eigen kracht?
Hoe ze ook zochten: de sint was niet meer te vinden. Nergens een spoor van iemand die in de modder had gelegen.
‘Laten we gaan, Beitel,’ stelde meneer Vuistsnede voor. ‘We zijn allebei drijfnat, ondertussen.’
Beitel trok aan de riem.
‘Wat is dat daar?’
Op de galerij, vlak voor zijn voordeur, lag een pakketje. Het viel op, want het was gewikkeld in rood pakpapier.
Meneer Vuistsnede bukte en raapte het op. ‘Voor wie is dit? Er staat geen naam op.’ Hij keek de galerij af. Misschien was de pakketbezorger nog in de buurt. Maar nee. ‘En wat zou erin zitten?’
Beitel kefte.
‘Voor mij? Maar wie zou mij een pakketje sturen of een pakje geven?’
Beitel kefte opnieuw.
‘Maar ik kan het toch niet zomaar open maken als ik niet zeker weet of het wel voor mij is?’
Weer kefte Beitel.
‘Vooruit dan maar,’ zuchtte meneer Vuistsnede. ‘Maar alleen om te kunnen achterhalen voor wie dit pakje is.’
Met trillende vingers scheurde meneer Vuistsnede het papier los. Er kwam een klein zwart kistje tevoorschijn. Voorzichtig maakte hij het open. Op een bedje van zwart pluche lag een gouden zegelring met een paarse edelsteen eraan.
Meneer Vuistsnede keek op. Was daar een lichtje aan de donkere hemel?
–
Apeldoorn, november 2024