bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

29-02-2024

Uniek

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Het is de negentwintigste februari. De schrikkeldag. Uniek. Uniek? Is dit een unieke dag? Waarom? Hij begint met dat de zon opkomt en eindigt met dat hij onder gaat. Net als alle andere dagen. Wat is er uniek aan een dag die eens in de vier jaar voorkomt? Wat is er uniek aan een tijdsindeling die wij mensen zelf maar zo’n beetje hebben bedacht? Stel dat we niet de zonnewende hadden genomen als basis voor onze tijd, maar het interval tussen de waarneming van de eerste krokus in het Oranjepark en het eerstvolgende moment dat de burgemeester naar de wc moet om te poepen, dan hadden onze horloges er toch heel anders uitgezien.
U begrijpt: ik zit in de stinkende streekbus onderweg naar de nieuwe werkplek, kijk uit het raam en laat me meevoeren door alles wat er mijn hoofd binnen komt. Dat is nogal wat. De chauffeur heeft de radio heel hard staan en hoe ver ik ook achterin de bus ben gaan zitten, de hollandstalige schlagerhoempapa doet me pijn in mijn kop. Buiten is het nog donker. Het is vroeg en druk op de snelweg. Binnen is storm. Wat als –



Bam. Angst. Ik zit er midden in. Van het ene op het andere. Een wervelwind van worsteling. Ik wil dit niet, maar het is er. Warm, koud. Links, rechts. Onder, boven. Het draait. Buiten is het donker maar het wordt nog duisterder en binnen is het licht en dat licht doet pijn aan mijn ogen en ik knijp ze dicht en het doet nog meer pijn en ik wil dat het voorbij is en ik wil dat alles voorbij is. Ken je het gevoel dat iemand met een stoeptegel schuin op je kop drukt, perst, plet, vermorzelt? Nee? Ik wel. Soms heb ik het en ik heb het nu en ik wil hier weg en ik moet hier weg maar waar moet ik naartoe. Niet in paniek raken nu maar het is al te laat want ik ben al in paniek maar ik blijf rustig want wie moet ik lastigvallen met mijn onbetekenende weetikveelwatvooronbetekenends. Niemand kan me helpen want ik kan mezelf niet eens helpen en ik moet geen hulp en ik red het wel want ik heb het alle andere keren ook gered al twijfel ik nu wel of ik het nu ga redden maar ook dat heb ik me alle andere keren ook afgevraagd. De vraag drukt, perst, plet, vermorzelt. De vraag maakt alles kapot. Alles kan kapot. Waar ken ik dat van? De kwetsbaarheid van het al. Ik wil koesteren. Tegelijkertijd hoe meer ik het zie als uniek, als enig, als goed en mooi en van onschatbare waarde, hoe kwetsbaarder het al en hoe banger ik ben het kwijt te raken. Mijn lijf, mijn oude lijf, hoe moet dat toch, de souplesse is eruit, mijn ronde hardlopen gaat moeizamer en moeizamer en ik houd het niet meer vol en ik pak steeds vaker de lift in plaats van dat ik de trap neem naar de tweede verdieping; mijn handen, mijn mooie soepele en zachte handen, ze zijn oud en gerimpeld en versleten en pijnlijker – overbelast – al meer dan dertig jaar tuur ik naar een beeldscherm en druk ik op knopjes. Mijn oude ooit zo sierlijke pianovingers, ze zijn ruw en dik en gieren van de artrose. Wat zeg je? Mijn gehoor wordt minder en minder en mijn liefde voor muziek groter en groter. Daar is-ie, de snijdende pieptoon, ik kon erop wachten. Zie het als – ik zie niets zonder leesbril of zonder vergroot beeld op de monitor. Wat kan mij die telefoon schelen? Televisie al helemaal niet meer; ik zie het niet, kan het niet volgen, het gaat me te snel, ik mis zo veel maar vaak weet ik niet dat -. De wereld is verrot we maken haar kapot zie je dat dan niet? Waar is iedereen, waar zijn de goede mensen van weleer? Mijn herinneringen, van toen en nu en straks en morgen, ik raak er steeds meer kwijt en soms duiken er nieuwe herinneringen op. Van vroeger, heel vroeger, van een paar jaar geleden, onlangs, van vorige maand, gisteren. Van donkere wolken en altijd op de vlucht zijn voor regen en onweer en van wat nog meer van alles. Van samen en alleen en eenzaam en verlaten. Van geluk en leegte, van liefde en geen liefde en van haar en haar en haar. Ze is er nog. Goddank op mijn knieën, ze is er nog. Als ik haar zie word ik blij. Allerlei ziektes en aandoeningen en gruwelijks doorstaan, daar zit ze. Zo veel anders, zo veel ouder, zo veel wijzer, zo veel mooier. Ik wil haar niet kwijt, wat moet ik dan? Zonder haar heeft niets zin, ben ik niets, nul, nada noppes en dus moet ik eerder dan zij – ik wil niets ik – ga ik, mag ik, hunker ik – roep, gil, schreeuw, kreet – druk, pers, plet, vermorzel kapot – zwart, rood – geen lucht mijn keel knijpt dicht, ik stik mijn kop ontploft – van vorst, kou, ijs, smeul, vlam, brand, scherp, snij, kerf, hak, klief – bam – bloed, dood – dood,



– als weet ik veel. Woesj. Weg.
Even zo plots als het is gekomen, is het verdwenen. Mazzel. Dit keer was het kort. Andere keren duurt het een dag of twee dagen of een week of met een beetje pech langer. De ene keer is het heviger en de andere keer minder. Nu was het kort en krachtig. Mijn voorhoofd is nat en ik heb het koud. Ik ril en tril nog na. Plots is daar die zin. Maarten Biesheuvel schreef: ‘Ik ben niet gek; ik ben alleen maar krankzinnig.’ Hoe meer de tijd verstrijkt, hoe meer ik hem begrijp. Het prikt achter mijn ogen. Ik laat het gaan. Huil. Dat mag.

Dan. Diep zucht ik. De bus stopt en ik stap uit. Alles draait. Ik wankel, maar blijf staan. Grote teugen ijskille lucht zuig ik naar binnen.
Het is wéér vroeger licht. Ook niet uniek.


Apeldoorn, februari 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

15-02-2024

Debiel – Lotgenoten (0059)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

‘Kijk uit, debiel!’
Ik schrok en deed een stap terug het trottoir op. Wie zei dat?
Het was zo’n vette fiets. Waar kwam die zo snel vandaan?

Het leuke van wonen in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn is dat ik overal te voet heen kan. Een auto is niet in mijn bezit; ik heb hem niet nodig, want ik kan overal komen met het openbaar vervoer. Daar komt bij: ik zou niet weten waar ik het ding zou moeten parkeren en ik kan niet eens rijden. Ik heb een fiets, maar die gebruik ik nauwelijks. Het ding staat al jaren te roesten in onze berging in het souterrain.
Alles is te voet te doen. Iedere woensdag- en zaterdagmorgen wandel ik een boodschappenrondje naar mijn vaste super. Het station ligt op nog geen tien minuten lopen. De poptempel, het cultureel centrum, de bibliotheek en de pleinen en straten met de cafés en restaurants en de winkels met alle relevante zaken zijn dichtbij. De McDonalds is hier op de hoek van de straat, maar daar kom ik dan weer nooit. Ja, zelfs de praktijkruimte van mijn tandarts is op loopafstand. En de bushalte van waar de stinkende streekbus naar mijn nieuwe werkplek vertrekt, bevindt zich bij ons aan de overkant van de straat.

Vandaar dan ook dat uw schrijver veel te zien is in het Apeldoornse straatbeeld. Al wandelend observeer ik van alles en niet zelden leiden die waarnemingen tot een amusant stukje op deze webpagina. Waarvan akte.
Ik ben echter niet de enige die gebruik maakt van de verkeersinfrastructuur. Met mij zijn er veel andere voetgangers, enkele drukke fietsroutes lopen door het centrum en er is zowaar een heuse centrumring, die regelmatig vaststaat vol autoverkeer.

Raar eigenlijk, dat we onze steden meer inrichten op verkeer dan op de inwoners. Zo gauw het druk wordt of er staan files, denken we de oplossing te vinden in meer asfalt in plaats van in minder auto’s of weggebruikers. Ik ben dan ook een groot voorstander van investeren in goed openbaar vervoer (veel lijnen, vaak rijden en betaalbaar voor de gebruiker) en het terugdringen van gemotoriseerd verkeer. Tja, milieuhippie en klimaatdrammer, hè?

Zeer ergerlijk vind ik bestuurders van auto’s die menen dat niet alleen de straat, maar ook de fietspaden en trottoirs er alleen voor hen zijn. Pakketbezorgers, vrachtwagenchauffeurs of gewoon mensen die oma of opa moeten laden en lossen: ze zetten hun voertuig hoppa op het fietspad of op het trottoir. Je zal maar net aan komen met je kinderwagen, je rollator, je scootmobiel, rolstoel of met je twee brede boodschappentassen in beide handen. Waar moet je heen? Precies: die drukke doorgaande straat op.

Ik was die ochtend onderweg naar een klusje aan de andere kant van het centrum van de stad. Dat was nog een hele onderneming, want om de haverklap was de doorgang op het trottoir versperd door een geparkeerde auto of bestelbus of vrachtwagen. Met gevaar voor eigen leven was ik al diverse malen de straat op gestapt. U boft dat u dit nog kunt lezen, want het was levensgevaarlijk. Ik voelde mij als voetganger een paria op het trottoir.

Ik heb even overwogen om foto’s in dit stukje te plakken, maar ik denk dat u wel ongeveer begrijpt wat ik bedoel.
Nee? Nou, even voor de duidelijkheid dan:
WEGTYFEN! Pleur op naar je eigen deel van de straat! De straat is voor auto’s, het fietspad is voor fietsen en het trottoir is voor voetgangers. Hoe moeilijk kan het zijn? Maar nee! ‘Niemand gaat mij vertellen wat ik moet doen. Dat maak ik zelf wel uit. Weg met de regels. Ik doe mijn eigen onderzoek.’ Wat een schijthekel krijg ik aan autobestuurders. Ik wil heus niet iedereen over een kam scheren, maar de kwaden verpesten het voor de goeden. Dus, kwaden: WEGTYFEN!

‘Kijk uit, debiel!’
Wie zei dat? Ik had heus wel goed achterom gekeken of daar wat aan kwam en dat was niet het geval. Toch was daar die vette fiets. Waar kwam die zo snel vandaan? Ja, die zijn geruisloos, snel en wendbaar en kunnen overal tussendoor slingeren. Dus dat ik ‘m had gemist, was niet heel raar. Zoef, daar was-ie al voorbij.
Trillend stond ik op de stoeprand. Ik haalde een paar keer diep adem om mijn kloppende hart uit mijn keel te krijgen. Na anderhalve minuut leek de rust in mijn lijf wedergekeerd en stapte ik opnieuw het wegdek op.
TOEOEOEOEOET! Een zoveelste truck met oplegger nam de gehele breedte van de straat in en dreigde me alsnog overhoop te rijden. Ik liet me niet kennen en maakte me groot. Met piepende banden kwam het gevaarte vlak voor me tot stilstand.
Ik glimlachte vriendelijk naar de geblindeerde voorruit, knikte en stak een wijsvinger als bedankje omhoog. Doodkalm wandelde ik over de straat langs de geparkeerde SUV en bereikte uiteindelijk veilig en wel het trottoir.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, februari 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

01-02-2024

Rukkie en de rellen (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Kijk, daar heb je Rukkie.
Je kunt hem bijna niet zien, want het is al donker op straat.
Rukkie duwt een kruiwagen. Waar zou hij naartoe gaan?
Hij loopt naar de hoek van de straat.
Daar staat Rachid.

‘Hoi Rachid,’ zegt Rukkie. ‘Ga je mee?’
‘Waar gaan we naartoe?’ vraagt Rachid.
‘Naar het winkelcentrum!’
‘Wat gaan we daar doen?’
‘Rellen!’ roept Rukkie.
‘Rellen, leuk!’ zegt Rachid. ‘Maar waarom precies?’
Rukkie loopt door.

Rachid komt hem achterna. ‘Waarom gaan we rellen?’
‘We moeten een voorbeeld nemen aan Duitsland,’ legt Rukkie uit. ‘Daar weten ze wel raad met alle problemen.’
‘Welke problemen hebben ze daar dan?
Wa-ter-o-ver-last?
Spoor-sta-kin-gen?
O-be-si-tas?’
‘Nee,’ zegt Rukkie. ‘Bui-ten-lan-ders.
Mi-gran-ten.
A-siel-zoe-kers.
Ge-luks-zoe-kers.
Net als hier.’
‘Enne…?’ vraagt Rachid voorzichtig. ‘En wat is het plan in Duitsland dan?’
‘De-por-te-ren. Allemaal.’
‘O?’ Rachid wordt een beetje stil. Of nee. Hij zegt: ‘O?’ En dan: ‘Kijk, daar heb je Jos.’

Daar heb je Jos.
Hij draagt twee grote boodschappentassen.
‘Ha Jos,’ zegt Rukkie. ‘Ga je mee naar het winkelcentrum?’
‘Nee,’ zegt Jos. ‘Daar kom ik net vandaan. Kijk maar, ik heb boodschappen gedaan.’
‘Dan ga je toch mee terug?’ vraagt Rukkie. ‘Samen is leuker.
Hoe meer mensen, hoe meer vreugd.’
‘Dat is waar, zegt Jos. ‘Maar wat ga je daar doen?’
‘Rellen!’ zegt Rukkie.

‘Huh? Rellen?’ vraagt Jos. ‘Wat ga je precies doen?’
‘Een koran verbranden. Hier kijk maar.’
Rukkie wijst op zijn kruiwagen.
Daarin liggen takken, lucifers, oude kranten, een jerrycan benzine en een boek.
‘Waarom ga je een boek verbranden, Rukkie?’
‘Omdat alle buitenlanders en asielzoekers weg moeten. Islamieten helemaal.’
‘O ja?’ vraagt Jos. ‘Waarom moeten ze weg?’
‘Ons land is te vol,’ zegt Rukkie. ‘Hun cultuur is anders.
Die past hier niet.
Ze zijn werkloos.
Ze zijn crimineel.
Ze pikken onze huizen in.
Onze eigen kinderen kunnen nergens wonen.
Ze openen kebabtenten en kapperszaken op iedere hoek van de straat.
Ze verkrachten onze vrouwen.’
‘Jij hebt niet eens een vrouw, Rukkie.’
‘Toch is ons land te vol.
Ze moeten weg.
Koffers pakken.
Wij moeten doen zoals in Duitsland: de-por-te-ren.’
‘En Rachid?’ vraagt Jos.
‘Rachid? Wat is er met hem?’
‘Ja, die heeft toch ook een mi-gra-tie-ach-ter-grond?’
‘Nee, Rachid niet. Rachid is onze vriend*.’

‘Luister Rukkie,’ zegt Jos. ‘Migratie is van alle tijden.
Altijd al zijn mensen op zoek geweest naar een beter leven
voor hun kinderen,
voor hun gezin,
voor hun familie en voor zichzelf.
Iedereen is toch een gelukszoeker?
De meeste mensen met een migrantieachtergrond wonen hier al jaren,
of ze zijn hier geboren.
De meeste migranten zijn arbeidsmigranten.
Die willen gewoon werken.
Asielzoekers willen hier ook werken.
En niet de hele dag in een asielzoekerscentrum lummelen.
Nog geen kwart van alle migranten is asielzoeker.
Een klein deel daarvan mag blijven en wordt statushouder.
Nog geen zeven procent van de statushouders krijgt een nieuw huis aangeboden, las ik laatst.
Of was het nu andersom? 
Dat zeven procent van de nieuwe huizen naar een statushouder gaat?
Zo zie je maar. 
In plaats van po-la-ri-se-ren, roep-toe-te-ren en na-bla-ten
kun je beter eens de cijfers goed uitzoeken, Rukkie.
Laten we niet de boel gaan op-rui-en en ruzie zoeken.
Daar maak je het probleem alleen maar erger mee.
Laten we vooral medemenselijk* zijn,
begrip* hebben voor een ander,
met elkaar in gesprek gaan
en nadenken over hoe we respectvol* samen kunnen leven.
Over hoe we met vluchtelingen humaan* omgaan.
De wereld verandert.
Wen er maar aan.
Alle mensen zijn verschillend en dat is juist mooi.
Je kunt zo veel leren van elkaar.’

‘Jos?’ vraagt Rukkie voorzichtig. ‘Ben jij een link-se deu-ger?’ 
‘Misschien,’ zegt Jos. ‘Maar dat kan mij niet schelen.
Ik praat vanuit mijn hart*.
Heb je het nieuws verder gevolgd, Rukkie?
In Duitsland is ook heel veel protest.
Protest tégen die partij die mensen met een migratieachtergrond het land uit wil zetten.
Honderdduizenden mensen zijn de afgelopen weken de straat op gegaan,
om te protesteren tegen fas-cis-me en tegen ra-cis-me,
tegen donkere tijden van discriminatie, ongelijkheid en onrecht.
Zij geloven meer in liefde* dan in haat.
Laten we ervoor zorgen dat mensen met een migratieachtergrond erbijhoren*,
dat ze gewoon meedoen* en meetellen*.
Net zoals Rachid bij onze vriendengroep hoort.’

‘Jos? vraagt Rukkie voorzichtig. ‘Ben jij een link-se deu-ger?’
‘Misschien,’ zegt Jos. ‘Maar dat kan mij niet schelen.
Ik praat vanuit mijn hart*.
Heb je het nieuws verder gevolgd, Rukkie?
In Duitsland is ook heel veel protest.
Protest tégen die partij die mensen met een migratieachtergrond het land uit wil zetten.
Honderdduizenden mensen zijn de afgelopen weken de straat op gegaan,
om te protesteren tegen fas-cis-me en tegen ra-cis-me,
tegen donkere tijden van discriminatie, ongelijkheid en onrecht.
Zij geloven meer in liefde* dan in haat.
Laten we ervoor zorgen dat mensen met een migratieachtergrond erbijhoren*,
dat ze gewoon meedoen* en meetellen*.
Net zoals Rachid bij onze vriendengroep hoort.’

‘Bovendien,’ gaat Jos verder,
‘een koran verbranden valt onder o-pen-ba-re brand-stich-ting.
Dat mag toch niet?’
‘Het is allemaal haatzaaierij wat er in dat boek staat,’ probeert Rukkie nog.
Jos zegt: ‘Haatzaaierij?
En wat ben jij nu van plan dan?
Is dat niet hetzelfde?’

Rukkie buigt zijn hoofd.
Hij weet dat Jos gelijk heeft.
‘Maar wat ging jij eigenlijk doen vanavond, Jos?’ vraagt Rukkie snel.

‘Bij ons in de straat houden we een buurtfeest,’ vertelt Jos. ‘Een winterbarbecue.
Doen jullie mee?
Kijk, ik was net bij de supermarkt.
Daar heb ik net voor sluitingstijd een boel karbonade gekocht.’
‘Maar dat is haram,’ zegt Rachid.
Rukkie zegt: ‘Wat een moeilijk woord.’
‘Ik mag dat niet eten,’ legt Rachid uit.
Jos houdt de tas verder open en lacht: ‘Hier, moet je kijken.
Er zijn ook paprika’s, hoor.’

Dan is het goed.
Nu lachen ze allemaal.
Ze zijn weer vrienden*.

Dag Jos.
Dag Rachid.
Dag Rukkie.
Eet smakelijk.


Apeldoorn, januari 2024

* Weet je een woord niet? Vraag een volwassene om het in te typen op Wikipedia.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

18-01-2024

Keelzang – Lotgenoten (0058)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Daar loop ik met mijn twee grote boodschappentassen. Iemand moet het doen. De boodschappen, bedoel ik. De Vrouw lag nog wat uit te slapen toen ik even na achten de deur achter me dicht trok. Het was nog wat donker op straat.
Ik ben naar de supermarkt gewandeld, heb daar ingekocht wat ik dacht nodig te hebben en ben nu weer op weg naar huis. (Later op de dag zal ik ontdekken dat ik de helft van het boodschappenlijstje in mijn hoofd was vergeten, maar dat is een geheel ander verhaal.)
Al van verre hoor ik hem.

Hoe oud zou hij zijn? Ik vermoed een jaar of veertig. Hij ziet er niet uit als een dakloze, maar toch zie ik hem ’s morgens vroeg, overdag of ’s avonds laat over straat lopen. En ik hoor hem. In veel gevallen loopt hij luid te schreeuwen. Nu ook weer. De hond die trouw naast hem draaft lijkt het niet bijzonder te vinden. Ik kijk toch altijd even op.
Hij brult op een volume dat ik denk dat hij heel boos is op iemand in de buurt, maar vaak kan ik niemand om hem heen zien tegen wie hij het heeft. Hoort hij stemmen? Realiseert hij zich dat hij zo luid schreeuwt? Is hij stokkedoof en hoort hij zichzelf niet? Of voert hij een soort straattheater op? Je weet het niet.

Hij is trouwens de enige niet. Er lopen, zitten of liggen meerdere mensen in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn van wie ik vermoed dat ze geen vaste woon- of verblijfplaats hebben. En velen vertonen daarbij bijzonder gedrag. Ik kan een hele opsomming maken.
Zo is er die man op de fiets die bij je stopt en begint te praten. ‘Mag ik u iets vragen? Ik heb een enorm probleem. Ik wil graag gebruik maken van de daklozenopvang, maar dan moet ik €1,60 per nacht betalen en dat heb ik niet. Kunt u mij helpen?’ Hij klinkt beleefd en het is altijd exact hetzelfde verhaal dat hij afsteekt.
Of de grote en brede vent die op de parkeerplaats rondloopt met een heel vieze doek en vraagt of hij de ramen van je auto kan poetsen voor een kleinigheid. Deze man doet tenminste iets voor het geld dat hij ontvangt. Al zie ik vaak dat mensen hem iets geven en dan wuiven dat hij de ruiten niet hoeft schoon te maken.
Dan is daar nog de meneer die onopvallend door de straten loopt, in zichzelf mompelend en voortdurend door zijn stugge en kortgeknipte haren loopt te krabben.
Of wat dachten we van die magere man die wijdbeens door de Hoofdstraat strompelt en mensen aanspreekt om wat geld, maar zo zacht en onverstaanbaar brabbelt dat iedereen gewoon doorloopt? Laatst zag ik hem ’s avonds buiten de Hoofdstraat lopen en toen had hij zowaar flink de pas erin. Pas toen er andere mensen hem naderden, schakelde hij over op zijn strompelloopje.
Ook zwerft er een man rond die een slaapzak om zich heen geslagen heeft. Wild zwaaiend loopt of staat hij allerlei geluiden te maken, bijna zangerig, met heel veel boventonen. Het lijkt wel Tuvaanse keelzang.
Dat zijn er maar een paar. Ik zie er nog veel meer.

Het lijkt wel of er steeds meer mensen op straat lopen, zitten of liggen te bedelen om geld. Niet zelden met een kartonnen bekertje op de straat of een bord met knullig beschreven tekst ‘God bless you’. (Dat wist ik al.) Het lijkt wel of er steeds meer mensen met een psychiatrisch beeld de juiste zorg of opvang niet krijgen.
Ik zie het met mededogen aan. Toch geef ik de mensen nooit iets, want ik ben bang dat ze het geld uitgeven aan spul wat niet goed voor ze is en dat ik hun situatie daarmee in stand houd. Maar wegkijken doe ik nooit. Als mijn blik de hunne kruist, dan knik ik ze vriendelijk toe en begroet ik ze. Dat ze weten dat ik ze zie. Want ik zie ze.

De man met de hond is nu vlakbij mij. Ik zie zijn lange haren wapperen in de wind, zijn rossige baard, de afgetrapte bruine schoenen, de gaten in zijn spijkerbroek en de wazige blik in zijn ogen. De hond houdt zijn aandacht bij zijn baas.
Ziet hij mij? Ik kijk hem aan en knik. ‘Goedemorgen,’ zeg ik.
Hij kijkt langs mij heen en passeert mij.
Niet veel later, als ik bijna op de hoek van de straat ben, hoor ik hem achter mij. Ik versta er weinig van, maar kan wel opmaken dat hij het niet tegen mij heeft. Ik schrik er niet meer van.

Eén keer kwam ik vlak langs hem lopen. Hij zat stil op een muurtje met de hond naast hem. Hij leek in gedachten verzonken, maar toen ik hem passeerde, schreeuwde hij plots weer. Toen schrok ik wél.
‘Joh,’ zei ik. ‘Je laat me schrikken. Ben je boos?’
Hij werd stil en keek me aan met open mond. Toen haalde hij adem en brulde: ‘Ik ben niet boos!’
‘Och zo,’ zei ik. ‘Zou je wat minder hard willen praten? Ik schrik ervan. De mensen gaan je uit de weg.’
Het leek wel of hij dwars door me heen keek. Toch antwoordde hij. Zachtjes. Hij knikte. ‘Oké.’

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, januari 2024

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

04-01-2024

Kankerkop

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2024 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten (0057)

Lotgenoten,

Het kan best druk zijn aan het eind van de vrijdagmiddag in de Hoofdstraat. Veel mensen zijn op weg naar huis, hebben hun inkopen gedaan of gaan voor een vrijmibo naar een van de aardige horecagelegenheden die ons zo majestueuze Apeldoorn rijk is.
Dwars door het wandelende winkelvolk kwam een fiets aangescheurd. Het was zo’n vette fiets en hij kwam recht op ons af.
Tja. Fietsen in een drukke winkelstraat, waar het een voetgangersgebied was. Niet handig. Niet verstandig. Niet toegestaan ook.
Ik deed geen stap opzij. Sterker nog, ik keek de bestuurder recht in de ogen, liep gewoon door en trok De Vrouw naast me aan de arm met me mee. De fietser moest uitwijken, maar dat lukte niet, want daar waar hij heen wilde liepen ook weer mensen met brede boodschappentassen. Hij slingerde wat, remde plots en moest een voet op de grond zetten.
‘Ben je dan dom of zo?’ snauwde de knul. ‘Met je kankerkop.’
Tjonge.

In het voorbijgaan bekeek ik de bestuurder van deze rappe vette fiets snel. Het was een jonge gast van een jaar of achttien. Hij droeg sniekers, een zwarte sportbroek en daarboven een witte gewatteerde jas. Boven zijn bleke gezicht zag ik een hippe zwarte krullenbol. Er zat een meisje achterop, dicht tegen de jongen aangedrukt, haar benen aan weerszijden van het gezamenlijke zadel en ze was gehuld in zo’n lange zwarte jas die meer leek op een slaapzak. Door het plotse slingeren moest ze moeite doen om haar evenwicht te blijven bewaren. Haar lange donkere haren vielen voor haar gezicht, dus dat kon ik niet zien.

Tegen wie was zijn korte tirade eigenlijk gericht?
Tegen De Vrouw? Wat had zij misdaan? Ik was het die de stap voorwaarts in zijn richting had gezet waardoor hij moest stoppen.
Tegen de andere mensen om ons heen die aan het winkelen waren? Die liepen gewoon rechtdoor en daar slingerde de jongen tussendoor.
Tegen mij? Ik voelde me de onschuldige voetganger met het recht op een veilig voetpad. Hij had mij ook niet aangekeken tijdens zijn woede-uitbarsting. Maar als het wel tegen mij was: overal staan borden ‘fietsen niet toegestaan tijdens winkeluren’. Hij moet weten dat hij iets doet wat niet mag. Misschien denkt hij dat de beste tactiek is om de ander de schuld te geven. Wat er ook gebeurt, het is altijd de ander die fout zit.

Maar misschien ging zijn boosheid wel helemaal niet om dat hij moest stoppen en afstappen. Was hij een verhaal aan het vertellen aan het meisje dat achterop zat? Over wat een leraar op school tegen hem had gezegd? Over een collega op het werk? Een familielid?
Of was hij juist boos op háár? Als dat zo was, had ik met haar te doen. Als je vriendje zo tegen je spreekt, hoe ga je dan met elkaar om? Hoe ziet die relatie tussen jullie er dan uit? En wat gebeurt er nog meer tussen jullie? Wie weet durf je er niets van te zeggen, uit angst om hem te verliezen. Het is bekend dat slachtoffers van huiselijk geweld de dader blijven verdedigen. De daders hebben hun slachtoffer vaak geheel in hun macht.
Wat is het toch dat de mensen tegenwoordig om het minste exploderen? Ik zie nogal eens mensen hun afval op straat werpen en dan zeg ik in het voorbijgaan altijd: ‘Voorzichtig, u laat iets vallen.’ Waarop ik dan in sommige gevallen de dumperd zie bukken om het weer op te rapen, maar in de meeste gevallen een opmerking krijg over waar ik me mee bemoei. Het lijkt wel of we niet meer gevoelig zijn voor regels en voor gezag. Niemand gaat mij vertellen wat ik moet doen. Ik wantrouw alles en iedereen. Wetenschap is onzin, want ik vind lekker iets anders. Ik doe mijn eigen onderzoek. Dat maakt jou en wie je bent tot niets, in ieder geval niet iemand met wie ik rekening houd en voor wie ik respect opbreng.
Wat is het waardoor zo veel mensen zich toch zo ontzettend hufterig gedragen?
Je weet het niet.

We waren ondertussen verder gelopen en hadden het tafereeltje achter ons gelaten. Ik keek De Vrouw aan en vroeg: ‘Kankerkop? Hoe weet hij dat?’
Inmiddels was het veertien jaar geleden dat de tumor uit haar lijf was gesneden, maar toch.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, december 2023

Hier lees je ‘m op FOK!.

Meer verhalen lezen? Hier vind je de publicaties voor FOK! van 2023.

• • •
 
« Vorige pagina