bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

12-07-2008

Plaatsonbepaald

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 01:08

– voor TheGrandWazoo

“Bas, het is half twaalf. Ik moet zo weg.”
“Ik kom eraan!” zei ik, maar hij had de deur alweer dichtgedaan. Ik moest heel erg plassen. Snel gooide ik het dekbed van me af.
“Je krijgt een lekker warm bed,” had hij gezegd. “De avond ervoor heeft mijn ex erin geslapen.” Ik had gevraagd naar de hoeveelste ex dit van hem was, maar hij vond het geen leuk grapje. Het bed was warm, maar de nacht te kort om me intensief bezig te houden met de warmte of de geur van de ex. Het vele bier en de anderhalve fles wijn eiste zijn tol.
Ik haalde mijn tandenborstel en tandpasta uit mijn tas en liep de overloop op. Daar vond ik zowaar de badkamer. Die was vrij. Ik poetste snel mijn tanden. Daarna kleedde ik me aan en ging ik vlug naar beneden. Ik plaste op het toilet. Vervolgens liep ik de woonkamer in. Daar stond hij.
“In de keuken vind je alles wat je nodig hebt voor ontbijt,” legde hij uit. “Dan ga ik nu.”
“Wacht even,” zei ik snel. “Ik heb nog een ding van je nodig. Waar vind ik hier een bushalte?”
“Je loopt hier de deur uit en dan ga je links de straat in. Aan het einde van de weg rechts. Die straat loop je helemaal uit en daar zie je wel een bushalte. Ik moet nu weg.” De deur sloeg hard dicht. Hij was weg.
Ik zuchtte eens diep en keek de woonkamer rond. Dus hier woonde zijn moeder. In de boekenkast stonden muziek-dvd’s van Pink Floyd en de Beatles. Ik pakte mijn tas, trok mijn vest aan en ging de gang in. Voorzichtig trok ik de voordeur achter mij dicht. Ik liep het tuinpaadje af en ging linksaf.
Het huis was de helft van een dubbele woning, jaren zeventigbouw met lichte stenen. De straat was rustig. Het was zondag.
“Goed. De straat uit en aan het einde rechts,” mompelde ik in mijzelf. Aan het eind van de straat keek ik uit in een weiland. “In welke uithoek van dit land ben ik in vredesnaam terechtgekomen?”

Gisterenavond waren we in Roermond. Ik was te vroeg met de trein aangekomen. Voordat we elkaar zouden ontmoeten, had ik nog een uur. Ik besloot een rondje door de stad te lopen. Een tochtje door de winkelstraten, langs de Munsterkerk en de markt, via de stadswal, en toen weer terug naar het station. Daar ging ik op een muurtje zitten en haalde mijn papieren tevoorschijn.
“Hee!” Daar was hij. We begroetten elkaar. “Ik weet een goed restaurant.” Waarom heten alle Griekse eettentjes toch ‘Akropolis’? We namen brood met kaas vooraf. Hij bestelde gyros en ik een bord met gemenge vleesgerechten. En twee grote glazen bier. Dommelsch, natuurlijk.
Het begin van de avond verliep vlotjes. Na het eten liepen we langs de galerie ‘Pittstowe’, waar we kennismaakten met de eigenaar. Toen zochten we naar een geschikte plek om ons moed in te drinken. Op het grote plein bij de kerk was een heuse taptoe aan de gang.
“Wij Limburgers zijn gek op dit soort dingen,” vertelde hij en hij danste met een dronken zwerver. “Noem het onze Duitsche invloed.”
In een Iers café dronken we een paar glazen en selecteerden we onze teksten voor later die avond. We bezochten nog een paar kroegjes. Om elf uur waren we in de kunstwinkel ‘Pittstowe’ terug. Een Duitse jazz-zangeres deed haar best. Haar stem galmde in de kale, hoge ruimte.
“Dát wordt het podium,” zei dichter John. Hij wees op een hilde, drie meter boven de vloer. Niet veel later las John zijn gedichten. Zijn vriendin Danny droeg ook poëzie voor. We dronken rode wijn. De ene fles na de andere ging open. Naast mij stond hij; wij kwamen hierna.
“Weet je zeker dat jij na mij wil?” vroeg ik.
“Hoezo? Waarom niet?”
“Nou, anders val jij zo tegen.” Hij kon er de lol wel van inzien en lachte hardop door de gedichten heen. Er was niet veel volk. Het werd met recht een Lange Midzomer Cultuurnacht.
Ik las, vertelde, speelde, mimede, worstelde, sprak, fluisterde en schreeuwde mijn verhalen de lucht in. Na mij las hij. Beheerst, snel, bevlogen en grappig. We maakten indruk; we waren goed. Vier keer stonden we ieder op het podium. Toen was het half vier.
In het donker reed de taxi schijnbaar eindeloos lang door velden en over wegen. Ineens stopten we. We betaalden en stapten uit. We stonden in een straatje in een woonwijk. Hij liep een tuinpad in en opende een voordeur. We gingen naar binnen. Hij haalde een blik bier voor ons beiden. Ik kreeg hem niet op.
“Laten we gaan slapen. Het is nu vier uur. Ik moet morgen om tien uur uiterlijk weg,” zei hij.
Boven liet hij me mijn slaapkamer zien. Het bed was niet opgemaakt en zag er gebruikt uit. Er zat een deuk in het kussen en het dekbed lag verfrommeld op het hoeslaken. Ik draaide me naar hem om, maar hij was al verdwenen. Ik trok mijn kleren uit, ging op het bed liggen en trok het dekbed over me heen.

“Waar ben ik? Hoe heet dit dorp?” Ik liep en liep. Een buitenwijk. Het zag er niet naar uit dat ik naar het centrum van een woonkern liep. Daarginds was een wat grotere straat. Toen ik in de buurt kwam, bleek het een voorrangsweg te zijn. “Een provinciale weg. Maar van waar naar waar?” Op het kruispunt keek ik naar rechts. Ik zag de bushalte. Ik zag er twee. Aan iedere kant van de weg stond er een. Ik liep naar het bord van de dichtstbijzijnde halte en keek naar de naam ervan. Misschien wist ik dan in welk dorp ik mij bevond. De halte had geen naam. Die aan de overkant ook niet. Er stond ook niet naar welke plaatsen de bus reed. Alleen een lijnnummer. 61. Dat schoot op.
Ik wachtte. Hoe lang? Een kwartier? Een half uur? Geen idee. Ik draag geen horloge. Voortdurend keek ik naar twee kanten. Van iedere kant kon een bus aankomen. De eerste bus die langskwam, zou ik aanhouden en vragen waar hij heen ging.
Kijk! Daar! Er kwam iemand aanlopen aan de overkant van de weg. Een jonge vrouw die een babywagen voor zich uit duwde. Ik rende naar haar toe. “Mag ik u iets vragen? Weet u waar deze bus heen gaat?” De jonge vrouw beantwoordde mij in een taal die ik niet verstond. Achter mij hoorde ik geronk van een vrachtauto. Ik keek om. Het was de bus. ’61 Weert’ stond er boven de voorruit. “Dank u wel!” riep ik naar de jonge vrouw, terwijl ik weer naar de overkant terug rende.
“Ik moet naar Weert,” zei ik tegen de dikke chauffeur.
“U moet niet, u wilt graag!” zei hij.
Ik voelde mijn vuisten gaan branden, maar kon me beheersen. “Naar Weert, graag,” mummelde ik.
“Waar zijn we hier?” vroeg de chauffeur en hij haalde zijn leesbril tevoorschijn. Ik schrok me kapot. Hij wist het ook niet!
“Al slaat u me dood,” haalde ik mijn schouders op. Ik was allang blij dat deze bus naar een plaats reed die ik kende. Alleen van naam, maar de opluchting was er niet minder om. Mijn trein naar huis ging langs Weert. De chauffeur stempelde mijn strippenkaart bijna op. Godverdegodver. We wisten dan niet waar we waren; ik wist wel dat het een teringeind rijden zou zijn voordat ik in een bekend klinkende plaats zou zijn. Ik ging zitten op een ruime bank. De bus had zich in beweging gezet.
Wat volgde was een ellenlange rit door plaatsen, gehuchten en buurtschappen waar ik nog nooit van had gehoord, en die ik ervan verdacht dat ze op geen enkele kaart te vinden zouden zijn. Heythuisen. Leveroy. Ik zat alleen in de bus. Niemand stapte in. Hier leefden geen mensen. Het was tenslotte zondag. Ergens zag ik een wegwijzer met daarop de naam ‘Roggel’. “Hee, die plaatsnaam ken ik wel!” Ogenschijnlijk uren later passeerden we het bord ‘Weert’. Op het station nam ik de trein.
Langzaam kwam ik weer in de bewoonde wereld. Utrecht kwam in zicht. Nog even en ik was terug in het middelpunt van mijn aarde: Apeldoorn. Een gelukzalig gevoel van thuiskomen na een jarenlange wereldreis bekroop me.

Naschrift:
Limburg moet platgebombardeerd!
Maar TheGrandWazoo zal ik missen, zeker zijn columns hier op FOK!.

TheGrandWazoo, het allerbelangrijkste dat ik van je heb geleerd is: als het allemaal tegenzit, als je het echt niet meer ziet zitten, als het water je aan de lippen staat, als alles uitzichtsloos lijkt, bedenk dan: “Zelfmoord is ook een optie.”

(TheGrandWazoo weet hoe hij mijn rubber kip moet misbruiken – Zappanale festival, Bad Doberan, Duitschland, juli 2005)

bazbo

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Carlo Piemol koopt pannen

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 01:06


Carlo Piemol koopt pannen.
Van een vertegenwoordiger.
Hij voelt zich genaaid.
Een leerzaam verhaal over zwendel en oplichting.

Carlo Piemol is op zijn werk.
Hij zit in zijn koffiepauze.
Het is mooi weer.
Dus is hij buiten.
Ineens staat er een man voor hem.
Het is een vent met een rood shirt aan.
En met dikke spierballen.
“Hallo,” zegt de man. “Ik heet Jan Brink.
Ik ben vertegenwoordiger.
Voor Solingen.
Kent u Solingen?”
Carlo Piemol baalt.
Hij heeft koffiepauze.
Maar hij is klantvriendelijk.
Hij antwoordt netjes.
“Ja hoor, Solingen ken ik wel.
Dat is toch van de messen en het bestek?”

“Inderdaad,” zegt Jan Brink. “Maar ook pannen en serviesgoed.
Kortom: een compleet horecagebeuren.”
Carlo Piemol begint een klein beetje aambeien te krijgen.
“Maar waar ik voor kom,” zegt Jan Brink, “is het volgende.
Jullie bedrijf staat nog niet in ons klantenbestand.
En we hebben net een heel mooie catalogus uit.”
“Fijn,” zegt Carlo Piemol.
“Ja, en nou wil ik graag dat jullie die catalogus ook krijgen.”
“Je verrast me niet,” zegt Carlo Piemol.
“Wie gaat er over dit soort zaken?” vraagt Jan Brink.
“De mevrouw die erover gaat, is vandaag afwezig,” liegt Carlo Piemol.
“Maar volgende week is ze er weer.”
“O, nou, dan stuur ik volgende week de catalogus wel op,” is het antwoord van Jan Brink.
“Maar nu ik hier toch ben…”
Carlo Piemol begint nog een klein beetje meer aambeien te krijgen.
“Ik heb nog een leuke pannenset waar ik vanaf moet,” vertelt Jan Brink.
“Ojajoh?” zegt Carlo Piemol.
Naast hem staan twee collega’s, Kees en Koos.
Die zijn geïnteresseerd in een pannenset.
“Wacht even,” zegt Jan Brink, “dan rijd ik mijn wagen even voor.”

Jan Brink rijdt zijn wagen voor.
De achterklep gaat open.
“Kijk,” vertelt Jan Brink, “We waren op een beurs.
En daar stonden al deze dozen met pannensets.
Van het merk Berghaus.
Die kunnen we nu niet meer verkopen in de winkels.
Dus moeten we ze op een andere manier kwijt.
Ik zal heel eerlijk zijn.
Van de opbrengst ga ik met mijn collega-vertegenwoordigers uit.
Dan gaan we een avond zuipen.
Normaal kost de pannenset €1400.
U mag hem hebben voor, laat ik mal doen, €250.”
Carlo Piemol houdt van koken.
“Vertel eens over de pannenset,” vraagt Carlo Piemol.
“Het is professioneel spul,” vertelt Jan Brink.
“Berghaus.
Goede pannen.
Deksels met een chip die vertelt hoe heet het in de pan is.
Levenslange garantie.
En nog meer.”
Er begint iets te kriebelen bij Carlo Piemol.
Zijn collega Kees zegt: “250?
Voor een avond zuipen?
Ik bied 150!”
Jan Brink zegt: “Oké, voor €175 is hij van jou.”

Collega Kees koopt een pannenset.
Collega Koos koopt een pannenset.
Carlo Piemol koopt een pannenset.
Jan Brink heeft €525 euro in zijn hand.
“Wil je koffie?” vraagt Carlo Piemol.
“Nee dank je wel,” zegt Jan Brink.
“Ik heb de hele ochtend al koffie gehad.
Tot ziens!”

Jan Brink is weg.
Kees loopt weg met zijn pannenset.
Koos loopt weg met zijn pannenset.
Carlo Piemol blijft staan met zijn pannenset.
Hij gaat naar een computer.
En googlet.
‘Berghaus’.
Hij komt op de site van Radar.
“Ook pannen gekocht uit de kofferbak van een vertegenwoordiger van Berghaus?”
“Shit,” denkt Carlo Piemol.
Hij scrolt naar beneden.
Carlo Piemol heeft nu knollen van aambeien.
Zijn hele gat staat in brand.

Wie gelooft er nou dat een pannenset die €1400 kost,
dat die nou ineens maar €250 of €175 kost?
Carlo Piemol voelt zich genomen.
Maar het zijn mooie pannen.

Dit is deeltje 4 uit de Carlo Piemol serie.
Meer deeltjes zijn in voorbereiding.

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Hoe diep kun je zinken?

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 01:00

BazboSoms kom ik er niet onderuit. Dan moet ik mij onder de mensen begeven. De massa in. Ik zit daar persoonlijk niet op te wachten. Liever vertoef ik de meeste tijd thuis in de tuin of in de woonkamer van mijn huis. Daar waar andere mensen graag de menigte opzoeken in café of op feest, daar vind ik mijn geluk in kleine kring; het liefst met alleen mijn vrouw en zoontje om mij heen. Ik kan zeer verguld zijn met de rust in ons gezin en besteed uren luisterend naar muziek, lezend in een boek of een uitgebreide maaltijd bereidend.

Mijn zoontje was een woensdag vrij van school. “Dan kun jij mooi eens iets met hem ondernemen!” riep mijn vrouw. Ik deed wat me werd opgedragen. Soms doe ik niet moeilijk. Ik doe meestal erg moeilijk, maar er zijn momenten dat ik zo volgzaam als de pest ben. Ik regelde dat ik een dag van mijn werk kon wegblijven.
Vader en zoon samen op pad. Wat gingen we doen? Een heikele kwestie. Waar doe je je kind een plezier mee? Het was mooi weer, dus was het zeker dat we naar buiten zouden gaan. Hoe en waar bezorg je een jochie van acht jaar de dag van zijn leven? Juist ja.
“Wat zou je graag nog eens willen doen?”, vroeg ik Luc. “Waar wil je graag heen?”
Het antwoord was even resoluut als verschrikkelijk. “Naar een pretpark.” Ik moest eraan geloven.
Ik heb het niet zo op pretparken. Veel te massaal, onmogelijk duur en ik word kotsmisselijk van hoogtevrees in al die schommelschuitjes, achtbanen en duiktorens. Pretparken zijn voor het Centreparksvolk en daar reken ik mijzelf niet toe. Ik heb geen joggingpak. Een pretpark, godbetert. Hoe diep kun je zinken?
In Apeldoorn hebben we een gezellig familiepretpark; ideaal voor kinderen van de basisschoolleeftijd. Tenminste, dat werd me verteld. Nu was ik er vroeger als kind zelf wel eens geweest, maar dat was inmiddels ruim vijfentwintig jaar geleden. Ik zuchtte eens diep. De kogel was door de kerk: we gingen!

Samen fietsten we naar de Amersfoortsestraatweg. Een of andere oetlul had het pretpark helemaal bovenop een heuvel gelegd, zodat we al bekaf bij het park aankwamen voordat we ook nog maar een attractie hadden bekeken.
De kosten voor entree vielen mee en de koffie en thee waren zowaar gratis. Ik begon aan mijzelf te twijfelen. Straks ging ik dit nog leuk vinden ook! Mijn angst duurde gelukkig niet lang.
De ellende was: ik moest overal mee in. De knul was nog te klein om helemaal zelf zijn gang te laten gaan. En gezellig is het ook niet. Het liefst wilde ik ergens op een bankje gaan zitten, en hem geheel vrij laten. Maar dat was niet het doel van deze dag, die vader en zoon samen zouden doorbrengen.

En dus liepen we heen en weer tussen de draaimolens, de glijbanen, de ouderwetse carrousel, de botsautootjes en de kinderachtbaantjes. Luc had een leuke dag en ik volgde hem. Tussen de middag aten we patatjes en daarna gingen we weer verder. De dag vloog om. Aan het eind van de middag kwamen we in een deel van het park dat we nog niet hadden bezocht.

“Verhip,” ontglipte me. “Ze hebben die oude bootjesvijver nog steeds!” In een grote betonnen bak dreven vijf bootjes die op petroleum liepen. Tenminste, daar stonken ze nog altijd naar, net zoals vijfentwintig jaar geleden. Twee rode, twee gele en een blauw bootje. Er stond een hele rij mensen bij de betonnen bak te wachten. Iedere vijf minuten mochten twee mensen in een bootje stappen. Een chagrijnige kerel luidde een bel, en dat was het teken dat de bootjes naar de kant moesten.
“Ja, ik wil ook varen,” zei Luc.
“Is goed, maar dan moeten we wel even wachten.”
Het duurde even. Het duurde even nogal lang. Ik weet niet hoeveel mensen voor ons.
“We krijgen toch wel een rood bootje, hè?” vroeg Luc.
“Nou, dat weet ik niet, hoor. Het ligt eraan welk bootje vrij komt als wij aan de beurt zijn.”
Na een half uur kregen we het blauwe bootje. Luc keek nogal sip.
“Joh,” zei ik. “We zijn de enigen in een blauw bootje. Vallen we lekker op!”
Met tegenzin ging het jochie naast mij in het wankele bootje zitten. Hij wilde niet eens meer sturen. Ik probeerde nog wat op hem in te praten, maar hij ging met zijn armen over elkaar zitten mokken.
Behendig stuurde ik het bootje de vijver op. We voeren een paar ruime rondjes. Toen de vijf minuten om waren, klonk een bel. Ik wendde het bootje en we meerden weer aan.

“Kom, we hebben nog een half uurtje voordat we naar huis moeten,” vertelde ik mijn zoon. “We kunnen nog net één attractie doen.” Luc koos uit de draaimolens, de glijbanen, de ouderwetse carrousel, de botsautootjes en de kinderachtbaantjes voor een reuzenglijbaan. Nadat hij drie keer naar beneden was gezoefd, was het gezellige dagje van vader en zoon voorbij. Het was bijna sluitingstijd.

We liepen in de richting van de uitgang en kwamen langs de bootjesvijver. Het was er een drukte van belang.
“Wat een boel mensen,” zei Luc. “Willen die allemaal nog varen?”
“Er is iets aan de hand,” zei ik. “Kijk maar eens hoe ze over iets heen gebogen staan.”
“Gaan we kijken?”
“Vooruit.” We liepen naar de betonnen bak.
Langs de rand stonden allemaal medewerkers van het pretpark. Ze waren druk bezig om iets uit het water te trekken. Het kostte veel moeite. Ik ging iets verderop langs de rand van de vijver staan en keek over de rug van enkele mannen het water in.
Op de bodem van de vijver lag een blauw bootje.

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Jos Brink is dood

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:57

BazboRaar hè? Ik volgde hem niet eens. Toch vind ik het erg. Dat-ie dood is.
Erg wel: zijn partner overleeft hem. Frank Sanders had ook kanker, maar genas grotendeels, geloof ik. Ik weet het niet eens zeker. Ik volgde hem immers niet. Vroeger wel.

Een eerste herinnering. Een theatershow op tv van het cabaret-ensemble ‘Tekstpierement’, waarin hij met zijn partner zogenaamd een fles jenever in vijf minuten leegzuipt en ondertussen allerlei vunzige opmerkingen zit te maken. Mijn moeder vond Jos Brink leuk, maar kreeg hier toch wel rode oortjes van. Ik was een jaar of tien. Het moet halverwege de jaren zeventig geweest zijn.
Of het taalspelletje ‘Babbelonië’ op televisie bij de AVRO. Jos Brink in het panel. En Pim Jacobs. En Lous Haasdijk. En nog wat anderen. Kregen ze een onbekend woord, en moesten ze vertellen wat het betekende. Of een vreemd voorwerp. Jos Brink wist er altijd iets hilarisch van te maken. Menigmaal had het gehele panel de slappe lach. Vanwege zijn dubbelzinnigheden.
En in welk jaar hield hij de toespraak voor koningin Juliana? “Lieve koningin,” begon hij. En daarna volgde een lange uiteenzetting over “de gouden caravan” van Prinsjesdag en andere vrolijke kwinkslagen over het koningshuis. Zo onbevangen. Ik hoorde andere volwassenen erover praten dat het onbetamelijk was om zo tegen de koningin te spreken, maar door zijn bijna kinderlijke onschuld kwam hij ermee weg. Mijn vader had deze toespraak op een elpee met cabaret-hoogtepunten en we luisterden hem veel. Altijd lachen.
Volgens mij was hij een van de eersten die met grotere musicals de theaters rondtrok. In de begin jaren tachtig moet dat geweest zijn. Soms was er een op televisie, en dan keken we die. Lagen we weer dubbel.

Toch had hij ook een serieuze kant. Hij was homo. En voorganger/predikant. Maar met dat homo-zijn liep hij niet te koop. Dat waar Paul de Leeuw voortdurend dubbelzinnigheden over maakt, daar hield Brink gewoon zijn mond over.
Dat predikant-zijn is wel intrigerend. Hoe zou dat zo gekomen zijn? Wel bijzonder dat een homo predikant is of wordt. De laatste jaren maakte Brink dan ook programma’s bij de NCRV. Soms zeer serieuze programma’. Ik verloor hem uit het oog. Maar ik verloor nóóit mijn respect voor hem.
Met het verscheiden van Jos Brink raakt Nederland een bijzondere persoonlijkheid kwijt. Ik vind het eigenlijk een vreemd idee dat een predikant, iemand die anderen ondersteunt bij levensbeschouwelijke zaken, zelf overlijdt. Alsof hij zelf het goede voorbeeld wil geven. Hij was echt een voorganger. Wie weet hoeveel lol God nu heeft nu hij bij Hem is.

Als uitsmijter een opmerking van Jos Brink die me mijn leven lang bij zal blijven. Herinneren we ons de grootschalige tv-show ‘Wedden Dat?’ nog? Nee? Ik wel! Tijdens een aflevering was er een vrouw met een bijzondere weddenschap. Zij was pedicure en kon de voeten van al haar cliënten herkennen. Kregen we allemaal voeten te zien en vertelde zij de naam erbij. Die vrouw was fantastisch; ze noemde alle namen goed! Zei Jos Brink: “Volgende keer zit hier een gynaecoloog.”

Apeldoorn, 17 augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Veilig naar huis

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:50

BazboHet grote nadeel van een vakantiereis is dat ze op enig moment afgelopen is. En dan moet je weer naar huis. De terugweg is een van de allerergste verschrikkingen van de globetrotter. Het gevoel van vrijheid is weg; je weet dat dat je binnen enkele uren weer vast zit in het patroon van de dagelijkse sleur.
Nog een deel uit bazbo’s vreselijke vakantieverhalen.

De taxi zette ons af bij de voordeur van luchthaven Istanbul. De koffers kwamen van onder de achterklep tevoorschijn. Daar stonden we.
“Wat heb jij daar nou in je hand?” vroeg mijn vrouw.
“Oh, dat is afval. We hebben net toch de laatste souvenirtjes gekocht? Ik heb die mooie shirts ontdaan van de verpakking en in de koffer gestopt. Stel dat we straks bij de bagagecontrole de koffer moeten openmaken, dan zien ze niet hoeveel we hebben gekocht. Je mag tenslotte niet al te veel textiel uit- en invoeren. Nu zit ik hier met de aankooptasjes en al dat plastic.” Ik had het zwarte plastic tasje met alles erin tot een dikke prop gekneed, maar zag geen afvalbak bij de ingang staan.
We liepen naar binnen en kwamen in een klein halletje. Ook daar geen prullenmand. We moesten gelijk door een veiligheidspoortje, en ook bagage werd onmiddellijk gecontroleerd. Wat deed ik met de afvalzak in mijn hand? Vanuit een ooghoek zag ik een lege tafel staan en daar legde ik het tasje neer. Snel ging ik naar het poortje. Ik legde mijn koffer en geldbuideltje op de band en liep zelf door de beveiligingsboog heen. Niets piepte. De koffer was ook veilig door de scanner gekomen.
Terwijl ik mijn buidel om mijn middel gespte, zag ik een van de bewakers iets van de band pakken. Het was mijn zwarte plastic tasje vol verpakkingsafval. Iemand van het personeel moest het hebben zien liggen en voor de zekerheid door de scanner hebben gehaald. De man pakte het tasje heel voorzichtig beet en begon nu bijzonder langzaam de prop open te vouwen. Hij keek heel ernstig en gespannen, alsof hij verwachtte dat de tas ieder moment zou kunnen ontploffen. Zijn collega’s kwamen erbij staan. Hij keek rond alsof hij in de omgeving zocht naar de onbekende eigenaar van dit tasje. Het klamme zweet brak mij uit en ik voelde een dunne substantie van binnen tegen mijn endeldarm drukken. Ik ben een angstig mens. Snel draaide ik mijn hoofd weg, maar ik hield de situatie vanuit een ooghoek in de gaten.
De bewaker peuterde traag wat verpakkingsplastic en kartonnen labeltjes uit het tasje. Hij haalde opgelucht adem. Ik ook. De terugreis kon beginnen.

Ik had de weinige handbagage in het bovenvak gelegd en was nu bezig de veiligheidsriem vast te maken. Gelukkig zat ik niet bij het raam, dus hoefde ik ook niet naar buiten te kijken. Ik sloeg het boek over het mooie Istanbul nog maar eens open en begon te lezen. De reisgids zou me drie uur lang wel afleiden van het onbehaaglijke gevoel in mijn lijf.
Het vliegtuig zat inmiddels bijna vol. De laatste passagiers kwamen binnen. Er kwam ook iemand van achter uit het toestel naar voren gelopen. Ik zag een stewardess bij de cockpit een kort gesprek voeren met de man, die door de ingang weer verdween.
“Heb je genoeg snoep voor bij het opstijgen?” vroeg mijn vrouwlief bezorgd. Ik knikte.
“Dames en heren, goedemiddag,” klonk ineens een stem door de intercom. Ik keek naar voren. Bij de cockpit stond een man in uniform zonder jasje. Hij hield een telefoon tegen zijn oor gedrukt en sprak. Het was zijn stem die we konden horen. “Welkom bij de KLM vlucht 1616 van Istanbul naar Amsterdam. Ik ben uw gezagvoerder Marco Duikstra en ik vraag uw aandacht voor een bijzondere situatie. Een van de passagiers heeft zojuist het toestel verlaten wegens ziekte. Hij kan de vlucht niet maken. Zijn koffers worden momenteel uit het ruim gehaald, maar het kan zijn dat er nog handbagage in de cabine is achtergebleven. Ik wil liever niet het hele vliegtuig ontruimen, maar we moeten toch vanwege de veiligheid controleren of er geen handbagage van hem in de bovenvakken of onder de stoelen staat. Ik zou u daarom willen vragen of u allemaal uw eigen handbagage weer uit de bovenvakken of van onder de stoelen wilt halen en op uw eigen schoot wilt zetten. Het personeel komt dan langs om overal te controleren of er achtergebleven spullen staan.”
Ineens was de hele cabine van het vliegtuig in rep en roer. Iedereen stond op en haalde zijn bezittingen uit de bagagebakken en onder de stoel vandaan. Vliegpersoneel hielp met tillen. Het was een onoverzichtelijke zooi. In het tumult voelde ik weer van alles tegen de binnenkant van mijn endeldarm drukken. Trillend zat ik met mijn boek op mijn knieën.
Toen iedereen met zijn rommel op schoot in de stoel zat, kwamen er stewardessen langs. De een controleerde de bagagebakken boven onze hoofden; de ander had een spiegel aan een lange steel, waarmee ze onder alle stoelen kon kijken. Alles bleek in orde. We konden vertrekken.
Ik keek naar voren en zag een stewardess de opgeluchte gezagvoerder een schouderklop geven. Betekende dit: “Goed gehandeld in deze stresssituatie”?
Stel, je hebt al wat vliegangst, en hebt al niet veel vertrouwen in deze manier van reizen, en wilt je zo min mogelijk overgeven aan de verantwoordelijkheden van anderen en liever de controle over de situatie in eigen handen houden, dan levert een dergelijk tafereel niet echt een bijdrage aan je gevoel van veiligheid.

Het vliegtuig steeg op. Na een tijdje ging het lampje ‘Fasten your seatbelts’ uit. Drie minuten later kwamen we volop in de turbulentie. Het toestel schudde als een postkoets die in volle vaart over een zandpad met kuilen denderde. Ik dacht dat dit vliegtuig het wel nooit zou halen en dat ik mijn dood tegemoet ging. Zat ik in ieder geval alvast in een kist.
“Wat ruik ik toch?” vroeg mijn vrouw. “Ben jij dat?”
“Ja,” gaf ik toe.
“Heb je het soms in je broek gedaan?”
Ik knikte.
“Maar waarom ga je dan niet even naar het toilet?”
“Ik ben nog niet klaar. Maar ik ben eigenlijk ook bang dat ik dunne poep tekort kom.”

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Dronken in Istanbul

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:47

Bazbobazbo op vakantie. Altijd lachen. Lees hieronder over de zuipverhalen, de wilde seks, de levensgevaarlijke achtervolgingen en de ruige ontberingen in het land van de moslims. U bent gewaarschuwd.

Efes, zo heet het bekende bier in Turkije. Iedere avond dronken we een paar blikken leeg in onze hotelkamer. Bij de supermarkt waren ze niet te koop; wel bij zo’n ‘büfe’, een klein winkeltje dat op de hoek van iedere straat wel te vinden is. De verkoper pakte de vier blikken uit de koeling en stopte ze in een plastic tas. Terug in de hotelkamer verdwenen ze snel in de minibar.
Op het plein van Eminönü was het een drukte van belang. De verkiezingen waren in aantocht en overal reden promotiewagens die luid riepen op wie te stemmen. Het plein stond vol met kraampjes die verkiezingsreclame schreeuwden. We keken uit over het blauwe water van de Gouden Hoorn en werden aangesproken door een vriendelijke man. Hij was niet al te groot, flink grijzend en een jaar of zestig. Of we belangstelling hadden voor een bijzondere tocht langs de Bosporus. Nu hadden we voor die dag inderdaad zo’n plan.
Hij bood aan om ons met zijn auto naar het noorden te rijden, langs de Bosporus. “I’ll show you the Black Sea. The boat won’t bring you there.” Op een landkaart liet hij zien tot waar de veerboot voer. Hij wees op een plaatsje iets meer naar het noordwesten. Het ligt aan de Zwarte Zee. “There you can have lunch. No tourists there.”
Zestig lira vroeg hij voor de tocht. “But I’ll buy you your ticket for the boat back. And you pay me after I give you the tickets. That’s my guarantee.” Zestig lira de man, dat was in totaal ongeveer negentig euro voor ons drietjes. Veel geld, zeker voor Turkse begrippen. Maar dan kwamen we wel op plekken waar we anders niet geweest zouden zijn. We gingen akkoord.
Het verkeer in Istanbul is levensgevaarlijk. Auto’s toeteren, drukken, scheuren, remmen, slippen en draaien overal door de smalle straatjes. Onze chauffeur deed er vrolijk aan mee. Onderweg was hij ook nog in staat om ons uitleg te geven bij alle bezienswaardigheden.
“On Sunday you can’t drink any alcohol in Turkey,” vertelde hij ineens. “You know why?”
“Must be a religious thing?” gokte ik.
Hij antwoordde iets, maar ik kon hem niet goed verstaan. Verschillende auto’s toeterden erdoorheen. Ik ging er maar van uit dat ik het goed geraden had.
De man hield woord. Hij stopte bij alles wat we wilden zien. We deden bijna twee uur over de tocht van dertig kilometer langs de Bosporus. We aten mezzes en heerlijk gegrilde vis met salade in een dorpje aan de Zwarte Zee. Toen bracht hij ons naar de veerboot en kocht onze kaartjes. Die gaf hij aan ons en ik betaalde drie keer zestig lira. Gretig nam hij ze in ontvangst, gaf ons een hand en verdween. Het kaartje voor de veerboot kostte zeven lira per persoon. Reken zelf maar uit hoe goed zijn dag was geweest.

Die boottocht over de Bosporus vonden we zo mooi, dat we besloten om hem op de laatste dag van de vakantie nog een keer te doen. Het was een zonnige zondag. Deze keer kochten we een ‘smart ticket’, een retour. Die kostte twaalf lira de man. Aan het eind van de Bosporus kwamen we in een klein dorp dat opviel door de talloze eettentjes bij de haven. Het was lunchtijd. We kozen een goedkope locanta uit en bestelden wederom gegrilde vis en salade. Wat of we wilden drinken.
“Efes,” zei ik.
De ober trok nogal wit weg. Hij begon een heel verhaal in het Turks. Ik begreep iets van “problema”.
“Make that su,” zei ik. ‘Su’ is Turks voor ‘water’. “We zitten hier aan de Aziatische kant van Istanbul,” legde ik mijn vrouw en zoon uit. “Hier zijn ze wat strenger gelovig. Het is wat die chauffeur in de auto zei: hier mag je op zondag geen alcohol drinken.”
De vis smaakte uitstekend en niet veel later zaten we op de veerboot terug naar het plein van Eminönü. De tram bracht ons naar het hotel.
“Laten we nog even wat bier kopen voor in de hotelkamer,” zei ik. We liepen een ‘büfe’ binnen en ik vroeg om vier Efes. Zonder blikken of blozen pakte de jongeman achter de balie mijn boodschappen uit de koeling, stopte ze in een plastic tas en overhandigde mij die.
In de hotelkamer dronken we ze leeg. Toen hadden we honger. Op naar een restaurant. Weer de vraag wat of we wilden drinken.
“Efes, please,” was mijn antwoord.
“No Efes today,” kreeg ik te horen. “Today no alcohol in whole Turkey.”
Ik begon maar niet over de verkoper van de ‘büfe’. In plaats daarvan bestelden we ‘su’.
De iskender döner smaakte fantastisch en het was al donker toen we terugslenterden naar het hotel.
“Wacht, ik haal nog een paar blikken,” zei ik tegen mijn gezin en betrad opnieuw een ‘büfe’. Daar vroeg ik om vier blikken Efes. De verkoper kreeg een rood hoofd, maar pakte de gevraagde biertjes. Snel rolde hij ze in kranten en stopte ze in een ondoorzichtige plastic tas.
“Waarschijnlijk mag hij van zijn geloof echt geen alcohol verkopen,” zei ik tegen mijn vrouw. “Maar ja, handel is handel. Istanbul is tenslotte één grote winkel, vierentwintig uur per dag.”
In de hotelkamer legde ik de blikken weer in de minibar. Het was opvallend hoe koud ze waren. “Misschien heeft hij die kranten er alleen maar omheen gedaan om ze koel te houden.”
Wisten wij veel.

Twee dagen later zat ik in mijn vertrouwde woonkeuken de kranten van de afgelopen week door te bladeren. De krant van maandag kopte met een opmerkelijk bericht. ‘Verkiezingen in totaal drooggelegd Turkije’. Mijn interesse was gewekt.
De Turkse regering had afgekondigd dat op de dag van de verkiezingen in het hele land geen alcohol verkocht mocht worden. En wij de islam maar de schuld geven.
Ik klikte het laatste blik Efes dat we mee naar Nederland hadden genomen open en liet hem mij goed smaken.

(Gebruikelijke dagafsluiting in het hotel in Istanbul)

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Enorme prammen en kleine pikkies

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:46

BazboSoms moet bazbo ontspannen en ontgiften. Hij kan natuurlijk een scheldcolumn schrijven, zoals u van hem gewend bent, maar er zijn ook andere manieren.
Een klein stukje observatie en antropologie van de sauna. Volgens bazbo, dan.

Mijn vrouwlief stelde voor om een dagje te gaan ontspannen. Het was vakantietijd en we zaten tussen twee korte reizen in. We hadden nog een paar dagen thuis.
“Zullen we weer eens naar de sauna gaan?” vroeg ze enthousiast.
“Goed plan,” antwoordde ik. Niets zo lekker als af en toe eens op verantwoorde wijze mijn viezigheid uit mijn lijf te zweten.
En dus fietsten we op een zonnige dinsdagmorgen naar een grote sauna in de buurt. We hadden de fietstas volgepropt met handdoeken, badslippers en toiletartikelen. Bij de receptie van het saunacomplex huurden we badjassen en we begaven ons naar de omkleedruimte.

Ik moet toegeven: als ik daar zo mijn kleren uittrek, dan voel ik mij in het begin erg ongemakkelijk. Zal iets met vroeger te maken hebben. Je liet je blote lul niet zien. Toen ik ooit eens als jong jochie op voetballen ging, moest je na afloop van de training en wedstrijd samen douchen. Vreselijk vond ik dat. Maar daarover gaat het nu niet. (Over mijn grandioze voetbalcarrière zal ik nog wel eens een allesverklarende column schrijven. Help me onthouden.)
In het begin houd ik mijn handdoek nog krampachtig voor mijn lendenen. Maar na een tijdje verdwijnt mijn schaamte. Eerst heb ik de handdoek nog als een volleerd saunabezoeker over mijn schouder geworpen, zodanig dat hij nog over mijn buik voor mijn orgaan hangt. Na een tijdje voel ik me helemaal vrij en loop ik vrolijk met mijn jongeheer in de rondte te paraderen.
Wat ik ook moet toegeven: het eerste half uur geef ik me over aan het stiekem observeren van de andere saunabezoekers. De radar gaat natuurlijk in eerste instantie op zoek naar jonge meisjes die volledig voldoen aan het zo door de media opgeklopte misleidende ideaalbeeld van de vrouw. En natuurlijk vind ik die nooit. Want maar weinig meisjes voldoen aan het door de media opgeklopte misleidende ideaalbeeld van de vrouw. (Over het door de media opgeklopte misleidende ideaalbeeld van de vrouw zal ik nog wel eens een allesverklarende column schrijven. Help me onthouden.) Hee, kijk daar! Twee blonde meisjes van een jaar of achttien. Met hooggesloten badjas, helaas. Mijn bloed kruipt waar het graag gaat, nietwaar? Maar als ik dan verder het groene grasveld vol blote warmteaanbidders overzie, word ik positief bevangen door de verscheidenheid aan mensen: grote en kleine, dunne en dikke, oude en jonge, witte en bruine, lange en korte. En natuurlijk moet ik ook naar de uitwendige geslachtskenmerken kijken. Ik zie grote piemels en kleine pikkies, hanglulletjes en zwarte slangen. Ik zie pronte speentjes en ruimschootse tepelhoven, enorme prammen en kleine peertjes. En dan de achterkanten. Ik zie strakke kontjes, bejaarde rimpelreten en brede blubberbillen. En dames met een rode vlek vlak boven de bilnaad. Wat is dat, zit hun string te strak of zo? Of hebben ze bij het afdrogen te hard met hun handdoek tussen de poepgleuf staan flossen? Ook de lichaamsbeharing verschilt van persoon tot persoon. Ik zie mooi geschoren kutjes met een streepje haar, ontplofte mollen en kale foeven. Ik zie mannen die volledig behaard zijn en kerels die zowaar alles van hun lichaam hebben weggeschoren, ja zelfs bijna tot het haar op hun wenkbrauwen en hun oogleden aan toe. Het eerste half uur in de sauna ben ik een gluurder; ik geef het toe. Maar ik verbind er ook altijd een positieve conclusie aan: ieder mens is mooi zoals hij of zij is. En nog een andere conclusie. Maar die bewaar ik voor het slot van deze column.

‘Sauna’ is tegenwoordig trouwens niet meer het goede woord. Tegenwoordig is het ’thermen’. Het terrein van de sauna behelst niet alleen meer allerlei vormen van zweethut, maar ook whirlpools, stoombaden, zonnebankhokjes, kleurentherapieruimtes, beautykamers, massagezalen, kapsalons en scrubdraaimolens. En een heuse lounge en à la carte restaurant. Van alle gemakken voorzien, dus.
Deze keer kregen we heus entertainment door middel van een ‘Aufguss’. Nu is mijn Duits niet zo goed (als mijn Nederlands), dus ik was benieuwd. Weet ik veel. Ik zat in een Finse boomhut met uitzicht op een mooi stukje natuur met een meertje. Het was er achtentachtig graden. Een medewerker van de sauna kwam met twee emmers water binnen. Hij schepte het water over de hete kolen. Het water verdampte en die supervochtige lucht wapperde hij met wat handdoeken mijn richting in. Ik kreeg het heet. Op zich vreemd, want de temperatuur daalde. Het was de luchtvochtigheid die het ‘m deed. Het kleine metalen hangertje dat aan een leren veter om mijn nek bungelde, maakte een prachtig brandmerk op mijn blote borst. De medewerker deelde fruit uit en scrub-ijs, en vervolgens adviseerde hij iedereen om in het stukje natuur te duiken. Aldus geschiedde. En zo volgden er nog talloze hete belevenissen. Maar die zijn niet allemaal even interessant.

Op de terugweg reden we over een smal fietspad. Ineens zagen we twee vrouwen die voorovergebogen over het asfalt stonden te kijken naar iets. Het was een glibberig roodroze slak die zijn weg naar de overkant zocht. Ik maakte vaart.
“Kijk uit voor de slak, hoor!” zei een van de vrouwen nog.
“Flats!” Ik hoefde maar een beetje bij te sturen om het weekdier voorgoed aan het wegdek te plakken. De twee dames sprongen geschrokken opzij; ze waren te verbouwereerd om nog iets te zeggen. Ik fietste geconcentreerd verder.
“Waarom deed je dat nou?” vroeg mijn vrouw toen ze weer naast me reed.
“Het is hier godverdomme geen sauna,” legde ik uit. “Het was nota bene een naaktslak.”
Ze vond hem niet leuk. Ik wel.

We fietsten stilzwijgend verder. Nog eenmaal overdacht ik mijn heimelijke speurtocht bij binnenkomst. Hoe mijn blik viel op penissen, vagina’s, billen en borsten. Ik moest voor mijzelf een laatste conclusie trekken. Het is als man zijnde fijn om te ontdekken dat er ook kerels zijn die een nog kleiner of groter piemeltje hebben dan ikzelf. Kies maar wat u het leukste lijkt.

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Aan de ketting

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:40

BazboIk heb het al eerder verteld: ik behoor tot een uitstervend ras. Het zal niet lang duren of mensen van mijn soort bestaan niet meer. Ik heb geen auto. Sterker nog, ik kan niet eens rijden. Over de redenen hiervan zal ik nu niet uitweiden. Ik maak er nog wel eens een aparte column over. Help me onthouden.
Ik heb dan geen auto of rijbewijs; ik heb wel werk. En daar moet ik naartoe zien te komen. Aangezien de plek van mijn werk zich bevindt in een plaats bijna dertig kilometer van mijn woonplaats verwijderd, moet ik iedere dag gebruik maken van het openbaar vervoer. Elke morgen sta ik iets voor zeven uur op het busstation in Apeldoorn te wachten op de bus die mij naar dat hooivorkenboerenlullendorp zal brengen.
Nu ben ik natuurlijk niet de enige die gebruik maakt van het openbaar vervoer. Er zijn meer mensen die naar hun werk reizen per bus. Nogal wat reizigers staan samen met mij op het perronnetje van het busstation te wachten. Op een perronnetje iets verderop staan er nog meer. Aan hun uiterlijk en gedrag kun je zien dat veel van die mensen onderweg zijn naar de Sociale Werkplaats van Apeldoorn. Die werkplaats heeft verschillende vestigingen, en een ervan is gesitueerd langs de route naar mijn werk. Iedere ochtend staan er dus ook wat van die lui naast mij te wachten.

Soms geeft dat amusante tafereeltjes. Op een of andere manier kennen ze elkaar allemaal, dus in alle vroegte is het een gekakel van jewelste. De nummers van de voorbijkomende bussen worden luidruchtig benoemd, de televisieprogramma’s van de avond ervoor uitgebreid besproken, en de werkleiders van de verschillende afdelingen zonder pardon afgekeurd.

Je hebt ze erbij. Zo was er altijd een die iedereen aansprak. “Het is geen mooi weer vandaag, hè? Waarom is het geen mooi weer? Ik wil mooi weer. Vertel mij eens, waarom is het geen mooi weer? Ik word altijd heel moe en boos van dit lelijke weer. Dan krijg ik zin om te schreeuwen en te slaan. Zomaar slaan, zomaar iemand. U, bijvoorbeeld. Het moet nu wel gauw mooi weer worden, anders krijg ik het.”
Ik heb hem dit vaker horen zeggen, dus ik ken die vent wel. Ik laat me niet zo snel intimideren. Maar een schoolgaand meisje van een jaar of zestien schrok zich een hoedje toen deze man zo tegen haar tekeer ging. Ze voelde zich echt bedreigd en kroop met tranen in haar ogen ineen op een bankje. Normaal moei ik me nooit in andermans zaken, maar hier greep ik even in.
“Meneer. Gaat u eens rustig zitten,” zei ik streng. Ik gaf hem de beruchte boze-bazbo-blik. “U hoeft niet zo kwaad te doen tegen een ander. Zij kan er ook niets aan doen. De bus komt zo. Lekker zitten, en niet meer tegen vreemden praten.” Het meisje keek me aan. Ik gaf haar een knipoog. Ze zuchtte opgelucht. De man bleef nog wat mopperen over het weer, maar viel verder niemand meer lastig. Toen de bus arriveerde, wist het meisje niet hoe snel ze een veilig plekje moest zoeken.

Ook erg leuk: de man die voortdurend met zichzelf in gesprek is. Alsof hij twee personen is. Hij gebruikt ook twee verschillende stemmen. De ene stem is streng; hij is de baas over de ander. De andere stem is hoog, onzeker, onderdanig en bang.
“Stel je niet zo aan. Je gaat gewoon naar je werk.”
“Maar ik voel me niet zo lekker. En Marlies heeft gezegd dat als ik me niet lekker voel, dat ik het dan wat rustiger aan mag doen. Marlies is de enige van de leiding die mij begrijpt.”
“Wat een onzin. Bert is de baas van het werk. En die heeft gezegd dat je niet echt ziek bent. Je gaat vandaag gewoon werken, en daarmee uit! Heb je dat begrepen?”
“Ja, het is me wel duidelijk. Misschien is het inderdaad toch goed dat ik naar het werk gegaan ben.”
“Je voelt je straks vast wel beter. Als je aan het werk bent.”
“Ja, ja. Ik kan me er nu wel in vinden. Ik voel me nog steeds niet lekker, maar het is toch het beste dat ik ga werken. Ik hoop maar dat Marlies het ook zal begrijpen.”
“Dat komt wel goed. Vooruit, aan de slag nu!”

Er zijn ook vrouwen. Dit is er een die heel netjes op zichzelf is. Zeer gestructureerd. Iedere dag komt ze aanlopen en legt het gratis ochtendkrantje op de vuilnisbak. Gaat dan uitgebreid staan bladeren. En loopt dan weg, naar de vrije plakzuil. Even verschuilt ze zich. Dan zie ik twee blote billen van hetzelfde gehurkte vrouwtje vanachter die zuil vandaan komen. Een klein riviertje van vocht komt tevoorschijn stromen. Kort daarna zie ik haar weer. Ze komt van achter de plakzuil tevoorschijn en knoopt haar broek dicht. Ze brengt haar haren op orde en loopt weer naar haar krantje dat nog keurig op de vuilnisbak is achter gebleven.

En neem nou eens deze. Dit is een man van rond de veertig. Hij draagt altijd een spijkerbroek en spijkerjack. Eigenlijk ziet hij er helemaal niet zo gehandicapt uit. Alleen heeft hij bij tijden nogal een dikke kop, waarschijnlijk van de medicijnen. En het vet dat uit zijn haren druipt, verraadt dat hij zich al een heleboel dagen niet heeft gedoucht. Ook hij praat tegen iedereen. Op het eerste gezicht denk je niet dat hem veel scheelt. Wat hij zegt, zijn de gebruikelijke vriendelijke nietszeggende zinnetjes die mensen wel vaker uitwisselen. “Weertje, hè?” “Ajax was ook niks gisteren.” “’t Is wat, met dat kabinet.” Dat werk.
Maar dan. Je kunt de klok erop gelijk zetten. De bus moet om 06.58 uur vertrekken. Soms is-ie op tijd, maar vaker ook niet. De busmaatschappij kijkt niet op een paar minuutjes. Precies om 06.58 uur kijkt deze man naar zijn horloge. Zijn hoofd wordt rood en hij begint te tieren.

Zo ook gisterenmorgen. Alles verliep zoals altijd. Het was 06.58 uur. Ik draag geen horloge, maar deze man is mijn tijdsindicatie.
“Shitzooi! Die bus is weer te laat! Zo kom ik nooit op tijd!”
Ik keek naast mij. Daar stond hij. Met een rode kop, trillende slapen en ogen die vuur spuugden. Zijn collega’s hadden alvast een stap naar achteren gedaan.
“Nee, dát is reclame voor het openbaar vervoer!” fulmineerde hij. “Laten ze de hele boel maar opdoeken! Dat er nog mensen zijn die met de bus reizen! Godsamme!”
Op zich is het wel grappig als iemand zich zo druk maakt om zoiets kleins als een bus die iets te laat is. Als je jarenlang iedere morgen op het perronnetje van het busstation tegen een vloekende kerel aan moet kijken, word je het een keer zat.
“Shit! Tering! Altijd hetzelfde! Takkezooi!” klonk het nogmaals luid.
Ik kreeg ontzettend veel zin om te roepen: “Als het je niet bevalt, ga dan niet met de bus!” Maar i heb geen verstandelijke handicap. Niet dat ik weet, tenminste. Ik kan mij beheersen.
De bus kwam eraan. Hoe veel was die te laat? Een minuut of twee? De man dribbelde heen en weer. Hij wilde per se als eerste de bus in. Die stopte niet voor zijn neus, maar voor die van een wat oudere dame. Ze stapte in en kocht een kaartje bij de chauffeur. Zijn ergernissen voor zich uit sissend stond de man achter haar te trappelen van ongeduld. Ik bevond mij achter hem en rook een zure lucht. De vrouw waggelde naar een lege bank en plofte neer. De man toonde zijn abonnement aan de chauffeur en liep snel door. Ik stapte in, liet mijn strippenkaart afstempelen en zocht een plaatsje. De man was inmiddels halverwege de bus gelopen en kwam bij de bank waar de vrouw was gaan zitten.
“Godverdomme. Shit! Kutzooi!” riep hij ineens uit. “Nou is mijn plek ook nog bezet!”
De vrouw had niets in de gaten en zocht iets in haar tas.
“Daar zit ik altijd!” lispelde hij giftig. “Takkezooi!” Trillend van woede ging hij op een andere bank zitten. “Sjongejongejonge! Nee, fijn hoor, dat openbaar vervoer. Gloeiende klotenzooi!”

Ik zuchtte eens diep en merkte dat ik me verschrikkelijk zat te ergeren aan deze man. Ineens verlangde ik terug naar de tijden dat we gasten zoals deze in hun blote reet aan een ketting aan de muur legden. Terwijl de bus zich in beweging zette, denderde de herkenningstune van ‘The Muppet Show’ door mijn kop.

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

“Al moet zijn Gore bek dichthouden!”

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:34

BazboIk stond uitgebreid te koken. Pasta met blauwe kaassaus en worstjes erin opgelost. Of zo. Het was tegen acht uur in de avond en nogal bewolkt, dus ik had een enkel lampje aangedaan. We hadden een kalme zondag gehad.
Pats. Lampje boven de kookplaat uit. Alle lampen uit. Muziek uit de stereo klonk niet meer. Ik liep de woonkamer in. Vrouwlief zat verbaasd naar de televisie te kijken. Het beeld was zwart. De computer was ook uit. Niemand had hem uit gedaan.
“Stroom eraf?” vroeg ik naar de bekende weg.
“Ja, vreemd,” antwoordde mijn vrouw.
Mijn zoon kwam de trap af. “Bij jou ook de stroom eraf?” vroegen we. Dat bleek het geval. Eerst de meterkast maar eens controleren. Alle schakelaars stonden op ‘on’. Dus geen stoppen doorgeslagen. Wat kon het zijn?
Buurman kwam aanbellen. De deurbel deed het ook al niet meer. Of hij dan maar wat wilde drinken. Hij wilde wel een wijntje. Hij vroeg naar onze vakantie, hoe die geweest was. We hadden een gesprek.
Ver weg klonken sirenes van politie- of brandweerwagens.
“Wel raar dat het zo lang duurt, die stroomstoring,” zei Buurman. En hij grapte: “Nou ja, nu kunnen weer eens ouderwets spelletjes gaan spelen.”
“Weet je,” lachte mijn vrouw. “Vanmiddag bij de lunch vroeg ik wat we de rest van de middag zouden gaan doen. Ik stelde voor om een gezelschapsspel te spelen, maar de heren keken me toen zo raar aan. Zo van: jij bent niet wijs. En nu moeten ze wel!”
Nog meer buren kwamen vragen of wij ook geen elektriciteit meer hadden. De hele wijk zonder stroom.
Opnieuw hoorden we sirenes.
“Deze komt wel erg dichtbij,” zei Buurman.
We keken door het raam. Buiten op straat werd het ineens erg druk. We besloten een kijkje te gaan nemen. Uit allerlei hoekjes, gaatjes, straatjes en steegjes kwamen mensen aangelopen. Ze gingen allemaal naar de hoek van de straat. Daar staat een transformatorhuisje. De brandweerwagen stond erbij. En twee busjes van de Nuon, onze energieleverancier. Doordat alle mensen als een soort rugby-scrum om het huisje heen stonden, konden we niet zien wat er nou precies aan de hand was.
Een jongeman stond naast mijn vrouw.
“Verdomme!” riep hij. “Hoe lang gaat dit duren? Ik zat net lekker bij Studio Sport!”
Een andere buurman verscheen naast me. “Ik heb net de Nuon gebeld,” vertelde hij. “Ze zijn bang dat dit twee à  drie uren gaat duren.”
“In die tijd is mijn vriezer nog niet ontdooid,” bedacht ik me opgelucht.
Langzaam gingen we weer terug naar huis. In het halfdonker – het was nog altijd grijs kútweer buiten – maakte ik de maaltijd af. Venkelsoepje opwarmen en vervolgens die pasta met blauwe kaassaus en worstjes erin opgelost. Of zo. We lieten het ons allemaal goed smaken. Daarna praatten we nog wat over dagelijkse dingen. Vrouwlief pakte een boek. Mijn zoon ging zijn kamer opruimen. Ik werkte de vaat weg. Het ging schemeren; het werd donker. We staken wat kaarsjes aan. Ik trok nog een flesje wijn open. We hadden een goed gesprek.
“Het lijkt wel kamperen,” zei ik.
“Tja,” zuchtte mijn vrouw. “Kamperen. Dat is lang geleden dat we dat gedaan hebben.”
“Pas maar op. Volgens SunChaser is er tegenwoordig niets meer aan. Jij nog wijn?”
Eigenlijk hadden we zin om gezellig samen naar bed te gaan.
Helaas. Om tien uur ging plotseling het licht weer aan. We knipperden met onze ogen. Toen we weer aan het felle licht gewend waren, kwamen we in actie. Vrouwlief ging verder met televisie kijken en mijn zoon ging zijn adventuregame afmaken. Ik kroop achter de computer en begon aan een pijpje bier en een column over een stroomstoring.

Kijk. Wij hier in Apeldoorn, wij maken nog eens wat mede. Morgen zal de plaatselijke krant er vol van staan. Wij verdienen een pluim. Iedereen lult mooi over die milieuproblematiek, over het grootverbruik van energie, maar wij hier in deze metropool doen er actief iets aan. Wij hebben tenslotte twee uur lang geen stroom gehad, dus geen energie verbruikt. Wat een goed voorbeeld geven we aan de wereld, zeg. Een paar uur zonder stroom, ik kan het iedereen aanraden. Lang leve het milieu! En Al moet zijn Gore bek dichthouden! Of is dat een heel flauw woordgrapje?

Apeldoorn, zondag 29 juli 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Muziekcolumn – Bon Jovi / Bed Of Roses

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:22

BazboIk in een disco, dat is een mal gezicht. Gelukkig was het geen echte disco, maar een geïmproviseerd dansavondje op een camping in Odoorn, een klein plaatsje gelegen in Drenthe.
We kampeerden er met vijftig kinderen, die zelf niet op vakantie gingen. Ik kookte voor de hele groep. Bij de leiding zaten wat essentiële mensen uit mijn leven. Miet, Mona, Zwager, Bril en Elvje, bijvoorbeeld. Het jaar was 1993 en nu was daar dan ineens ook Marianne.

Marianne ging deze keer voor het eerst mee. Met haar zachte stem en soms wat chaotische zinnen probeerde ze de kinderen van haar groepje te begeleiden. Ze was een jaar of eenentwintig, had prachtig lang blond haar en droeg alleen maar zwarte kleren. Verder had ze ogen waarin ik mijzelf zou willen verzuipen en een lach die me deed verlangen naar dingen waar een getrouwde man van mijn leeftijd niet naar hoorde te verlangen. Ahum.

De cola vloeide rijkelijk en de kinderdiscostampers schalden door de kantine. De jongens van de camping, die de platen uitzochten, hadden wel tien verzamelcd’s met hits van de afgelopen jaren.
Iedereen had zich op zijn of haar mooist uitgedost. De jochies hadden gel in hun haren en de meisjes felle lippenstift en oogschaduw op hun gezicht gesmeerd.
Ik had nog een schoon spierwit T-shirt gevonden en droeg dat onder mijn singlet met Zuid-Amerikaanse motiefjes erin geborduurd.

Een van de kindertjes had een lied van Mannenkoor Karrenspoor aangevraagd. Allerlei ukkies kwamen op mij af en sleepten me de dansvloer op. Ik deed maar een beetje debiel en de kinderen lachten. De muziek knalde keihard uit de kleine geluidsboxen.
Toen ik om me heen keek, zag ik dat Marianne ook op de dansvloer getrokken was. Ik zorgde ervoor dat ik dicht bij haar in de buurt kwam te dansen. Marianne merkte me op en zwaaide naar me.

“Wat is dit erg, zeg!” riep ik naar haar. “Dat we hieraan mee moeten doen!”
“Wat zeg je?” schreeuwde ze terug.
“Je lach is zo mooi, man!”
Ze lachte.
“Hij is helemaal paars door de black lights!”
Ze pakte mijn singlet met twee handen beet en hield het open. Zo kon mijn spierwitte shirt mooi paars oplichten. Ik keek haar aan. Het wit van haar ogen was niet wit meer.
Ik zocht in haar kleren naar iets dat ook wit was. Overdreven acteerde ik dat ik op zoek was. Ik vond niets. Marianne droeg immers alleen zwarte kleren. Ik trok een triest gezicht, om duidelijk te maken dat ik verdrietig was, omdat ik bij haar het mooie paarse effect niet teweeg kon brengen.
Marianne keek naar beneden en zocht haar kleren af. Toen keek ze mij aan. Ze stak haar wijsvinger op en sperde haar ogen blij en wijd open, een gebaar dat zei: “Idee! Ik weet het!” Ze pakte de band van haar broek beet en trok die ineens naar beneden. Het wit van haar slip lichtte prachtig paars op.
Ik kreeg pijn in mijn buik van het lachen. Marianne keek me trots aan. En toen klonk ‘Bed of Roses’ van Bon Jovi.

Ze kwam op me af en pakte me bij mijn middel. Zelf lag ze ook helemaal dubbel. Ik moest ook nog steeds heel erg lachen en sloeg mijn armen om haar heen. Ze voelde warm aan en rook een beetje naar zweet. Ik deed mijn ogen dicht en genoot van haar aanwezigheid zo dicht op mijn lijf. Aan de kleine schokjes van haar lichaam voelde ik dat Marianne ook nog steeds moest grinniken.
Jon Bon Jovi zong zijn couplet en wij wiegden zachtjes met de muziek mee.
Ik voelde hoe ze klaar was voor het refrein. We lieten elkaar los, gingen naast elkaar staan en hielden een arm om elkaar heen geslagen. “I wanna lay you down on a bed of roses”, brulden we samen al headbangend.
Tijdens het tweede couplet vielen we weer in elkaars armen.
“Wat een draak van een nummer, eigenlijk!” riep ik in haar oor.
“Wat zeg je?” vroeg ze.
“Dat het een fantastische week is,” schreeuwde ik. “Ik ben blij dat jij erbij bent!”
Marianne glimlachte breeduit. Alsof ze me uitlachte. Toen drukte ze zich weer tegen me aan. Haar haren kriebelden in mijn gezicht.
En opnieuw dat refrein. Tekeer gingen we. Zij sloeg haar haardos wild op en neer. Ik beukte maar wat met mijn kortgeknipte kop en kneep mijn ogen stijf dicht. “For tonight I sleep on a bed of nails”.

Het lied was afgelopen. Ik deed mijn ogen open en keek in het lachende gezicht van Marianne. Ik lachte terug en keek eens rond. Alle kinderen, leiding en bezoekers van de disco stonden langs de kant naar ons te kijken.
Ik geloof dat ik een rood hoofd kreeg. Maar daar zag je gelukkig met al die black lights niets van.

Over Marianne kan ik heel veel brieven, verhalen en boeken schrijven. Dat heb ik dan ook al ruimschoots gedaan.
De laatste jaren is het rustiger. De heftige verliefdheid is een beetje verdwenen.
Laatst stuurde ze me een lief mailtje. Ze was blij voor me dat ik momenteel zoveel schrijf en zoveel columns publiceer. Ze vroeg of ik nu ook een column aan haar ging wijden.
Nou, vooruit dan maar, Marianne. Bij deze.

Apeldoorn, april 2004

================================================

Bon Jovi – ‘Bed of Roses’ (1993)

Sitting here wasted and wounded
At this old piano
Trying hard to capture
The moment this morning I don’t know
‘Cause a bottle of vodka
Is still lodged in my head
And some blond gave me nightmares
I think that she’s still in my bed
As I dream about movies
They won’t make of me when I’m dead

With an ironclad fist I wake up and
French kiss the morning
While some marching band keeps
Its own beat in my head
While we’re talking
About all of the things that I long to believe
About love and the truth and
What you mean to me
And the truth is baby you’re all that I need

I want to lay you on a bed of roses
For tonite I sleep on a bed on nails
I want to be just as close as the Holy Ghost is
And lay you down on bed of roses

Well I’m so far away
That each step that I take is on my way home
A king’s ransom in dimes I’d given each night
Just to see through this payphone
Still I run out of time
Or it’s hard to get through
Till the bird on the wire flies me back to you
I’ll just close my eyes and whisper,
Baby blind love is true

I want to lay you down on a bed of roses
For tonite I sleep on a bed on nails
I want to be just as close as the Holy Ghost is
And lay you down on bed of roses

The hotel bar hangover whiskey’s gone dry
The barkeeper’s wig’s crooked
And she’s giving me the eye
I might have said yeah
But I laughed so hard I think I died

When you close your eyes
Know I’ll be thinking about you
While my mistress she calls me
To stand in her spotlight again
Tonite I won’t be alone
But you know that don’t
Mean I’m not lonely I’ve got nothing to prove
For it’s you that I’d die to defend

I want to lay you down on a bed of roses
For tonite I sleep on a bed on nails
I want to be just as close as the Holy Ghost is
And lay you down on bed of roseshttps://frontpage.fok.nl/column/129993

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »