Reünie – Tienertietjes
Nogmaals: eigenlijk vind ik die hele schoolreünie maar niets. Ik zie geen bekende, op die enkeling na. Met haar heb ik net een tijdje staan praten. Mijn blik gaat naar de muren. Binnen die muren heb ik heel wat tienervoetstappen gezet. Het Veluws College stond destijds in hoog aanzien. Toen ik twaalf was ging ik er naar toe. Omdat mijn grote broer er ook heen ging. Zo ging dat. Nu ben ik eenendertig jaar verder en met deze reünie ging het net zo. Ik ging omdat mijn broers en zussen ook gingen. Veel had ik er van te voren niet van verwacht en die verwachting bleek nog uit te komen ook. Hoop vreemden hier.
Mijn bloedeigen broers en zus, die ken ik wel. We staan even met elkaar te kletsen. Mijn jongste broer is een guit.
“Hoe heet jij ook weer?” vraagt hij mij, terwijl hij op mijn badge kijkt. “Je komt me zo bekend voor!”
“Da’s wel heel gênant hier,” zeg ik. “Als je iemands naam niet meer weet, moet je naar zijn of haar tiet kijken.”
“Ach joh,” wuift hij mijn opmerking weg, “nu hebben we een mooi excuus. Kunnen we legaal bij allerlei vrouwen naar de borsten staren.”
“Hee Bas, herken je háár niet meer?” vraagt mijn zus, wijzend op de vrouw die naast haar staat.
Ik kijk. Ze heeft wel een bekend gezicht. Mijn hersenen werken onder hoogspanning. “Eh, …” hakkel ik, “… geef me even de tijd …”
“Nou, dat staat je netjes,” zegt de vrouw met een lachje op de lippen. Ze heeft een volle bos blond haar, een wat smal gezicht en indringende ogen. De eerste rimpeltjes zijn zichtbaar op haar huid. Potdomme, wat zijn we allemaal oud geworden. En wie is dit? Ik probeer de badge op haar borst te vinden. Die houdt ze slim afgedekt met haar hand. “Niet spieken!”
Nog steeds graaf ik in de herinneringen aan deze school. Had ik ooit bij haar in de klas gezeten? Volgens mij niet. Ik verschuil mij achter mijn plastic bekertje met bier.
“We zijn ooit nog eens samen op vakantie geweest,” zegt mijn zus. Het kwartje valt. Ik weet wie ze is!
“Weet je niet meer dat we bij mij op bed naar plaatjes van The Beegees zaten te luisteren?” vraagt de vrouw met een lachje.
“Janneke!” roep ik uit. “Oooh, wat érg dat ik het niet gelijk zag!” Ik stap op haar af, grijp haar bij de armen beet en zoen haar op haar wangen. Lachend zoent ze terug.
De zomer van 1978 was een warme. Mijn familie ging op vakantie naar Vlissingen. Daar huurden papa en mama een huis. We waren er al wel vaker geweest. Het was misschien wel de vijfde keer dat we er waren. Dit keer gingen we niet alleen. Er ging nóg een familie mee en die huurden het huis naast het onze.
Janneke was de oudste van die familie. Ze was van mijn leeftijd. Ik kende haar daarvóór niet echt goed. Soms zat ze met haar familie in de kerk vlak vóór ons en dan keek ik naar het meisje met de kortgeknipte blonde haren.
Tijdens de vakantie waren de twee families vaak samen aan het strand. Janneke droeg een groen-zwart gestreepte badstoffen bikini. In het begin hield ze haar bovenstukje nog aan, maar later werd ze vrijer. In haar vrije tijd deed ze veel aan zwemmen. Ik vond het een mooi gezicht om haar met haar zongebruinde sportieve lijf en haar blote tienertietjes door de golven te zien duiken.
In het jaar dat daarop volgde, zaten we allebei in de brugklas. Ieder in een andere. We hielden contact. Als ik de krantjes van de kerk moest rondbrengen, kwam ik langs haar huis. Soms vroeg ze me naar binnen. Dan luisterden we plaatjes, terwijl we samen op haar bed zaten. Verlegen en angstig antwoordde ik op haar vragen en ondertussen bekeek ik haar aandachtig. Ik nam vaak wat grammofoonplaatjes mee. Dat singeltje van The Beegees, hoe heette dat ook weer? ‘Too Much Heaven’ was het.
Bij Janneke voelde ik me wel in de hemel. Maar niet in de zevende.
“Jij bent een grappig joch,” zei ze een keer. “Maar verwacht niets van mij.”
Natuurlijk. Stel je voor, zeg. Dat ik stiekem tóch iets zou verwachten. Hoe kóm je erbij?
’s Avonds in bed vroeg ik me af of Janneke nou echt zó hardvochtig was. Zag ze wérkelijk niet hoe leuk ik haar vond? Zou ze niet beseffen dat ze me met haar opmerking zo ongeveer had vermoord?
Nu is het dan eenendertig jaar later. Ik kijk haar aan. Haar gezicht is verouderd, maar nauwelijks veranderd. Ze ziet er goed uit. Wat een zelfbewuste en levenslustige vrouw is ze geworden. Ik merk dat ik op dit moment net zo graag naar haar kijk als eenendertig jaar geleden. Tegelijkertijd ben ik net zo angstig en verlegen als toen.
Ze vertelt over haar levensloop. Jong getrouwd, drie kinderen. Later gescheiden en hertrouwd. “Weet je wat grappig is?” vraagt ze. “Twee van mijn kinderen zijn hier ook op de reünie. Die hebben het Veluws Collega al verlaten. De derde zit hier nog in het vierde leerjaar.”
“Wat zijn we oud geworden, Janneke,” zeg ik zachtjes.
“Wat zei je?” vraagt ze.
“Jij bent vroeg aan kinderen begonnen,” red ik me eruit. “Dat moet toch wel een gekke gewaarwording zijn, dat je hier met je kinderen op een schoolreünie bent.”
We lachen en praten verder. Over onszelf. Ik vertel over mijn zoon. Hoe trots ik op hem ben.
Dan komen er andere mensen bij staan en die grappen wat heen en weer. Voor ik het weet is ons gesprek naar de knoppen. Ik ga maar eens bier halen. Als ik de eerste slok neem, weet ik dat het goed smaakt. Waar ben ik ook weer?
Als ik weer volledig bij bewustzijn ben, sta ik alleen. Ik kijk om me heen. Mijn zus is iets verderop in gesprek geraakt. Mijn broers zijn spoorloos verdwenen. Zeker op een andere verdieping aan het kijken. Janneke is ook in geen velden of wegen te bekennen.
Ik ga naar buiten en stap op de fiets. Terwijl ik door de straten van Apeldoorn rijd, vult mijn hoofd zich met jeugdherinneringen. Zeker vijfentwintig jaar heb ik Janneke niet gezien. Zou het wéér vijfentwintig jaar duren vóór ik haar opnieuw ontmoet?
De leegte kan niet groter zijn.
Apeldoorn, oktober 2008