Ik zeg maar wat (004)
Koud dat het vanmorgen was!
Koud dat het vanmorgen was! Dat is op zich geen nieuws, zo halverwege februari. Waarom begin ik er dan over? Geen idee. Je moet toch ergens beginnen. Bij het begin, bijvoorbeeld. Als je halverwege begint, dan begin je niet, hè; dan ben je al halverwege en komt eerder het eind in zicht. Waarom begin ik dan toch over dat het zo koud was? Zoals gezegd: het is geen bijzonderheid. Wat wel bijzonder is, is dat ik sinds enige tijd weer last heb van een fenomeen dat me in vroegere jaren ook teisterde: bij de geringste koude heb ik slecht doorbloede vingers. Die zien er dan uit alsof ze dood zijn of afkomstig van een wassen beeld. Leuk is het niet. (Madame Tussauds ook niet.) Pijnlijk is het wel. Als ik met die koude en dode handen naar binnen vlucht, kost het me vaak een dik kwartier eer ze weer wat op temperatuur zijn.
Vroeger, toen ik nog jong van lijf en leden was, was het aan de orde van de dag. Naarmate de jaren vorderden, werd ik wat dikker en verdween het fenomeen. Ik werd een moddervette trol. Mijn vadsigheid was het regelrechte gevolg van mijn forse inname van alcohol en dan voornamelijk bier. En toen werd het 16 november 2013 en stopte ik rigoureus met drinken. Sindsdien houd ik het bij water, koffie en thee. Af en toe een sapje, bijvoorbeeld granaatappelsap of guavenectar. Die betrek ik uit de Turkse winkel, die niet ver van mijn woning is gelegen. De winkel is leuk; het sap is lekker. Ik ga liever niet naar winkels die niet leuk zijn en ik drink liever geen sap dat niet lekker is. Ik heb geen hekel aan mijzelf. Niet meer. Het wordt nog wel eens wat met mij.
Dat zuipen van mij, dat nam ernstige vormen aan. Ik was een gewoontedrinker geworden. Overdag nam ik geen alcohol tot mij, hoor. Behalve dan in het weekend of als ik een vrije dag had. Op werkdagen kwam ik ’s avonds thuis en nam ik eerst een paar biertjes voor het eten. Tijdens de maaltijd kwam er een flesje wijn op tafel en al snel stond er een tweede flesje naast. Niet zelden ook een derde. Nog een paar bieren halverwege de avond en even voor het slapengaan nam ik twee tot drie glazen wodka. Of vier of vijf. Dat met het Russische water werd steeds erger en op het moment dat ik in drie dagen tijd twee literflessen ervan weggoot, besloot ik vanaf heden (toen) de sterke drank te laten staan. Ik hield het voortaan bij bier. Die beslissing leidde ertoe dat ik binnen een jaar mijn hele garderobe moest vervangen. Dikke pens en dikke kop. Nou ja, dat was dan maar zo. Ik was toch al getrouwd. Wel dacht ik verdere schade te beperken door mijzelf te beperken tot water door de week, tenzij ik iets te vieren had. In de praktijk bleek ik zo goed als iedere dag iets te vieren te hebben. Bovendien dronk ik al snel in het weekend bijna net zo veel als voorheen in een gehele week: ik haalde de schade gewoon in het weekend in. Niet handig.
Gelukkig kreeg ik op 16 november 2013 ernstige psychische klachten. Ik werd aanvankelijk gediagnostiseerd met ‘zwaar overspannen, totale burn-out’ en enige tijd later plakte een psychiater daar nog het etiket ‘depressief’ naast. Fijn. Het geluk zat hem in het feit dat ik van het ene moment op het andere moment geen enkele behoefte meer had aan alcohol. Sindsdien heb ik alleen nog maar aan een glas wijn of whisk(e)y geroken. Met Nieuwjaar haalde ik voor mijzelf bubbelwijn zonder alcohol in huis en daar gingen maar twee glazen uit: eentje om 00.00 uur en een tweede toen we verderop op de dag onze lieve mensen om ons heen in ons huis verwelkomden. De rest van de fles staat ergens onderin een voorraadkast te bederven. Inmiddels heb ik al meer dan twee jaar geen druppel meer gedronken en ik heb het geen enkel moment gemist.
Bijkomend fenomeen is dat mijn vrijetijdsbesteding is veranderd. Voorheen kon ik hele avonden en halve weekenden in een café hangen, onzinverhalen opdoend en rondslempend. Daar vind ik nu geen bal meer aan. Veel van de zogenaamde ‘vrienden’ uit de kroeg blijken mijn vrienden helemaal niet te zijn. Tenminste, ik heb nooit meer iets van ze vernomen.
Een ander positief neveneffect is dat ik mijn vadsige bierbuik en pafkop kwijt ben. In totaal viel ik in twee maanden tijd zo’n vijfentwintig kilo af. Dat was meer dan een kwart van mijn totale lichaamsgewicht en dus nogal veel. Nu werd mijn afvalrace ook veroorzaakt door het feit dat ik in mijn angst- en paniekbuien soms dagenlang niet kon eten en drinken. Dus uit eigen ervaring [ik zet nu even de Sonja-Bakkermodus aan] kan ik u mededelen dat men gewichtsverlies kan bevorderen door weinig tot niets te eten en te stoppen met het drinken van alcohol. [Ik zet nu de Sonja-Bakkermodus uit.] ‘Ik ben weer zoals toen ik dertig was,’ vertel ik aan iedereen die van mij schrikt als hij of zij mij na enkele jaren weerziet.
Maar goed, waar had ik het over? O ja, dat ik sap ging kopen in de Turkse winkel. De meeste overige boodschappen haal ik tegenwoordig bij een biologische supermarkt. In mijn lijf stop ik zo min mogelijk troep. Of het moet van dat sap van de Turkse winkel zijn. Als ik thuiskom, ruim ik mijn boodschappen op in de daarvoor bestemde koel- en voorraadkasten. Dat lukt me nauwelijks, met die halfbevroren vingers van me. Toch doe ik het. Wat een bikkel ben ik. Met mijn verkleumde klauwen weet ik ook nog een bak koffie te prepareren voor mijzelf. Van biologische bonen. In mijn lijf zo min mogelijk troep. Maar dat had ik al verteld. Let dan ook op. Dan hoef ik niet steeds alles te herhalen. Zoals bijna alles in dit verhaal. Edoch, waar zat ik? Aan de keukentafel met een mok biobonenzaksel.
Slurpend kijk ik rond. Aan de muur hangt van alles, waaronder een foto van mijzelf. Die is duidelijk gemaakt vóór 16 november 2013. Ik zie mijn bolle buik en mijn volle hoofd. Oei. Ik krijg het er koud van. Of nee, dat had ik al. Ik werp een blik op mijn handen, vraag me voor de honderdduizendste keer af wat of er toch is gebeurd en probeer mijn witte, bijna dode vingers warm te wrijven. (Ik zeg maar wat.)
–
Apeldoorn, februari 2016