Het vuur ontketend (4)
Ik werd wakker. Dat moet ook gebeuren. Vandaag hoefde ik niet te werken. Op zondag is de supermarkt gesloten. Snel nam ik een douche. Toen kleedde ik me aan en ging ik naar mijn keukentje. Daar bereidde ik koffie. Op de eettafel lag de krant die ik gisteren had gekocht. Ik ging er eens goed voor zitten.
Het gebruikelijke politieke gelul. Er verandert toch niets in dit land. Nee, dan de kleinere berichten over misdaad. Hier, een man die was betrapt bij het jatten van vleeswaren. Wat een loser. Iets verderop stond een stuk over een bankoverval. Dat was het betere werk. Van de vier daders waren er drie nog spoorloos. Ik weet niet wat het was, maar dit soort berichten las ik graag.
Ik had genoeg gezien om er iets vanaf te weten en het fascineerde me. Volgens mij was ‘over de schreef gaan’ iets menselijks. Ik snapte vaak wel dat mensen in een situatie gedwongen werden te handelen. En niet altijd koos men dan de meest verstandige of legale weg. “De mens is niet echt een slecht wezen,” zei ik bij mezelf. “Sommige regels maken het moeilijk om volgens de wet te leven. Kijk naar mijzelf.” Ik schonk nog eens koffie in en mijmerde verder. “Met heel weinig inkomen en weinig kansen op verbetering snap ik maar al te goed dat mensen eens iets stelen. Gewoon om te overleven. De mensen die de wetten maken hebben het vaak heel goed. Ze zitten in hun grote huizen te genieten van het salaris dat de bevolking ze betaalt. Dan is het makkelijk om te oordelen. De vuile ratten.”
– eerlijk. Dat was Franco nog nooit geweest. Niemand deed iets of legde hem ook maar een strobreed in de weg. Bijvoorbeeld als hij halflege sigaretten verkocht. Of andere smerige ongein uithaalde. Franco deed de dingen die hij deed. De drugs maakten hem niet alleen mooier en slimmer, maar ook onoverwinnelijk. Hij wilde niet alleen dat de mensen naar hem opkeken; hij wilde de mensen zelf kunnen bezitten. Wat Franco wilde, nam hij. Desnoods met geweld. Die woede zat in hem. Diep in hem. Diep –
Ik moest denken aan de supermarkt. Een van die jongens in het magazijn verkocht vaak spullen via de achteringang van de winkel. Rachid had veel broertjes en zusjes. Zijn vader was werkeloos en Rachid moest zijn salaris afstaan om het gezin te helpen. De dingen die hij stiekem verkocht, waren spullen die weggegooid werden omdat ze over de datum waren. “Zelf neem ik wel eens brood voor de eendjes mee,” mompelde ik. “En zo verdient Rachid iets bij voor zichzelf, door die spullen niet weg te gooien maar te verkopen.” En dat deed hij ver onder de winkelprijs en alleen aan mensen die normaal de luxe goederen niet konden betalen. Zo zorgde hij voor zichzelf dat hij wat geld over had om te gaan stappen of zijn meisje mee uit te nemen. “Eigenlijk doe ik precies hetzelfde. Ook ik zorg voor wat extra’s om Muriël mee uit te nemen.” En de mensen die krap bij kas zaten, konden ook af en toe genieten van luxe eendenborst en dure groente. “Dat vind ik geen misdaad.”
Twee pagina’s verder stond een verhaal over een man die een relatie had met een meisje van zeventien. “Niks mis mee. Het meisje was er zelf bij geweest, maar nog minderjarig volgens de wet. Toen ze van hem af wilde, hoefde ze alleen maar te gaan huilen dat ze verkracht was door een vieze oude man. En nu is de hele stad in rep en roer. Dat is toch onrecht? Ik zou zo’n griet wel iets kunnen aandoen. Zo’n oneerlijk klotewijf. Heel haar leven nog voor zich en zo dom als een varken. Als haar moeder erachter komt, krabbelt ze terug. Durft ze geen verantwoordelijkheid te nemen en vernietigt ze de reputatie van een eerlijk man.”
Niet alle tienermeisjes waren zo. Neem nou dat kind van Muriël. Gisterenavond was ik in hun huis. Muriël had me gevraagd of ik iets kwam drinken. Het was al laat. Toen ik binnenkwam, stond Muriël in de keuken. Ik vroeg of ik kon helpen met afwassen, maar daar wilde ze niet van weten. Dus zat ik alleen met die dochter van haar. Toen ik tegenover haar op de bank ging zitten, stond ze op en liep ze naar de bijkeuken. Ik ging achter haar aan. Er brandde een lampje aan een kale peer. Kimberley pakte een gootsteenontstopper en ging halfslachtig aan de gang met het ding in de lage zinken afwasbak die daar hing. Ik wist niet zo goed hoe ik moest beginnen.
“Jij moet Kimberley zijn,” zei ik.
“En wat dan nog?” klonk ze. Ze keek me niet aan.
“Je bent nog laat op.”
“En jij bent mijn vader niet.” Ze draaide zich met haar rug naar me toe.
Ik zou het niet willen ook, dacht ik. Tegelijkertijd verwarde haar opmerking me, maar ik zei: “Je hebt gelijk. Sorry.”
“Het is oké.”
“Hier, geef maar.” Ik pakte de ontstopper van haar over en verwijderde
het metalen ringetje dat de gootsteen afsloot. “Een echte man kan alles
oplossen, toch?”
Ze lachte schamper maar liet
me mijn gang gaan.
Ik rolde mijn mouw op en keek haar aan. “Ik heb een trucje voor dit soort gelegenheden. Toen ik klein was, ben
ik een keer tussen de deur gekomen. Dat kostte me een aantal botjes in
mijn hand die nooit meer goed genezen zijn.” Ik vertelde er maar niet
bij dat mijn moeder dat gedaan had en me pas dagen daarna naar het
ziekenhuis had gebracht. “Je moeder maakt zich zorgen om je.”
“Ze zou zich beter zorgen maken over zichzelf.”
“Wat bedoel je?”
Kimberley keek op. “Die pooier van haar buit haar uit. En zijn zoon wil mij erbij betrekken.”
“Wat? Wat bedoel je?”
“Of ik een leuk zakcentje wilde verdienen. Op straat.”
“Is hij nou helemaal gék geworden?” brieste ik.
“Maak je niet zo kwaad. Ik kan heus wel voor mijzelf zorgen.”
“Meid, dit is een zaak van volwassenen.”
“Ik ben veertien. Dit los ik zelf op.”
“En wie wil je daarvoor meenemen?”
Ze gaf geen antwoord.
“Je moeder wil het allerbeste voor je. Ze werkt hard, maar het levert haar niet genoeg op.”
“Ik weet het wel,” zuchtte ze. Ze boog haar hoofdje.
“Hé, meisje,” zei ik zacht. Ze duwde haar voorhoofd tegen mijn schouder.
Uit het schokken van haar lijfje maakte ik op dat ze huilde. Ik sloeg
een arm om haar heen. Ze greep me vast. Ik tilde haar hoofd bij haar kin
omhoog, zodat ik haar in haar gezicht kon kijken. Met mijn duim veegde
ik de tranen van haar wangen. Haar mascara was uitgelopen. “Joh, niet
huilen,” zei ik. “Het komt allemaal goed.” Kimberley klemde zich nog wat
steviger tegen me aan.
“En wie wou je daarvoor meenemen?” lachte ze door haar tranen heen.
Ik mocht dit meidje wel. Ze was het type nonchalant en leek een
zelfverzekerd kattenkopje, maar in wezen was ze nog erg kwetsbaar. En ze
zag er leuk uit. Ze droeg afgetrapte gympies en een vale strakke
spijkerbroek met zo’n modieus tuniekje erboven. Ze had nog niet het
volledig vrouwelijke figuur, maar al wel een set borsten die een lekker
decolleté veroorzaakten. Haar lange blonde haren droeg ze in een
paardenstaart. Haar blauwe ogen had ze aangezet met mascara; verder
gebruikte ze geen make-up.
“We vinden wel een manier,” probeerde ik rustig te klinken.
“Toen ma van je vertelde, leek je me een stomme eikel,” zei ze. Ik schrok er niet van. “Maar je valt best mee.”
Ik lachte. Zij ook. Volgens mij lagen we elkaar wel.
– had al lang geen meisje van dichtbij gezien. Niet omdat hij dat niet interessant vond, maar omdat het onmogelijk was. Die honden lieten hem niet gaan. En daarom had hij een regeling getroffen met zijn kamergenoot. In ruil voor zijn leven dacht Franco aan mooie grietjes tijdens de nachtelijke uren. Eenmaal buiten zou hij weinig over laten van het poepgat dat aan zo’n snol zat. Franco was altijd uit op bloed. Dat was de leegte in zijn hoofd. Vooral als hij zijn harde –
Ik las verder en vond meer artikelen over een hele serie onopgeloste zaken. Er waren er een aantal in de buurt, waarvan de politie niet vermoedde dat er een verband tussen was. Er stond ook iets over de zwerver. “Ik kan mij niet voorstellen dat je zomaar iemand dood maakt. Als er een reden toe is, begrijp ik het nog wel. Maar dit zijn allemaal brave burgers die een ongelukkige ontmoeting hebben gehad met het lot.”
Ik at een boterham, trok mijn jas aan en ging naar buiten. Het regende weer eens. Toch had ik frisse lucht nodig.
Op de straat zag ik lelijke mensen met honden. Ze maakten me woest. “Waarom gaan brave burgers dood en blijven de klootzakken leven?” Het is allemaal zo oneerlijk. Iemand moest er eens iets aan doen.