Gezeik voor twee
(Theaterdialoog in een bedrijf, in dit geval een café)
(Theaterdialoog in een bedrijf, in dit geval een café)
(Dramaturgische aanwijzing: de twee spelers staan met hun rug naar het publiek te plassen.)
–
‘Zo, zeg.’
‘Nou Bas, zeg dat wel.’
‘Waarom?’
‘Dat het oplucht?’
‘Sinds wanneer lucht piesen op? We piesen toch de hele dag door? Ik bedoel, toch zeker een keer of vier of vijf per dag.’
‘Ja? En?’
‘Reinier, denk na. Waarom zou ik vier of vijf keer per dag opgelucht moeten zijn? Dat het gereedschap nog steeds werkt of zo?’
‘Maak jij je daar zorgen om dan?’
‘Ik niet. Mijn staaf functioneert als de beste. ’t Is dat ik liever niet heb dat je naar me kijkt als ik sta te zeiken, maar anders zou je die ferme straal eens moeten aanschouwen.’
‘Ik voel niet de geringste behoefte om jouw straal te aanschouwen.’
‘Dat valt me van je mee, Reinier.’
‘Vriend, ik ben geen flikker.’
‘Dat zeg jij. Jij zegt ook alleen maar dat je niet naar mijn zeikstraal wilt kijken. Maar ik verdenk je er wel van dat je zeer nieuwsgierig bent naar mijn prachtige orgaan.’
‘Bas, jij ziet altijd het slechte in de mens.’
‘Ik? Ik ben juist heel positief. Wie wil nou niet mijn schitterende dinges zien? Dat ik zelf steeds moet kijken, heeft niets met eigendunk of megalomanie te maken, maar alles met zorgvuldigheid.’
‘Huh? Hoe bedoel je?’
‘Ik wil niet over de rand heen pissen.’
‘Ach zo.’
‘Zo is dat.’
‘Zeg dat wel.’
‘Ik zeg het toch?’
‘Dat is waar.’
‘Tuurlijk is het waar, Reinier. Anders zei ik het toch niet?’
‘Je hebt gelijk.’
‘Vertel eens iets nieuws.’
‘Vriend, jij weet alles al.’
‘Gelukkig niet, zeg. Er zijn veel dingen die ik niet weet en die ik ook niet wil weten.’
‘Zoals daar zijn?’
(Zucht.) ‘Dat noemt zich een vriend. Of wacht, dat noemt mij een vriend.’
‘U raaskalt.’
‘Ik? Hoor wie het zegt. Jij begint toch bijna iedere mail of zin met het woord ‘Vriend’?’
‘Dat is zuiver symbolisch. Dat heeft te maken met een bepaalde sfeer scheppen.’
‘Een kleffe homosfeer zeker.’
‘Neen neen, Bas. Hier slaat u de plank danig mis.’
‘Ik sla helemaal geen planken. Dat doet zeer aan mijn tere pianohandjes, Reinier. Dat zou jij toch moeten weten.’
‘Precies. Ik ben hier de pianist.’
‘Dat geeft niets. Kan gebeuren. Vanavond eens vroeg naar bed, dan gaat het morgen vast beter.’
‘Dank u, dokter. Heeft u ook iets voor uw eigen tere pianohandjes?’
‘Stoppen met pianospelen, Reinier. Zou jij ook moeten doen.’
‘Waarom? Is het dan echt zo abominabel?’
‘Neen, vriend. Integendeel. U riedelt een aardig moppie weg. Maar een man zou beter zijn handen veel zachtaardiger gebruiken.’
‘O Bas, voel ik hier een poging tot intieme toenadering?’
‘Flikker op, zaadkameel. Ik mag dan een bierbuik hebben; u houdt uw handen thuis. Meer vrouwelijke rondingen zult u trouwens niet aan mij ontdekken. Of wacht, dat heerlijke kontje van mij mag er ook nog altijd zijn.’
‘Zelfkennis is een groot goed, Bas.’
‘Reinier, het is niet vaak dat jij iets raaks zegt.’
‘Ik dank u, o meester.’
‘Fijn.’
‘Precies.’
‘Waar hadden we het over?’
‘Vrouwelijke rondingen.’
‘Klopt. Dat was niet moeilijk raden. Als jij erbij bent, hebben we het altijd over vrouwelijke rondingen. Wat een plat figuur ben jij eigenlijk.’
‘Huh?’
‘Toch heb ik niets tegen de zachte glooiing van een fijne borst of bil.’
‘Ik voel een gedicht opkomen, Bas.’
‘Gadver, Reinier. Waarom altijd gelijk zo?’
‘Alles draait toch om de woordkunst?’
‘Mag ik een wind laten?’
‘Vooruit.’
‘Alles voor de kunst. Ik zoek nog een leuk modelletje.’
‘Je hebt je Vrouwlief toch thuis?’
‘Ja, dat is thuis. Daar heb ik dan nu niets aan, hè?’
‘Het barmeisje?’
‘Welke?’
‘Die met die grote tieten, Bas. Je hebt al vaak over haar geschreven.’
‘Jij met je tieten altijd. Toegegeven, het zijn goede tieten en haar kop staat me ook wel aan. Daar blijft het bij. Maar …’
‘Maar? Wat wil je nog meer?’
‘Dat andere barmeisje.’
‘Bas, ik dacht dat jij monogaam was.’
‘Dat ben ik ook, Reinier. Een barmeisje tegelijk.’
‘Wat zou zij wel niet denken als ze ons zo hoorde praten hier?’
‘O? Ik dacht dat dit de dameswc was!’
‘Dit is de heren, Bas.’
‘Neen Reinier, ik bedoel: als dat barmeisje ons zo hoorde praten hier, dan zou ze zeker niet denken: O? Ik dacht dat dit de dameswc was.’
‘Het wordt een beetje ingewikkeld.’
‘Voor jou wel. Hoe veel vingers heb jij? Niet gaan tellen nu! Je bent aan het piesen en als je je vingers gaat tellen, dan zeik je zo over de rand.’
‘Ik denk – even uit mijn hoofd – dat ik tien vingers heb.’
‘Nooit houtjes gehakt? Nooit gesneden bij het scheren der kin of zak?’
‘Dat wel, maar nooit mijn vingers geraakt.’
‘Tien vingers. Reinier, ik denk dat je daarmee voldoende vingers hebt om je IQ te tellen.’
‘Dat is een hele geruststelling.’
‘Fijn dat ik iemand gelukkig heb gemaakt.’
‘Vriend, ik ben je zeer erkentelijk.’
‘Nee, we gaan nu geen handen schudden. Schud maar wat anders.’
‘Ik ben nog niet klaar.’
‘O.’
‘Dus.’
‘Vandaar, Reinier.’
‘Zeker.’
‘Zo, zeg.’
‘Nou Bas, zeg dat wel.’
‘Waarom?’
–
Apeldoorn, juni 2012