bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

21-11-2007

In de Turkse winkel

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

De Turkse winkel bij mij om de hoek is een echte Turkse winkel. Precies zoals ik me een Turkse winkel zou voorstellen, als je me het gevraagd zou hebben toen ik nog in mijn Brabantse dorpje woonde. Net als een kind een huis tekent, had ik me een heel typische voorstelling van een Turkse buurtsuper. Compleet met een mooi meisje met hoofddoek. Nu woon ik in de grote stad en heb ik er eentje om de hoek. De schappen staan dicht op elkaar en zijn overvol gevuld met kleurige producten. Ik vind het heerlijk om er rond te lopen en de exotisch aandoende potjes te kopen. En omdat ik vaak geen idee heb wat er in zit, eet ik na een bezoekje aan de Özturk Market ook nog eens heel avontuurlijk. En vaak lekker.
Wat ik ook altijd zo mooi vind, is het meisje dat achter de kassa staat. Zeker weten of het nog een meisje is weet ik eigenlijk niet. Ze zal iets ouder zijn dan ik. Aan haar hoofddoek te zien is ze waarschijnlijk al getrouwd. Ze gaat traditioneel gekleed in een wijde lange broek en een wijd vallende tuniek eroverheen. Haar hoofddoekje past altijd perfect bij de kleur van haar kleding, en laat haar prachtige gezicht beter uit komen. Altijd als ik naar haar kijk ben ik gefixeerd op haar schitterende amandelkleurige ogen. Ik vond dat altijd een stomme uitdrukking, maar zij heeft ze.

Op een rustige ochtend was ik op zoek naar een bepaald soort honing, zo’n potje met nootjes erdoor. Erg lekker, maar nergens te vinden.
“Is er nog van die lekkere notenhoning? Ik kan het nergens vinden.” Toen ik het Turkse kassameisje aansprak, leek het alsof ik haar wakker maakte uit een overpeinzing. Ze keek me aan en leek meteen te begrijpen wat ik bedoelde.
“Ik denk het wel, hoor. Ik moet even achter kijken. Loop je mee?” Ze wenkte. Blijkbaar was het zo rustig, dat ze blij was met wat afleiding. Ik ging er gretig op in.
“Altijd leuk om eens bij een andere winkel in de keuken te kijken.”
“Werk jij ook in een winkel?” We liepen in het magazijn, daar waar bij ons de spannendste dingen gebeurden.
Ik keek haar aan. Licht viel door een hoog venster op haar rug, terwijl ze hoog reikte naar een pallet met potten honing. Voorzichtig pakte ik haar bij de heupen om haar te ondersteunen.
“Ik werk ook in een winkel, ja. Bij mij in het dorp. Het is soms lekker om elkaar te helpen, als je even iets hoger moet reiken dan je alleen kan. Vooral in een magazijn.”
Met een pot honing in haar hand draaide ze zich om. Mijn ene hand viel van haar af en met de andere streelde ik in de beweging haar billen.
“Ik vind het prettig om met een collega zoals jij ervaringen uit te wisselen,” zei ze. “Jij lijkt te zien dat het werk hier niet altijd makkelijk is.”
“Ik kijk graag naar je.”
“Ja, dat weet ik. Ik merk het elke keer als je de winkel binnen komt.” Ze glimlachte en legde haar hand losjes in mijn zij.
“Je hebt van die mooie donkere ogen,” zei ik. Ik bracht mijn handen naar haar hoofd en sloeg de hoofddoek wat naar achteren. Er kwam lang zwart haar onder vandaan. “Ik ben jaloers op je haar. En wat een schitterend sieraad heb je om je hals hangen. Mag ik het eens bekijken?” Ik legde mijn handen op haar hals en haar borst en betastte de ketting. Langzaam gleden mijn handen naar beneden langs de rondingen van haar borsten. “Meid,” zei ik zachtjes, “je hebt prachtige vormen. Zonde om die zo verborgen te houden.”
Haar hoofd boog iets achterover toen ik door haar haren streek. Ze zette de pot honing weg en legde haar hand in mijn nek. Langzaam bracht ze haar lippen naar de mijne. We zoenden langzaam en lekker. Een moment was ik echt betoverd. Toen was het voorbij.
“Neem de honing maar mee; het is een cadeautje van mij.” Met een twinkeling in haar ogen deed ze haar hoofddoek weer om en liep verder naar achter. Ik keerde terug in de winkel, en in de werkelijkheid. Het was hier gewoon dag, en ik moest weer verder met mijn beslommeringen.

Aan de kassa stond nu een oudere meneer. Hij werkte hier ook altijd.
“Heeft u börek?” vroeg ik. De man keek mij niet-begrijpend aan. “Börek, u weet wel. Van dat baksel met kaas- of vleesvulling.”
De man brabbelde iets in zijn Arabische taaltje.
“Ik was deze zomer op vakantie in Turkije,” ging ik verder. “Ik was ook een paar dagen in Istanbul. Istanbul. Kent u die stad?”
“Ja, die ken ik,” was het antwoord. Gelukkig. Hij keek me aan op een manier die ik nog niet goed kon inschatten.
“Mooie stad, hoor. Bent u er wel eens geweest?”
“Ja, een paar dagen.” Zijn blik zakte af omlaag, naar mijn vrouwelijke rondingen. Er begon iets te glinsteren in zijn ogen. Ik zuchtte. Het was weer eens zover.
“En wat vond u ervan?”
“Heel druk. Ik hield het maar een paar dagen uit.” Die viezerik stond me gewoon uit te kleden met zijn ogen. Zag ik dat nou goed, of kwam er een dun straaltje vocht uit zijn mondhoek lopen?
“U komt niet uit een stad?”
“Ik ben helemaal geen Turk.” Hij zei het mij iets te triomfantelijk. “Ik kom uit Iran.”
“Maar dat vroeg ik toch helemaal niet?” Deze meneer begon me danig op de zenuwen te werken. “Ik vroeg of u uit de stad komt! En of u börek heeft. Of kennen ze dat niet in Iran?”
“Wij kennen van alles,” zei hij. “Maar niet dat vrouwen zo praten tegen een man.”
“O, maar u bent hier niet in Iran, hoor.”
“U bent hier wel in mijn winkel. Ik ben hier de baas. In mijn cultuur doet de vrouw wat de man zegt.” Hij keek erbij alsof hij mij à la minute wilde nemen, hier op de toonbank.
“Meneer, u gaat hier toch niet de strenge moslim uithangen die neerbuigend doet naar dames, hè? U bent hier in Nederland, en u moet zich wel een beetje aanpassen aan de gewoontes van dit land.”
“Is vrijheid van godsdienst!” riep de man ineens uit. “Als ik mijn geloof niet mag belijden, dan is dat discriminatie!”
“Discriminatie, me reet,” ontsnapte me. “U kunt gewoon uw ongelijk niet toegeven. U wilt mij de les lezen, en omdat ik een vrouw ben, accepteert u niets van mij.”
“Mevrouw, jij geen respect hebben voor mijn cultuur!” fulmineerde hij. “Discriminatie!”

Ik kreeg ontzettend veel zin om te zeggen: “Kijk, dan haak ik af.” Maar ik deed het niet. “Barst,” zei ik. Ik liet het mandje met alle boodschappen op de band staan. “Doe je eens belangstellend naar je medemens, krijg je dit. Ik wil gewoon eens weten hoe het er aan toegaat in een Turkse winkel, wat van jullie artikelen zien en een praatje maken met de medewerkers. Dan verwacht ik niet zo’n brutale bek. Dan is die jongedame achter in de winkel wel wat vriendelijker. Mooie ogen en lekkere tieten. En zoenen als de beste. Heerlijk. Voor haar kom ik nog wel een keer terug. De ballen.”
Terwijl ik de meloen, de paprika’s en het Turkse brood in het mandje achter liet, draaide ik me om en verliet ik de winkel. Ik zag nog net dat de man naar adem hapte en in alle haast naar achteren de winkel in rende. Vuile Küttürk.

November 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

06-11-2007

Schoolliefde

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Bart was op zich wel een leuke jongen. Een beetje dom. Ik wond hem zo om mijn vinger. Wat ik ook voorstelde, hij ging er gretig op in. Nu zag ik er in die tijd ook wel uit om te grijpen. Ik droeg veel korte rokjes en luchtige topjes. Ik accentueerde mijn ogen met veel mascara. Op jonge leeftijd had ik al een boel rondingen. Ik was er vroeg bij met de tietjes. Bart kon zijn blik niet van mij af houden. Toch durfde hij nooit echt initiatief te nemen. Dat kwam vast door zijn nogal streng religieuze opvoeding. Zijn ouders zaten bij een of andere afsplitsing van de hervormde kerk. Hij droeg nog net geen zwarte kousen.

In de pauzes liep hij steeds achter mij aan. Ik vond die aandacht wel grappig. Hij kocht cola en chocolade voor me.
“Wat zie je toch in mij?” vroeg ik eens.
Hij schrok en begon te stotteren. “Eh, nou, eh … je ziet er l-lief uit… e-en je b-bent c-cool.”
“Je bent geen kwaaie, Bart,” zei ik. “Maar verwacht niet teveel. Nu nog niet. Later, misschien.”
Er verscheen een hoopvolle blik in zijn ogen. Zijn pupillen werden wijd. Hij stond wat ongemakkelijk op zijn benen te draaien. Toen ik naar zijn broek keek, wist ik voldoende. Deze knul kon ik laten doen wat ik wilde. En dat wond mij dan weer op.

Mijn moeder vond het echter minder spannend. Die hing af en toe de bezorgde ouder uit.
“Waar ga je vanavond heen?” vroeg ze onder het eten.
“Naar het park, een beetje hangen met de anderen,” zei ik.
“Niet te laat thuis, hoor!” klonk haar angstige stem.
“Mam, ik ben veertien. Ik loop niet meer in zeven sloten tegelijk.”
“Toch wil ik niet dat je alleen door het park fietst. Zeker niet in het donker.”
“Hoezo niet? Er gebeurt toch nooit iets?”
“Meid, je hoort soms verhalen. Van meisjes die van hun fiets af getrokken worden. Ik moet er niet aan denken dat zoiets met jou zou gebeuren.”
“Ik ga niet alleen. Ik ben met Daniëlle. Die is al vijftien. Wij kunnen best voor ons zelf zorgen!”
“Toch wil ik het niet hebben. Want wie zijn er allemaal daar bij jullie in het park?”
“Ik. Daniëlle. Bart. En een paar andere jongens van school.”
“Meid, meid. Pas toch op. Die jongens van tegenwoordig willen maar een ding. Zeker die bruin gekleurde knullen. Laat je toch niets wijsmaken.”
“Ma-ham, die jongens zijn leuk om mee te kletsen. Verder niet.”
“Joh, voor je het weet laat je in een roes een heleboel gebeuren. Ik zou niet willen dat je dingen gaat doen waar je achteraf spijt van hebt.”

Kijk, dan haak ik af. Ik gooide mijn mes en vork in mijn bord. “Mens, maak je nou niet zo druk. Ik ben niet zoals jij. Ik zorg er heus wel voor dat ik niet zwanger word als tiener, zoals jij.”
Dat was niet aardig van mij om te zeggen. Mijn moeder werd dan ook heel boos. Ik mocht die avond niet weg. Pissig stond ik op van tafel. Ik ging op mijn kamer zitten en bedacht manieren om de boel eens flink op te kloten.

Gefrustreerd over het gesprek stond ik de volgende ochtend op. Ik wist wat me te doen stond. In de klas kon ik nergens aan denken. Bart voelde dat ik iets van plan was. Hij wist dat soort dingen. En ik was botergeil door de gedachte. Mijn hoofd stond absoluut niet naar lessen volgen. Toen eindelijk het laatste uur geslagen had, knipoogde ik naar Bart. Hij had de hele middag zitten kijken en ik keek terug. Wat moest die arme jongen geil zijn. Elke keer dat we oogcontact maakten likte ik over mijn lippen of knipoogde ik. Het is niet moeilijk om een jongen het hoofd op hol te brengen. Die wetenschap zou ik later in mijn leven nog vaak gebruiken.

Zonder aarzeling toornde ik hem mee naar het stille plekje achter het fietsenhok waar ik wel vaker had staan zoenen met een andere jongen. Meteen toen we er waren, ging ik tekeer. Al snel sloten onze lippen zich in een innige kus. Ik voelde wat ik al eerder bij hem gevoeld had. Zijn piemel stond keihard in zijn broek. Ik fluisterde in zijn oor: “Hee, is dat een zaklamp in je broekzak, of ben je gewoon blij me te zien?” Hij hijgde alleen maar. Een lichte kreun kwam over zijn lippen, toen ik mijn hand in zijn broek stopte. De arme stakker. Nadenken kon hij niet meer. Waren alle mannen zo?

Snel trok ik mijn hand terug. Zijn zaad had een doel vandaag. Ik knoopte zijn broek los en zag het ding hangen. Door de plotselinge kou was-ie even wat slapper geworden. Bart keek me aan met ogen die alle kanten opdraaiden. O, wat was die jongen geil. Ik voelde me machtig. Zijn ogen puilden zowat uit zijn hoofd toen ik mijn broek los deed. Meteen wilde hij me betasten, maar met een gedecideerde handbeweging duwde ik hem van me af. Ik liet mijn broek een heel klein beetje zakken. Mijn slip hield ik aan. Er was net genoeg ruimte voor wat er te gebeuren stond. Met zijn dinges in mijn hand draaide ik me om. Zachtjes trok ik hem naar me toe. Ik hoorde hem kreunen toen ik het topje van zijn piemel met kleine rukjes in de richting van mijn achterkant drukte. Wat ik al hoopte, gebeurde meteen. Met een zucht moest Bart het laten lopen. Heel mijn onderbroekje zat onder zijn zaad. Het dikke stuk stof was helemaal doorweekt.

“Godverdomme, kun je niet even wachten, klootzak? Mag een meisje ook plezier hebben?” Ik trok hard aan de nog nadruipende piemel. Met mijn hand draaide ik de ballen van Bart een flinke kwartslag. Hij viel neer en huilde. Niet van geluk, neem ik aan. “Je begrijpt hoop ik dat ik hier niet zo van gediend ben?”
“Ik … ik … kon er echt niks aan doen, laten we … ” Verder kwam hij niet.
“Denk je nou echt dat ik nog iets met je wil nu?” Mijn hak kwam ongenadig hard in zijn buik terecht. Het gaf me een goed gevoel om hem te zien lijden.
“Hmmpf … ik wil je wel likken.” Hij stak zijn tong uit.
“Getver, ik wil je nooit meer zien. Ik wil dat je me nooit meer aankijkt en ik wil dat je met je handen van me af blijft! Anders weet morgen de hele school dit!”
Met een grote stap liep ik richting de uitgang van het fietsenhok. Mijn doordrenkte slipje zat glibberend rond mijn kont. Die ging vanavond lekker in de was, bovenop in de wasmand! Mama kon lekker de was doen morgen! Probleem opgelost.

November 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

30-10-2007

Winkelwagentjes

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Het werk in een supermarkt is helemaal niet zo saai als veel mensen denken. Tuurlijk, je hebt van die dagen dat je urenlang achter de kassa zit te gapen, maar het werk is ook wel afwisselend. Ikzelf doe niet alleen de klus van caissière, maar ook allerlei andere werkzaamheden. Zo sta ik net zo vaak achter de balie bij de klantenservice en de tabakverkoop. Dan krijg je de vreemdste vragen. Mij maakt het niet uit.

Soms is er even een tekort aan vakkenvullers en dan assisteer ik in de winkel. Of ik help bij het ordenen van de boodschappenkarren. Gut, wat kunnen de klanten er een rommeltje van maken, zeg. Je zou denken dat het statiegeldprincipe van een wagentje ertoe zou leiden dat iedereen zijn of haar karretje weer netjes terugbrengt, maar niets is minder waar. Ik heb al eens tot aan mijn oksels in de brandnetels hier op de hoek van het plantsoen gestaan om zo’n ding uit het struikgewas los te rukken. Iedere week maakt een medewerker van ons filiaal een uitgebreide tocht door de buurt en die vist ook vaak meerdere karren uit tuinen, groenstroken en flatportalen. Ze laten die krengen echt op de gekste plaatsen achter.
Laat ik het niet erger maken dan dat het is. Gelukkig zijn de meeste mensen zo beleefd om hun winkelwagentje terug te rijden naar de speciaal daarvoor geplaatste verzamelplekken. Maar ja, die bevinden zich meestal niet bij de ingang van de supermarkt zelf. En dus moeten twee medewerkers een paar keer per dag rijen met karren van de parkeerplaatsen terugbrengen naar het entree van de winkel.

Laatst was er een tekort aan vakkenvullers. Je weet wel, die jonge jongens die zo heerlijk slungelig in hun lijf zitten en hun haren zo pubersprieterig omhoog hebben gestyled met iets teveel gel. Er zijn een paar lekkere knullen bij, hoor, maar de meesten zijn toch echt veel te jong voor mij. Maar daar wilde ik het niet over hebben. Die vakkenvullers halen vaak ook de rijen winkelwagentjes weer naar de ingang van de supermarkt. Dus moest ik met Jurgen de karren van de parkeerplaatsen terughalen. Jurgen is een spetter. Als vrouw loop je daar graag naast. Maar het is wel een beetje domme spetter. In zijn vrije tijd doet hij aan krachttraining en bodybuilding. Zijn uniformshirt zit dan ook altijd strak rond zijn borst. Als er zware klussen zijn, vragen ze altijd hem. Hij is nogal een dommekracht, maar ook dat heeft zijn charmes.

Het was heel stil op de parkeerplaats. Er was geen kip te zien. Alleen bij de rij karren stond zo’n gehandicaptenscooter. Ik zie ze wel eens vaker. Van die driewielers, een wiel voor en twee achter. De voorkant lijkt op een scooter, maar de bestuurder zit op een soort bureaustoel. Vaak hebben ze zo’n rekje voorop hangen. Er komen wel eens klanten in de winkel en die halen hun boodschappen uit dat rekje en leggen het op de band. Nadat ze betaald hebben help ik dan die boodschappen weer terug te doen in dat rekje. Tja, als je in zo’n ding moet zitten, kun je niet met een kar of mandje door de winkel. Zo’n scooter neemt van zichzelf al een boel plaats in. Sommigen kunnen maar net langs de kassa.
Nu stond er zo’n gehandicaptenscooter voor de rij met winkelwagens die Jurgen en ik terug moesten halen. In de scooter zat een wat oudere man. Hij had zijn ene been over zijn andere geslagen en zat rustig in het zonnetje een sigaretje te roken. Zijn overhemd zat scheef dichtgeknoopt. Hij had grijs haar, dat aan een kant van zijn hoofd weg was. Hij had een grote kale plek, waar een boogvormig litteken in te zien was. Ik schrok een beetje. Jurgen verzamelde moed.
“Meneer?” vroeg hij. “Sorry, maar mogen wij er even bij? Wij moeten even wat winkelwagens terugbrengen.”
“Fluska betroebie kazzammul da wommiebil,” antwoordde de man. Jurgen en ik keken elkaar aan.
“Eh, pardon?” durfde ik. “Ik kon u niet goed verstaan. Wat zei u precies?”
“Gama hoo! Fan daagvin kallus piema.”
“Ik vind het heel vervelend,” zei ik. “Maar ik begrijp echt niet wat u zegt. Kunt u het nog een keer zeggen, maar nu iets langzamer?” Ik heb wel eens eerder mensen met een spraakprobleem in de winkel aan de kassa gehad. Met een hoop geduld kom je een heel eind.
Ineens zag ik dat de man met zijn half lamme hand in zijn kruis ging graaien.
“Sommige van die mongolen hebben constant een stijve,” zei ik met een knipoog tegen Jurgen. “Heb jij misschien ook een chromosoompje teveel? Dan wil ik wel met je spelen.”
Jurgen bloosde een beetje. Lief hè, als jongens blozen.
“Ik vind het een beetje aso, hoor,” zei hij. “Ook al kan die vent niet fatsoenlijk praten, hij kan toch wel van zijn zaakje afblijven als er een dame in de buurt is?” Jurgen noemde me een dame. Kijk, dat vind ik nou schattig.
“Hee, viezerik!” zei ik en ik gaf de man een duw. “Doe ’s effe normaal! Ga thuis maar op de Wehkampgids zitten geilen.”
“Maaf, maaf, fwal hullie mmwiefje szsien.” Hij greep weer in zijn kruis en maakte wrijvende bewegingen.

Ik keek Jurgen in zijn reebruine ogen en gaf de man een klap vol in het gezicht. Jurgen schrok.
“Samenie, kep biefie moe lees,” mompelde de man.
“Lekkere boom van me,” zei ik tegen Jurgen. “Je weet: een gewaarschuwd man telt voor twee. En ik heb hem toch echt gezegd dat-ie moest kappen met zijn seksuele intimidatie.”
Jurgen keek me aan. Nu zag ik het vuur in zijn ogen. Ineens gaf hij de man ook een klap in zijn gezicht.
“Hmmm …” Ik liet een kreun over mijn lippen komen toen ik de vuist van Jurgen tegen het geschrokken gelaat van de man zag kletsen.
“Mwaaaht, mek been spaak, bwief bwief!” De man bleef met zijn hand in zijn kruis wrijven.
Ik liep op hem af. Met mijn knie raakte ik hem vol in zijn maag. Het was makkelijk om hem zo te raken. Het karretje bood hem geen enkele bescherming.
Jurgen ramde met zijn elleboog het sleutelbeen van de gehandicapte aan gort. Zag ik een bobbel in zijn broek? Zou hij het echt leuk vinden? Ik knipoogde naar Jurgen. Zijn lach was veelbetekenend. Hij genoot hier echt van. Met een forse duw gooide ik de man uit zijn karretje.
“Ouwe geilbak, als je ons gewoon ons werk had laten doen was dit nooit gebeurd. In plaats daarvan ga jij een beetje zitten masturberen op de parkeerplaats.” Ik schopte hem tegen zijn hoofd. De geluiden die hij constant maakte, waren te irritant voor woorden.
Jurgen begon de man in zijn kruis te trappen. “Wat denk je wel, oude viezerd? Ik zal ervoor zorgen dat je je mijn kassameisje nog herinnert als je straks het ziekenhuis uit komt.”

Ik werd nu echt nat van Jurgen. Sterk, jongensachtig en nog galant ook. Hij nam het voor me op. Ik stapte over de man heen en kroop tegen mijn held aan. Wild begon ik hem in zijn nek te zoenen. Jurgen pakte me bij mijn borsten. Even keek hij opzij. Toen verslapte zijn aandacht voor mij.
“Hee, moet je kijken,” zei hij. Hij maakte zich van mij los en boog over de man heen. “Volgens mij wilde hij dit uit zijn broekzak pakken.”
De kreunende man hield met zijn bloederige hand een stukje papier vast. Ik pakte het en las: “Ik heb hersenletsel en kan niet praten. Wilt u mijn scooter alstublieft aan zetten als ik in de weg sta? Mijn begeleider komt mij zo helpen. Ik kan niet zelf de scooter besturen.”
“Haha, dat is grappig!” zei Jurgen. “Het was helemaal niet nodig om zo tegen die man tekeer te gaan.”

Weer wat geleerd. Het werk in een supermarkt is echt niet saai.

Oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

23-10-2007

Hij is lief voor mij

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Iedere morgen ga ik naar mijn stage. Als ik het kantoor binnenkom, dan zit hij daar achter zijn pc. Er liggen allerlei papieren om hem heen. Zijn vingers gaan snel en zelfverzekerd over het toetsenbord. Naast de computer staat een rij boeken met vakliteratuur en daarnaast weer een draagbare radio-cd-speler. Hij neemt altijd zijn eigen muziek mee. Een klein stapeltje cd’s ligt bij de speler. Vaak komt er vreemde muziek uit het apparaat. Klanken van over de hele wereld, of hippiemuziek. Soms hoor ik ook ellenlange gitaarsolo’s of juist weer meditatiemuziek.

Als ik binnenkom, zeg ik: “Goedemorgen.” Onmiddellijk kijkt hij op van zijn werk en kijkt hij me aan.
“Hoi, goeiemorgen,” zegt hij. Hij knippert met twee ogen tegelijk en glimlacht. Ik lach naar hem terug en hang mijn jas op.
Ik kijk naar hem. Hij is weer verder gegaan met zijn werk. Zo ontspannen als hij daar zit. De rust die er van hem uitgaat. Het maakt dat ik me hier thuis voel, ook al ben ik pas een paar dagen hier op deze stageplek.
Hij is niet echt een knappe man. Maar hij straalt iets uit. Hij ziet er niet oogverblindend uit. Zeker niet. Eerder bijzonder. Hij heeft een wat bol gezicht en een beginnend buikje. Op zijn leeftijd mag dat wel, ook al kan ik moeilijk inschatten hoe oud hij precies is. Zijn haar hangt op zijn schouders en is grijzend. Hij heeft zijn baard kort geschoren. Ook in zijn kledingkeus is hij wel opmerkelijk. Vanwege zijn werk moet hij in pak lopen. Hij kiest voor zwarte kostuums, maar draagt vaak een knalgele stropdas.

Hij is de manager van de afdeling. ’s Morgens vroeg gaan we met het team om de tafel zitten en verdelen we de taken voor die dag. Er is koffie en thee. Hij drinkt zijn koffie zwart; ik heb thee. Medewerkers praten door elkaar heen. Rustig bespreekt hij de zaken die besproken moeten worden. Als collega’s boos worden of geïrriteerd, dan luistert hij geduldig. Hij laat zich niet van de wijs brengen. Hij knikt en zegt dat hij het probleem begrijpt. Dan nodigt hij de betrokken medewerker uit om het probleem met hem onder vier ogen te bespreken, of om het als agendapunt voor een teamoverleg voor te bereiden. Het lijkt wel of niets hem kan opwinden of in de stress laten raken. Knap, hoor.
Na tien minuutjes is er besproken wat nodig is. Dan staat hij op en gaat weer achter zijn computer zitten. Het is voor de anderen een teken dat ze ook aan het werk gaan, lijkt het wel. Langzaam staat iedereen op en gaat naar zijn eigen werkplek.

Gedurende de dag zie ik hem op bepaalde momenten. Bijvoorbeeld tijdens de koffiepauze in de kantine. Meestal komt hij luid zingend binnen. Dan moet iedereen wel naar hem kijken. Ik ook. Hij vindt mij ook altijd snel en dan hebben we oogcontact. Weer die knipoog. Hij komt meestal niet bij mij aan tafel zitten; zijn pauze gebruikt hij vaak voor informeel overleg met collega’s. Toch zegt hij altijd iets vriendelijks tegen mij als ik langs kom lopen.
Hij ziet echt alles. Mij ook. We kijken elkaar vaak aan. Nu vallen mijn ogen ook wel op, denk ik. Ik accentueer ze met mascara. Volgens mij kijkt hij graag in mijn ogen. Verder ben ik niet zo’n opzichtig type. Ik heb mijn blonde haren wat sprieterig omhoog staan en ik kleed me nogal onopvallend.
Als het nodig is, komt hij naar mij toe. “Hee, ik zie dat je dit en dat doet,” zegt hij dan. Hij vraagt waarom ik dat zo doe. Of hij legt uit dat dat hier niet de gewoonte is. Altijd op een respectvolle manier. Ik ben de stagiaire, en hij neemt dat heel serieus. Voortdurend vraagt hij hoe ik handel en hoe ik het de volgende keer zou doen. Hij zorgt ervoor dat ik kan leren.

Hij maakt de hele dag door grapjes, tegen alles en iedereen. Hij plaagt veel. Mij ook. Als ik eens struikel of iets laat vallen, dan begint hij een heel verhaal over hoe dom sommige vrouwen kunnen zijn. Hij lokt het uit: ik ga er vrolijk tegenin. En dan ontstaat er vaak een grappige discussie.
“Vergeet niet,” zei hij gisteren met die knipoog, “ik had je vader kunnen zijn. Als je moeder maar gewild had.” Ik moest lachen. Alle andere collega’s om mij heen ook.
De ellende is: hij heeft gelijk. Hij is heel wat ouder dan ik. En leeft in een heel andere wereld dan ik. Hij heeft veel meegemaakt in het leven; ik sta pas aan het begin. Maar toch heb ik ook het idee dat dat niet veel uitmaakt.

Aan het eind van de dag haal ik mijn tas op uit het kantoortje waar we elkaar vanmorgen gezien hebben. Hij zit er weer, druk bezig achter de computer. En opnieuw met bijzondere muziek uit de stereo. Als ik binnenkom, kijkt hij op.
“Hoe gaat het?” vraagt hij. “Voel je je hier al een beetje op je plek?”
Ik knik. “Het gaat goed, hoor.”
“Hoe vind je het hier?”
“Leuk.”
“Leuk? Is dat alles?” vraagt hij. “Wat is er dan precies leuk?”
Zijn vraag is zo rechtstreeks. Hij kijkt me vriendelijk aan. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Intuïtief haal ik mijn schouders op. “Gewoon. Leuk.”
Hij lacht. “Dat is geen antwoord, hoor. Maar je hoeft er ook niet meteen op te antwoorden. Het is wel goed om je de komende tijd eens af te vragen wat dit werk voor jou nou leuk maakt.”
“Ja.” Ik moet giechelen. Ik weet echt niet wat ik moet zeggen. Als hij nou maar niet denkt dat ik een oppervlakkige muts ben of zo.
“Nou,” gaat hij verder, “als je verder nog vragen hebt, of je wilt iets weten, of als je wilt dat ik je met iets ondersteun, dan mag je mij altijd vragen, hè?”
Ik knik. “Ik weet het.”
“Doen, hoor!” Hij knipoogt voor de zoveelste keer naar me.
Als ik het gebouw verlaat, verlang ik alweer naar morgen. En stiekem naar meer.

Hij is lief voor mij.

Oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK.

• • •
 

09-10-2007

Arachnophobia

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

In mijn fanmail wordt regelmatig gevraagd in welke supermarkt ik werk. Blijkbaar zijn er genoeg jongetjes die het emballagehok wel eens van binnen willen zien. De naakte waarheid is echter dat ik een echte baan heb. Ik ben nog niet zo lang geleden begonnen met een zogenaamde ‘ondersteundende’ functie in een IT-bedrijf.
Steunen en kreunen kan in deze functie maar al te goed. Ik heb lekkere collega’s genoeg. Het zijn wel bijna allemaal nerds, maar die hebben vaak het meeste vuur in hun lendenen. En nerds zijn leuk; veel leuker dan die marketingmannetjes die denken dat ze door hun geblaat de wereld aan hun voeten kunnen krijgen. Of mij op mijn knieën.
Nee, aan dat soort jongens heb ik echt een hekel. Ik vind het best dat ze overdrijven tot hun vakgebied hebben gekozen. Maar laat ze even normaal doen tegen de mensen die met ze moeten werken, zeg!

Laatst zaten we met een leuk groepje mensen in de kantine. We hadden het over de verschillende baantjes die we ondergaan hebben voor we klaar waren met spelen en een echte baan namen. De marketing-blaataap was er wat later bij komen zitten. Meteen aanwezig nog voor hij wist waar we het over hadden, waren de eerste “jah, had ik ook” en “hmm hmm’s” hem al ontsnapt. Sjors was een stereotiep, zonder dat hij er iets voor hoefde te doen. Altijd in pak, ook als hij de deur niet uit hoefde. Met zijn te dikke kop riep hij elke avond dat hij ging squashen, maar zijn pens spreekt dit tegen.

Op het moment dat ik opmerkte kassameisje te zijn geweest, brak hij los met zijn favoriete verhaal.
“Toen ik nog op de groenteafdeling in een supermarkt werkte,” vertelde Sjors, “toen hadden we een keer zo’n bananendoos waar zo’n spin in zat.”
“Getsie,” zei Marjolein van de repro. “Ik ben als de dood voor spinnen.”
“Nou, ik niet,” ging Sjors verder. “Tussen de gele vruchten door verschenen ineens de zwarte harige poten van een reusachtige spin. Ik geef toe, ik schrok me een hoedje. Stond er een of ander hysterisch wijf bij de bananen die hem ook zag. En die begón me toch te gillen! De hele winkel was plotseling één chaos.”
“Wat voor spin was het, Sjors?” vroeg ik met een nogal ongelovig gezicht.
“O, zo’n bananenspin, of hoe heet zo’n kreng?”
“Een vogelspin?”
“Precies.”
“De vogelspin is geen aparte soort,” legde ik Marjolein uit. “Het is een verzamelnaam voor een aantal grote spinnen. Vogelspinnen is een algemene naam voor een flink aantal soorten grote spinnen uit de onderorde Mygalomorphae (vroeger: Orthognata), rechtkakigen, in het bijzonder de familie Aviculariidae.”
“Jij weet er veel van af,” zei Marjolein.
“Ja, ik heb een brede interesse en ik ben gek op huisdieren.”
“Maar goed,” ging Sjors verder. “Uiteindelijk heb ik hem onder mijn schoenzool weten te pletten.”
“Dapper, hoor,” zei Marjolein.
“Och,” haalde Sjors stoer zijn schouders op.
“Je zult wel de held van de dag geweest zijn?” vroeg ik spottend.
“Ja. Klinkt gek, maar al die meiskes achter de kassa vonden me echt een hele vent. In het magazijn heb ik nog ‘bedankje’ gekregen van een van de dames.” Hij knipoogde er vet bij. “Dat had ik als redder wel verdiend.”
“Een vogelspin,” zei ik, hardop voor me uitdenkend.
“Een vogelspin, ja.” Sjors werd zenuwachtig. “Die beesten zijn dodelijk.”
“Nou, niet voor mensen. Dat is alleen in Bond-films, hoor. Voor mensen is de beet van een vogelspin te vergelijken met een wespensteek.” Ik genoot. “En die kwam uit een bananendoos, Sjors?”
“Uit een bananendoos, ja.” Het zweet stond op zijn kop.
“Jeetje, Sjors,” zei ik. “Dat Broodje Aap-verhaal gelooft niemand toch nog?”
“Hoe bedoel je?” vroeg hij.
“Nou, iedereen weet dat die bananendozen in het vliegtuig in het ruim staan. En daar is het veel te koud. Die spinnen overleven dat niet. En al komen ze met de boot, dan duurt de reis te lang en gaan ze dood van de honger.”
“Wat is een broodje aap?” vroeg hij.
Kijk, dan haak ik af. Ik stond op en ging naar mijn eigen bureau terug.

Ik zat er nog geen paar minuten, of Sjors kwam binnen. Ook hij heeft zijn bureau in onze kantoorruimte. Hij keek me niet aan en ging schichtig achter zijn pc zitten.
Ineens gaf hij een gil.
“Wat is er, Sjors?” vroeg ik. Ik stond op en keek hem aan. Hij zag lijkbleek.
Op zijn bureau zat een flinke spin, die naar het toetsenbord van Sjors’ computer wandelde. Intuïtief trok ik mijn pump uit en liep ik op het bureau af. Het monstertje bleef stil staan. Langzaam kwam ik dichterbij. De spin zat zijn poten te wrijven in het zonlicht. Ik hief mijn schoen omhoog en liet hem met ferme kracht op het dikke lijf terecht komen. Flats! Een groot deel van het lijf was geplet. Een dikkige zwartbruine derrie kwam uit het beest omhooglillen. En de hak van mijn pump ragde dwars door het toetsenbord van Sjors heen. Geheel overbodig gaf ik hem nog een hengst. En nog eens en nog eens. De toetsen van het bord van Sjors kletterden alle kanten op. Hijzelf zat te gillen als een mietje. Zijn hoofd in zijn handen. De hele afdeling keek naar het bizarre tafereel. De acht poten bewogen niet meer.

Ik had mijn vieze pump nog in de hand, toen ik de bibberende jongen in mijn armen nam. Met mijn lege hand duwde ik van achteren zijn hoofd naar me toe. Ik drukte mijn lippen op die van hem en stak mijn tong ruw in zijn mond. Ik lepelde even flink rond zijn gebit, zijn gehemelte en zijn tong. Toen trok ik mezelf weer terug.
“Zo,” zei ik. “Dat had ik als redder wel even verdiend, vind je niet?”

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

18-09-2007

PIN-nig

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

“Pff, staan we dan weer, hè? Te wachten op de kassa,” hoor ik een klant zeggen tegen de meneer achter haar. Gelukkig zegt die man eigenlijk niks terug. Alleen: “Hmm …” Hij mompelt nog iets onverstaanbaars en kijkt vervolgens een andere kant op. Groot gelijk. Dat zou ik ook doen als er zo’n wijf met me wil praten.

Het is al de hele dag gezeur. Toen ik binnenkwam hoorde ik van een collega dat er problemen waren met de pinautomaten van een tweetal kassa’s. Ik wist meteen: dit wordt een klotedag.
Op dagen als deze zijn de rijen langer, de mensen onvriendelijker en de baas ongeduldiger. Niemand heeft tegenwoordig nog contant geld in de portemonnee. En de klanten die dat wel hebben zijn bejaard en houden de boel alleen maar langer op. De storingen aan de pinautomaten van kassa twee en kassa drie staan keurig vermeld op een bordje aan het begin van de rij. De rest van de automaten werkt nog wel. Ik neem kassa negen over en krijg meteen de volle laag van het vrouwtje.

“Hallo? Kunnen jullie even opschieten? Er staan hier mensen te wachten.”
Mijn collega draagt de laatste dingen over en ik zit nog niet eens goed op mijn stoel. Dan hoor ik dit.
“Het is heel erg druk in de winkel, hoor,” gaat deze klant door. “Kom op, tijd om te werken!”
“Mevrouw, mijn collega draagt mij even belangrijke dingen over,” zeg ik beleefd. “Een momentje geduld, alstublieft.” Ik denk: “Bla bla, wijf.”
“Het is te gek voor woorden dat ze twee van de negen pinautomaten buiten werking laten op dit tijdstip van de dag. En als ze dat nou nog op kunnen vangen met een beetje service… maar nee hoor, ze gaan staan kletsen alsof iedereen hier alle tijd van de wereld heeft.”

Ze praat niet direct tegen mij. Dat vind ik nog wel het alleronbeleefdste wat een mens kan doen. Dat wijf praat tegen de man achter haar in de rij, of tegen de hele rij achter haar. Daar vindt ze medestanders. Nee, ze dénkt dat ze medestanders vindt. De man achter haar en de andere mensen in de rij kijken ongemakkelijk een andere kant op.
De boodschap is evenwel voor mij bedoeld. Niet dat ik er iets aan kan doen dat zij een tyfuswijf is, of dat er een paar pinautomaten stuk zijn, of dat er oorlog is in de wereld, of honger in Darfur. Nee, daar houdt dit type geen rekening mee. Ze moet gewoon even klagen tegen mensen die knikken en denken dat ik als caissière enige invloed heb op de werking van een stukje hoogwaardige techniek. Ik lach en wens haar stilletjes een langzame en vooral pijnlijke dood, terwijl ik mijn kassa start en mijn stoel goed zet.
Ze heeft haar boodschapjes op de band gelegd. Die liggen nu klaar om gescand te worden: een korfje vruchtenyoghurt, een blik gepelde tomaten, een half casinobrood, een pak zilvervliesrijst. Wat ze daar mee moet is me onduidelijk. Het lijkt me een type dat de komkommers uitzoekt op pasvorm in plaats van op smaak. Om toch maar vlot van het zeikwijf en de rest van de wachtende klanten af te zijn begin ik de spullen te scannen.

“Heeft u een spaarkaart?” vraag ik glimlachend. “Wilt u zegeltjes?”
De vrouw schudt van nee.
“Doet u mee aan de Phantasialand spaaractie? En heeft u een koffiekaart?”
Het irriteert haar en ik vind het leuk. De koffiekaart bestaat niet eens.
Dan moet ze betalen. Op het moment dat ze haar pas door de gleuf haalt, hoor ik haar mompelen. De bekende piep, pincode en ‘ok’. Dan is het wachten. Het duurt lang, alsof de bank het even zeker wil weten, voor het slechte nieuws op het schermpje verschijnt. Er piept iets vanuit de elektronische kassa.

“‘Uw saldo is niet toereikend’, zegt het apparaat, mevrouw.” Ik kijk haar vriendelijk, maar toch ook wel triomfantelijk aan.
“Dat kan niet. Verdomme.” Ze kijkt schichtig naar de rij achter zich.
“De betaling is mislukt, kunt u misschien op een andere manier betalen?” Ik glimlach mijn alleraardigste lach en weet al hoe laat het is.
“Deze automaat is ook al stuk,” zegt ze tegen de rij achter haar.
“Mevrouw,” leg ik net te hard en hoorbaar aan haar uit, “deze automaat werkt prima. Het apparaat geeft aan dat uw saldo niet toereikend is.”
“Maar ik héb wél geld!” schreeuwt ze. Zie ik dat nou goed of staat ze nog te stampvoeten ook? “Jullie willen me gewoon niet geloven!”
“Daar heeft het niet zoveel mee te maken, mevrouw. Ik moet volgens de regels te werk gaan. U kunt om een of andere reden met deze pas niet betalen.”
“Ik heb van de week nog geld gebeurd!” Ze wil de spullen van de band halen.
“Dat geloof ik wel, maar ik kan u deze boodschappen nu niet mee geven. U heeft nog niet betaald.”
“Ik heb wél betaald! Ik betaal me scheel hier! Ik betaal al jaren veel te veel!”
“Het spijt me, mevrouw. Wilt u die spullen hier laten en nu plaats maken voor de volgende klant?”
“Ik heb nu even maling aan de volgende klant! En het spijt jou helemaal niet, trut! Jij vindt het gewoon leuk om mensen te pesten! Geef mij mijn boodschappen!”
“Mevrouw, u heeft ze niet betaald, dus zijn ze niet van u. Pas als u betaalt, krijgt u ze mee.”
“Wat is dat godverdomme voor grote bek? Beetje respect, ja? De klant is koning! Ik ga een klacht indienen!”

Kijk, dan haak ik af. Ik pak de goedkope vruchtenyoghurt en trek het dekseltje van het korfje af. Met één beweging smijt ik de volledige inhoud in haar gezicht. “Hier,” zeg ik kalmpjes. “Uw yoghurt.” Ik open het blik gepelde tomaten bij het lipje, gris over de band haar decolleté naar mij toe en deponeer de inhoud van het blik in de geul tussen haar dikke oude tieten. “En daar zijn uw gepelde tomaten.” Ik haal het half gesneden casinobrood uit het zakje en prop het in haar van verbazing opengesperde mond. “En een wit casino.” Het pak rijst scheur ik open en ik giet de bruinige korrels over haar haren heen. De vrouw hangt hijgend over de band. Ze probeert adem te halen, maar dat gaat nogal moeilijk, geloof ik. Langzaam zakt ze door de knieën. Terwijl ze ineenzijgt, kijkt ze mij nog met wijd open ogen aan.
“Kijkt u eens, mevrouw,” zeg ik haar nog. “Hier hebt u uw boodschappen. Gratis.”

Ik glimlach naar de volgende klant in de rij.
“Komt u maar hoor, er is niks mis met de automaat aan deze kassa.”

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

15-09-2007

Echt geen seks

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

De meeste mensen die mij kennen, weten wel een beetje hoe ik in elkaar steek. Ik wil onafhankelijk zijn in alles wat ik doe, en niet gebonden zijn aan welke verplichting dan ook. Die carrière van mij, die gaat dan ook voor alles. Wat niet wegneemt dat ik af en toe grote behoefte heb aan een flinke portie buitenissige seks.

Zo ook die donderdagmorgen. Ik was ’s morgens het kantoor binnengekomen en hij viel me onmiddellijk op. Een nieuwe jongen op het bureau en ik wist van niets? Tijdens het werkoverleg liet ik niets van mijn belangstelling merken, maar ik nam hem goed op. Hij deed zijn best slim over te komen. Soms maakte hij een opmerking die inhoudsloos genoeg was om niemand voor het hoofd te stoten, maar die liet blijken dat hij wist waar het over ging. Een beetje vragen naar de bekende weg, zeg maar. Hij zag er verzorgd uit. Zijn haren waren kort geknipt en hij was glad geschoren. Hij droeg een pak, maar had het jasje uitgedaan. Alleen dat groene overhemd vond ik wat overdreven. Gelukkig droeg hij geen stropdas. Je zag hem staan voor de spiegel vanmorgen, twijfelend in zijn ongemakkelijk zittende plooibroek.

Toen de meeting afgelopen was, zag ik dat hij de vergaderkamer verliet. Ik pakte snel mijn spullen en liep achter hem aan. Hij liep langs de kopieermachine en verdween toen in het herentoilet. Ik bedacht me niet en deed hetzelfde. Hij stond bij een urinoir. Ik liep naar de wastafel en begon mijn handen te wassen. In de spiegel zag ik dat hij verbaasd omkeek.

“Eh, sorry…”, begon hij hakkelend, “maar heb je door dat je in het herentoilet terecht bent gekomen?”
“O, is dat zo?”, deed ik net alsof ik verbaasd was. “Stom. Ik dacht er niet bij na.”
Hij had zijn gulp dichtgeritst en draaide zich om. Ik droogde mijn handen af. Hij kwam naar de wastafel en begon zijn handen te wassen.
“Ben je nieuw hier?”, vroeg ik naar de bekende weg. Dat kan ik namelijk ook.
“Ja. Gisteren begonnen.”
“Welke afdeling?”
“Development. Of, eh, Software Engineering, zoals het officieel heet. Ik zit in het team van Hans de Bok.”
“Is het wat?” Hans was zo’n uitgerangeerde, overspannen stresskip die ze manager hadden gemaakt omdat hij niks kon.
“Dat kan ik nog niet zeggen na een dag. Maar er liggen volgens mij genoeg kansen en uitdagingen.”

Kansen en uitdagingen, als iemand dat in een serieus gesprek zegt, moet ik altijd heel erg kotsen. Dus ik besloot er geen gras overheen te laten groeien. Ik ging dichter naar hem toe en legde mijn hand op zijn schouder.
“Over kansen en uitdagingen gesproken. Is er een kans dat wij een uitdaging aangaan?”
“Wat bedoel je?” vroeg hij verbaasd.
“Ach, gewoon. Ik wil onafhankelijk zijn in alles wat ik doe, en niet gebonden zijn aan welke verplichting dan ook. Die carrière van mij, die gaat dan ook voor alles. Wat niet wegneemt dat ik af en toe grote behoefte heb aan een flinke portie buitenissige seks.”
De jongeman begon zwaar te ademen. Hij draaide zich naar mij toe, maar bleef wat aarzelend staan.

“Kom, niet zo terughoudend”, zei ik. Ik pakte zijn handen en legde die op mijn borsten. Zelf pakte ik zijn kont lekker vast en begon ik zijn broek los te maken. Mijn initiatief viel in goede aarde. Hij drukte zijn lippen in mijn hals. Ik had zijn broek open en die zakte op zijn enkels. Toen pakte ik zijn overhemd met twee handen bij het bovenste knoopje beet en rukte het open. De knoopjes stuiterden over de tegels. Mijn handen streken over zijn blote torso. Ik werd er zowaar heet van. Hij had inmiddels mijn korte rok omhooggetrokken en zat met zijn hand in mijn string. Zelf had ik al zijn boxershort bij het boord vastgepakt. Handig deed ik die naar beneden. Ik wierp een blik naar zijn in oprichting zijnde orgaan. Hij mocht er zijn. Maar wat was dat? In zijn witte onderbroek zat een knoert van een bruine streep.

Kijk, dan haak ik af. Ik deed een stap naar achteren. Zijn handen verdwenen uit mijn kleren.
“Viezerik”, zei ik. “Dacht je werkelijk dat ik met zó iemand een flinke portie buitenissige seks zou willen hebben?”
“Huh? Wat bedoel je?” vroeg hij niet-begrijpend.
Ik antwoordde niet, maar draaide me om en liep naar de deur van de toiletruimte. Hij bleef achter met zijn overhemd opengescheurd, en met zijn broek en boxershort op zijn enkels.
Toen ik de deur opengooide, botste ik bijna tegen de manager van de afdeling Development op.
“Sorry Hans”, zei ik. “Ik had me vergist.” Zonder verder nog aandacht te besteden aan zijn verbaasde blik liep ik naar mijn kantoor. Wél zag ik vanuit een ooghoek dat hij hoofdschuddend de toiletruimte betrad.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

07-09-2007

Bloedrood

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Met dank aan de hormonen…

Als vrouw zijnde heb ik soms van die dagen. Moet ik er meer over vertellen? Laat ik het er maar op houden dat mijn haar voor geen meter zit en dat mijn gemoedstoestand niet zo gelijkmatig is als anders. Hormonen: ze zouden ze moeten afschaffen.
Het vervelendste is als mannen erover beginnen. Laatst ontmoette ik er een die zei dat hijzelf het grootste slachtoffer was van de menstruatie van zijn vrouw: “Want ik moet de hele dag naar dat uitgezakte kapsel kijken!” Of nog erger: “Ik heb drie hele dagen last van dat chagrijnige smoel.” Soms tref je d’r ook wel eens eentje die een betere poging waagt. Ik krijg echte moordneigingen van mannen die laatdunkend doen over menstrueren. Sommige kerels bedoelen het goed, al snappen ze er geen bal van. Ze denken te weten wat het voor ergernis is. Maar uiteindelijk gaan ze toch allemaal onderuit. Neem nou de volgende situatie.

Ik kwam de supermarkt binnen en liep door naar de medewerkersruimte. Daar hing ik mijn jas op en trok ik de uniformjas aan.
“Goedemiddag,” hoorde ik achter mij. Ik draaide me om. Het was die jonge vakkenvuller van de non-food afdeling. Een lekkere knul. Ik had wel eens met hem staan zoenen in het emballagehok.
“Hee, hoi.”
“Je ziet er mooi uit,” zei hij.
“Mijn haar zit vandaag nergens naar.”
“Ach, ik hou wel van een beetje wild.” Hij snoof en gaf me een vettige knipoog.
“En ik van wilde kerels.”
“Zie ik je in de eerste rookpauze even in het magazijn?” fluisterde hij.
Ondanks mijn toestand vond ik het wel spannend, en ik zei: “Is goed. Jij mag er ook altijd best zijn.”

Die middag achter de kassa was het saai. Vrijdag overdag is het bij ons nooit druk. Pas later, tijdens de koopavond, dan komen de klanten. Hordes gezinnen die de weekendboodschappen komen halen. Van die saaie vrouwen, doodgeslagen door hun kinderen. Ze nemen massaal hun kerel mee om het weekend al ruziënd te kunnen beginnen. Die ellende zat er aan te komen. Ik voelde het aan mijn water. Nu had ik niet zoveel te doen. Ik was dan ook blij dat het rookpauze was. Snel ging ik naar het magazijn. Ik wachtte bij de voorraad dranken. Snel bracht ik nog even mijn haren wat in fatsoen, voor zover dat ging.

“Hee, ben je daar al?” zei een stem. Ik keek opzij en zag hem. Hij keek me glimlachend aan.
“Had je iemand verwacht, dan?” vroeg ik. “Had je ook nog met iemand anders afgesproken? Toch niet die tuthola van de kaas, hè?”
“Nee, die nooit meer. Ik heb d’r wel eens geprobeerd te benaderen, maar toen ik een hand op haar knie legde, werd ze al allergisch. Bleek ze ongesteld te zijn.”
“O? Is dat een bezwaar dan?”
“Nee joh,” lachte hij. “Dat is toch de normaalste zaak van de wereld? Vrouwen zijn nou eenmaal regelmatig ongesteld. Dat hoort er gewoon bij. Dus ik zei tegen die tuthola dat ik dat helemaal niet erg vond, dat ze ongesteld was. Begon ze over seks voor het huwelijk en zo.”
“Dat is bij mij geen probleem,” vertelde ik.
“Nee? Vertel daar eens wat meer over.”
“Seks, daar moet je niet over praten. Dat moet je gewoon doen,” was mijn mening. “Niks mis met een stomend hete pot seks. Zo vaak mogelijk.”
“Je hebt gelijk,” zei hij. Hij kwam dichterbij en sloeg zijn armen om mij heen. Ik boog naar voren en zoende hem vol op zijn mond. “En je zoent lekker,” hijgde hij. Zijn tong drong tussen mijn lippen door mijn mond in. Hij wurmde zijn been tussen de mijne. Het was een heerlijk gevoel om zijn gespannen spier tegen mijn warme orgaan te voelen. Zijn opgezwollen orgaan duwde zacht maar dwingend in mijn onderbuik.
“Eh, wacht even,” zei ik.
“Hoezo? Net zeg je dat je zovaak mogelijk … heb je nu dan geen zin in een stomend hete pot seks?”
“Sorry, ik heb mijn dag niet.”
“O, is dat het? Je bent ongesteld. Oftewel: lek. Ik dacht al: wat ruik ik toch?”

Kijk, dan haak ik af. Ineens zag ik hem in een van die mannen die met hun vrouw boodschappen ging doen op vrijdag. Alleen maar om zijn vadzige mokkel tevreden te houden, zodat hij seks kon hebben. Automatisch ging mijn knie omhoog. Ik trof hem vol. Het was een heerlijk gevoel om mijn knie tegen zijn weke delen te voelen. Hij klapte dubbel en belandde met zijn kop in mijn decolleté. Met twee vuisten ramde ik hem van boven op zijn schedel.
Hij zakte door de knieën en viel languit voorover op de grond. Ik keek letterlijk en figuurlijk op hem neer. Kreunend lag hij daar. Naast ons stond een stapel kratten goedkope wijn. Toen ik hem zijn hoofd zag optillen besloot ik wat ik moest doen. Hij was de loser bij de kassa, de klootzak die vanavond aan de kassa stond en probeerde met me te flirten terwijl hun domme, saaie vrouwen bezig waren de boodschappen in te pakken en de kinderen in het gareel te houden.

Ik pakte een fles en sloeg die op zijn hoofd kapot. Het geluid was mooier dan dat van zijn plettende ballen op mijn knie. Het was een kinderkoor op speed. Het glas kletterde alle kanten op. Bloed gutste uit een wond en vermengde zich met de inhoud van de fles. Het was rode wijn. Bloedrood. En goede wijn smaakt naar meer. Ik pakte het bovenste krat van de stapel en hief het hoog boven mijn hoofd. Eén moment zag ik hem lijden. Zijn ogen draaiden mijn kant uit en in zijn blik zag ik dat hij wist wat er ging gebeuren. Toen kraakte alles: de flessen, zijn schedel en mijn wraakzucht.

Besmeurd met rode wijn ging ik terug naar de winkel. De twee veertienjarige vakkenvullers keken me raar aan. Angst stond in hun ogen toen ik lief naar ze glimlachte. Het was dezelfde glimlach die ik achter de kassa had als er weer zo’n veertiger stond te geilen tijdens het pinnen.
Vandaag had ik ze allemaal te pakken. Soms sta ik versteld van mijn eigen kracht. Met dank aan de hormonen.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

29-08-2007

Automechanisch

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Het is vroeg. Ik eet mijn bakje All-Bran met yoghurt terwijl ik probeer niet te morsen op mijn ongemakkelijk zittende rok. Het schemert. Ik hou er totaal niet van zo vroeg op te staan. En zeker niet om met een kop te hete thee op de bank te zitten terwijl ik op de klok kijk om te zien of het al tijd is om te gaan. Misschien is dat wel de gekste tic die ik heb.
Ik besluit dat ik om kwart voor zeven moet gaan rijden. Dat geeft me de tijd om rustig aan te doen, maar ik ben altijd te vroeg. Ook vandaag ben ik te vroeg. Ik haastte me onder de douche en had gisteren mijn kleding al klaar gelegd. Dat doe ik anders nooit. En nu zit ik op de bank te wachten tot het kwart voor zeven is. Tergend langzaam tikt de klok verder.
Precies om één minuut voor het uur U sta ik op om te gaan. Ik zet mijn ontbijtbordje op het aanrecht. Dan stap ik de deur uit om naar mijn auto te lopen. Het weer is goed, de dag breekt definitief door en om exact kwart voor zeven steek ik de sleutel in het slot van mijn auto. Na een ferme draai hoor ik niks dan gepruttel. Waar er normaal een “broem-broem” moet komen, hoor ik weinig meer dan “schlurrp-schuk”! En verder niks. Dat doet-ie anders nooit. Ik baal. Als ik dit had geweten, had ik nog in mijn bed gelegen. Een kapotte auto is een prima excuus om niet om half negen aan de andere kant van het land te moeten zijn voor een gesprek waar ik helemaal geen zin in heb.

Ik stap uit de auto en probeer de motorkap omhoog te doen. Dan bedenk ik me dat er binnen een knop zit om het ding te ontgrendelen. “Pop”, zegt de kap als ik de knop omhoog duw. Ik loop weer naar de voorkant van de auto en trek aan de kap. Er klikt iets, maar verder zit het ding muurvast. Ik frommel en beweeg hem, maar krijg hem niet open. Dan besluit ik dat de auto stuk is. In het handschoenenkastje ligt een boekje met een nummer van een garage dat ik moet bellen als de auto stuk is. Ik krijg een man aan de lijn die iets onverstaanbaars mompelt in een Brabants accent dat ik niet ken.

“Eh, goeiemorgen, ik heb een auto, en die is stuk.”
“We mankeert er aan?” zegt de man.
In zo duidelijk mogelijk Nederlands probeer ik hem te vertellen wat er mis is. “Eh, ja, dat is nou juist het probleem. Ik weet niet eens hoe ik de motorkap open kan krijgen.”
“Oh, dan moet je even binnen onder het dashboard aan da palleke draaien, dan gaat-ie wel open.” Ik hoor het meesmuilende lachje op zijn gezicht. In elk geval probeert hij zich verstaanbaar te maken, dat dan weer wel. Zijn aanwijzing blijkt te kloppen en ik krijg ineens vertrouwen in de situatie. Hoewel, zijn technische kennis gaat de mijne ver te boven. Wat meteen de reden is dat hij bij een garage werkt en ik iets doe met organisatie-advies en echte mensen.
“En nu?” vraag ik hem als de kap open staat.
“Ziet u die breedgefreeste dubbelpasknikbuis?”
“Eh, even kijken.”
“Hij moet naast de voorkantsbalkmoer zitten.”
“Ik geloof dat ik iets zie.”
“Fijn. Dan moet u die dubbelpasknikbuis egaal zien te krijgen met het peurventiel van de kanaalborstelkling.”
“Hoe doe ik dat? Gewoon draaien?”
“Ja, maar wel voorzichtig. Kijk uit dat u niet in de problemen komt met die plakstang. Die zit namelijk dubbel geswitched, waardoor de frontaalpin geklemd komt tussen de prakdeelversluiting.”
“O. Maar als ik dit buisje draai, loopt dan niet de hele boel in de soep?”
“Nee, dat moet niet uitmaken. Heeft u de momuraal ten opzichte van de achterkop voldoende fasaal gediposteerd?”
“Volgens mij wel. Maar dat moet ik even nakijken. Waar kan ik die precies vinden?”
“Schuin onder de kantelbeveiliging van de voorstelgarnering. Als u die momuraal ietwat taps verderstanst, moet u goed uitkomen wat betreft de subconificaaltransfittingen. Ziet u waar die zich bevinden?”
“O. Bedoelt u dat blauwe ding?”
“Nee, dat is de doorwerkschraag. U moet meer naar links kijken, tussen de twee meukbetrechters in, daar zit-ie.”
“Meukbetrechters? Die vieze bruine doppen?”
“Ik vrees dat we er zo niet uitkomen. Het ziet er naar uit dat ik even ter plaatse moet zijn om het zelf op te lossen. Waar staat u precies?”
“Kent u het Fontanellenplantsoen? Ik bevind mij in de meest oostelijke uitsparing daarvan.”
“Fijn. Dan ben ik denk ik met een minuut of tien bij u.”

De monteur ziet er uit als een monteur. Zijn auto met beplakking van het bedrijf stopt naast de mijne. Een man in werkbroek stapt uit en groet me. Ik heb in de tijd dat ik op hem moest wachten mijn afspraak afgezegd. Hij werpt van onder naar boven een verlekkerde blik over mij. De geilaard.
“Zozo.” De monteur laat zijn onderzoekende blik over de homp staal gaan die mijn auto zou moeten voortdrijven.
“Ja, precies hetzelfde zei ik daarstraks ook.” Mijn grapje werkt niet echt goed.
“Je carborateurslag is in elk geval wel goed.” Hij veegt met een doek over een glimmend onderdeel en gaat verder.
“Gelukkig.”
“Maar je waterschrobhijstap is verroest.”
“O. Is dat erg?”
“Op termijn wel. Maar het is nog niet zover dat de accufilterstopper het heeft begeven.”
“Die groene weerschijn op dat ding daar, kan dat kwaad?”
“Dat is de monstransrand. Als je die niet op tijd doorkwast, kan het op den duur grambierrot veroorzaken. Maar dat lijkt me hier niet het geval.”
“U heeft er nogal kijk op.”
“Mevrouw, als je zoals ik al jaren in dit vak zit, leer je de kneepjes wel kennen. Maar wat zie ik hier? Het vorkvervomiteerfoudraal zit helemaal scheef in de pulkversmalling gedreind!”
“Nu u het zegt, ruik ik het ook!”
“Dat zal het euvel zijn. Met een simpele begrenstijdversmeuring kom ik een heel eind.”
“Fijn. Ik ben blij dat u in de gelegenheid bent om het voor elkaar te krijgen.”
“Maar goed dat ik altijd mijn voorbindpipet bij me heb.”

De monteur stapt in zijn auto en rijdt met piepende banden weg. Hij heeft nog geen tien minuten onder de motorkap gekeken. Het schrijven van de factuur, vol met onbegrijpelijke termen, duurde langer. En daarbij heeft hij meer tijd naar mij gekeken dan naar de auto. Ik besluit richting mijn werk net te doen alsof ik ergens in de middle of nowhere stilgevallen ben.
“De reparateur is net geweest,” vertel ik naar waarheid. “Helaas heb ik geen tijd meer om naar mijn afspraak te gaan. ’t Is nog drie uur terug rijden. Spreek je morgen.”
Mijn baas wenst me succes met de reis terug. Ook dat doet-ie anders nooit.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

13-07-2007

Regensburg: woord vooraf

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

In het voorjaar van 2007 lukt het de redactie van de columns op FOK! niet om iedere dag een column te plaatsen. Na wat geschuif is de week toch gevuld, behalve de zondag. Columnist tuvokki komt met het idee om een vervolgverhaal te maken, waar alle columnisten aan mee kunnen schrijven.

Het zijn tuvokki en bazbo die met de eerste aflevering op de proppen komen. Tijl schrijft de tweede. Vanaf de derde aflevering schrijven tuvokki en bazbo samen de afleveringen.
Leuk weetje: veel namen en kreten zijn afgeleid van destijds fanatieke lezers op FOK!

Van begin af aan zijn de reacties van lezers negatief en de serie wordt ook niet goed gelezen.
Als het vijfde deel in concept klaar staat, is de eindredacteur dermate enthousiast, dat hij tuvokki en bazbo toezegt dat zij vijfentwintig afleveringen mogen plaatsen. ‘Dan evalueren we en kijken we of en hoe we verder gaan.’

De vijfde aflevering wordt echter weer niet goed gelezen en gewaardeerd. De eindredacteur moet van hogerhand ingrijpen: de serie stopt onmiddellijk.
Dat is jammer, want er lagen nog vier afleveringen op de plank.

Hieronder leest u de vijf afleveringen die ooit op FOK! zijn geplaatst, aangevuld met de vier nooit verschenen delen.
Ze staan in omgekeerde volgorde, dus de eerste vindt u als u eerst helemaal naar onderen scrollt.
Hoe het verhaal eindigt, zullen we wel nooit te weten komen …

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »