Oud bloot
Wat een rust in huis. Vrouwlief is werken; die komt als het goed is iets later op de avond thuis, als er geen onverwachte dingen gebeuren. Ze heeft onregelmatig werk en komt soms op de meest onaangekondigde tijden thuis. Mijn zoon is naar de huiswerkbegeleider en de kat is al drie jaar dood. Ik heb de boodschappen gedaan en ga straks aan het eten beginnen. De krant is ondertussen al uit en ik zit met gesloten ogen op mijn vaste plekje op de bank.
Als ik weer kijk, passeren buiten auto’s en voetgangers. Er waait een matige wind, die de boomtoppen heen en weer doet wuiven. In de lucht vliegen vogels. De lucht is lichtblauw en de wolken grijs en wit.
Stilte kan soms mooi zijn. Normaal draai ik vaak een muziekje door de woonkamer, maar nu even niet. Ik luister naar de geluiden van het huis en van buitenaf. De omgevingsgeluiden zijn een perfecte soundtrack.Dan sta ik op. Ik ga naar het toilet. Na gedane zaken keer ik terug in de woonkamer. Ik passeer de grote spiegel en werp een blik. In het beeld loopt een man. Ik stop en draai me naar de spiegel. Als ik een stap achteruit doe, kan ik mijzelf helemaal, van top tot teen, goed zien.
“Ben ik de moeite van het aankijken nog wel waard?” vraag ik me bijna hardop af. “Eens zien.”
Een week of vier geleden vierde ik mijn verjaardag. Drieënveertig ben ik alweer. ’t Is wat.
“Moet je eens kijken hoe ik eruit zie,” mompel ik. Langzaam maak ik een pirouette, terwijl ik in de spiegel blijf kijken. “Hier staat een man. Een oude man. Waar is het jongetje gebleven dat ik altijd was?”
“Hier, dat gezicht van mij. Dat is tegenwoordig werkelijk geen gezicht.” Ik grinnik om mijn eigen flauwe woordgrapje. Mijn grijsblauwe ogen zijn nog steeds vriendelijk, maar nu zitten er diepe rimpels opzij. Ik trek een vette grijns. Die voortanden gaan steeds schever staan. Straks moet ik nog naar een orthodontist. Kun je het je voorstellen, een volwassen vent van drieënveertig met een beugel in zijn bek? Laat me niet lachen.
Allemensen, wat heb ik een dikke kop gekregen, zeg. Zeker als ik hem vergelijk met tien of vijftien jaar geleden. Toen vond ik dat ik een babyface had, maar dit is het andere uiterste.
Ik krab door de korte haren van mijn baard. Door de donkerrosse haartjes heen verschijnen er nu steeds meer grijze. Het lichaam in verval.
Op mijn hoofd is het nog veel erger. En niet grijs; nee, ik heb meteen spierwitte haren. Vier jaar geleden besloot ik om het te laten groeien en nu wappert er een weelderige bos krullen rond mijn hoofd. Ik krijg er een hoop opmerkingen over van vrienden, collega’s en familieleden. Nu ís het ook wel heel erg lang aan het worden, maar tegelijk met het bereiken van mijn veertigste levensjaar en het besluit om niet meer naar de kapper te gaan, nam ik mij tevens voor dat ik mij van alle commentaar geen ene rendierreet meer aantrek. Dit ben ik; wen d’r maar aan.
Ik krijg een hoop bekijks op straat en in de supermarkt. Zeker als het waait, zie ik er nogal ruig uit. Het zal wat afschrikken. Ach wat. Ken het verrotten.
“Hoe lang ís het ondertussen?” vraag ik mij af. Ik pak een pijpenkrul en trek hem bij het uiteinde naar beneden. Hij komt tot halverwege mijn rug of tot voorbij de tepel die ik door mijn shirt heen voel.
Ik kijk naar mijn handen. Vroeger had ik slanke pianovingertjes. Mijn handen zijn nog steeds niet groot, maar op de knokkels liggen dikke plooien. Mijn trouwring is inmiddels verhuisd van mijn linkerringvinger naar mijn pink. Aan mijn rechterringvinger had ik ooit een vriendschapsring, maar die moest ik er een paar maanden geleden af laten zagen, omdat mijn vingers te dik werden. Je kunt nog zien waar hij ooit gezeten heeft.
Ik krijg ouderdomsvlekken op de rug van mijn handen. De handen van mijn vader, die nu vierenzeventig jaar oud is, zitten ermee onder. Straks krijg ik dat ook. Ik kijk naar mijn rechterhand en tel zo al vier beginnende donkere pigmentvlekjes. Op mijn linkerhand ook al drie.
Gelukkig is de huid op mijn armen nog lekker strak. Of heb ik al van dat wijde lubberende vel rond de bovenarmen? Even kijken. Ik trek mijn shirt uit en daar sta ik met ontbloot bovenlijf. Gelukkig, voor mijn bovenarmen hoef ik me nog niet te schamen.
Als mijn blik naar beneden glijdt, stuit ik op verscheidene rondingen. Zie ik dat nou goed, of lijkt het wel of ik tietjes heb? Met een hand maak ik een kommetje en dat leg ik onder mijn borst. Verhip, het is een tiet.
Dan valt mijn oog op mijn buik. Oei, we komen nu bij een deel van mijn lijf waarop ik minder trots ben. Eerder woog ik in goede tijden slechts vierenvijftig kilo. Dat is nu wel anders. Niet langer ben ik een mager scharminkeltje, maar een stevige kerel.
Als anderen mij aanspreken op mijn veranderde postuur, dan heb ik mijn antwoord wel klaar, hoor. “Ik leid een goed leven,” zeg ik dan. Aan de ene kant is het de grootste onzin, want met mijn salaris kún je helemaal geen goed leven leiden. Aan de andere kant is het wel waar en verberg ik de ware reden: ik stel tegenwoordig prioriteiten in het leven anders. Dat biertje is zo moeilijk om te laten staan.
Met twee handen pak ik mijn buik vast en schud ik hem wat op en neer. Het blijft een vreemde gewaarwording. Ik heb nooit een vette pens gehad. Nu wel, en het is nog steeds alsof ik een heel nieuw lichaamsdeel heb. Het nadeel ervan is dat ik tegenwoordig bij het kopen van een nieuwe broek niet meer uit mijn hoofd weet welke maat ik nu heb, en dat ik als ik tijdens het douchen naar beneden kijk, niet meer mijn zo fiere penis aanschouw, maar geconfronteerd word met de bolling van mijn buik.
Ik draai me om en show mijzelf mijn achterwerk. Ik sla op de spijkerstof. Nog niks geen blubberbillen, hoor. Vrouwlief zegt vaak dat ik nog steeds een lekker kontje heb. Wacht, dan trek ik mijn broek ook even uit, dan kun je hem veel beter bekijken.
Ik knoop mijn broek open en laat hem op de grond zakken. Handig stap ik eruit. Ook mijn onderbroek moet eraan geloven. Met een voetbeweging schuif ik het stapeltje kleren opzij.
Inderdaad, wat een prima stel billen heb ik, zeg. Om in te bijten. Jammer dat ik er met mijn mond niet bij kan. Dan draai ik me weer om.
Kijk daar, mijn geslacht. Het hangt nu slap naar beneden. In deze toestand is-ie niet iets waar ik heel veel zelfvertrouwen aan ontleen, maar je moet hem eens zien in voluit geërecteerde positie. Echt ontevreden hoef ik er niet over te zijn. Het is een fijne piemel waarvan vrouwlief en ik op gezette tijden weten te genieten.
Nog altijd bestudeer ik mijn lichaam in de spiegel. Mijn naaktheid voelt als vrijheid. Ik word bijna opgewonden van het idee. “Zou ik hem omhoog kunnen krijgen nu?” vraag ik me af. “Zal ik even aan mijn fluit trekken? Gewoon, om te kijken of ik het ieder moment nog kan?”
Gretig grijp ik mijn snel tot fors formaat zwellende orgaan beet.
Vanuit een ooghoek zie ik beweging voor het raam van de woonkamer.
Voor het venster staat de glazenwasser, de postbode, de buurvrouw met een leeg kopje (die komt zeker suiker lenen) en een meneer met een collectebus. En hé, daar is mijn vrouwlief ook; die kon vast eerder van haar werk naar huis.
Ik begrijp niet goed waarom ze mij zo met open mond staan aan te gapen. Zó mooi ben ik niet meer, hoor.
–
Apeldoorn, juni 2008