Plassende vrouwen
Het leven is kut. Of had ik dat al eens gezegd?
Het is zondagmorgen en ik lig in bed. Ik draai mijn hoofd naar het nachtkastje en kijk op de wekker. Het is half elf. Vrouwlief ligt tegen me aan. Ze heeft haar ogen dicht, maar ik weet dat ze wakker is. Haar hand ligt boven het dekbed op mijn buik. Ik hoop dat ze straks mijn ochtenderectie zal benutten. Want hoe zal ik dat eens zeggen? Ik heb momenteel een joekel van een toeter.
Ineens laat ze me los. Ze zwaait het dekbed van zich af en stapt uit bed. Door de spleetjes van mijn ogen zie ik haar de slaapkamer uit lopen. Mijn vrouw is naakt. Wat een lekker gezicht. Ik hoor het klikje van het licht in de badkamer. Niet veel later hoor ik een ander geluid. Ons toilet is een diepspoeler. Er klatert iets in de pot. Ik hoor haar plassen.
Plassende vrouwen, daar heb ik wel wat mee. Niet dat ik er seksueel opgewonden van word, hoor. Maar plassende vrouwen hebben iets kwetsbaars. Mannen pissen gewoon van zich af; vrouwen plassen vol overgave. Dat komt waarschijnlijk doordat ze moeten hurken of zitten. Een plassende vrouw is breekbaar en ontwapenend. Plassende vrouwen zijn van een intense rustgevende schoonheid.
De allereerste vrouw die belangrijk was in mijn leven, mijn oervrouw, mijn goede moeder, had een zwakke blaas. Ik herinner me een lange tocht in de auto op vakantie naar Vlissingen. “Pa, ik moet plassen!” riep ze plotseling.
“Ik kan hier niet stoppen,” mopperde mijn vader, die de bui al zag hangen.
“Ik moet nu toch echt, hoor!”
Vader reed de auto naar de kant van de snelweg en stopte. Wij, de kinderen, moesten de berm in. Mama ging tussen twee openstaande portieren in zitten plassen. Vader had geen emmertje bij de hand; wel een groot blik waar ooit chocolaatjes in hadden gezeten. Even later zag ik hem het blik legen in de greppel.
Mijn allereerste echte vriendinnetje had een naam die op Elisa leek. Dat is nu alweer drieëntwintig jaar geleden. Allemensen, wat waren we verliefd en graag bij elkaar. Ik zocht haar veel op in haar kleine flatje.
Die middag wilde ze liever geen seks. Ze was nogal ongesteld. Nogal erg. Ondanks mijn verlangen naar haar lichaam, wilde ik proberen haar te begrijpen. Uiteindelijk waren we lief voor elkaar met handen, vingers, tongen en lippen.
“Je mag wel even douchen, hoor,” zei ze naderhand. Ik ging naar haar badkamer en stapte onder de douche. Even later ging de deur open.
“Mag ik even binnenkomen?” vroeg ze. “Ik moet heel nodig.”
“Tuurlijk, joh. Het is jouw huis.”
Door het doorzichtige douchegordijn heen zag ik hoe ze op de toiletpot ging zitten. Ik liet het water zachtjes op mijn rug lopen en bleef naar haar kijken. Ze deed haar benen wijd en haalde een bloedrode tampon van tussen haar benen vandaan. Die stopte ze in het afvalbakje naast het toilet. Toen hoorde ik haar plas in de pot stromen. Ik realiseerde me dat ik oneindig veel van haar hield. Ze keek op en zag mij.
“Sta je mij een beetje te beloeren?” vroeg ze met een glimlach.
“Ik kijk graag naar je,” zei ik.
Elisa stond op, schoof het douchegordijn opzij en kwam bij me staan. Haar armen waren om mij heen en het water liep over ons tweetjes heen. Plotseling liet ze een wind vliegen. Door het water was het nogal een knetterende. Ze kreeg een hoofd als een boei.
“Sorry,” fluisterde ze zachtjes. “Ik schaam me zo.”
Het was de mooiste wind die ik ooit had gehoord. (Toch maar eens een column over scheten latende vrouwen maken. Help me onthouden.)
“Op sommige dagen heb ik mijn eigen lichaam niet in de hand,” zei ze.
“Joh, het geeft niet. Als ik jouw lichaam maar af en toe in mijn handen mag hebben.” Ik klemde haar stevig tegen mij aan. Wat was ze lief. Dat zei ik haar ook. “Wat ben je mij lief.”
Over Marianne heb ik al heel veel geschreven. Over hoe allemachtig verliefd ik op haar was, maar dat er nooit echt iets gebeurde. Ik was inmiddels bijna drie jaar getrouwd en mijn zoon werd over een paar maanden een jaar oud, toen ik haar ontmoette. Dat is nu vijftien jaar geleden.
Ik ging voor de zoveelste keer mee als begeleider van een vakantie voor vijftig kinderen uit kansarme gezinnen. En Marianne was de nieuwe leidster. Vanaf het moment dat ik haar voor het eerst zag, was ik volkomen ondersteboven van haar.
De vakantieweek ging naar een camping in Drenthe. Natuurlijk regelde ik dat ik naast haar in de tent lag. We gingen ’s avonds steeds als laatsten naar bed en dan kletsten we honderduit. Ook deze keer weer.
De regen striemde tegen het tentzeil. Wij lagen naast elkaar in de tent bij de andere leiding. Mijn hand gleed door haar prachtige lange blonde haren.
“Vertel eens over wat je in het dagelijks leven doet,” zei ik.
Ze sprak uitgebreid over haar opleiding, haar cursus drama en over de vele activiteiten die ze ernaast nog allemaal deed. Ik deed alsof ik aandachtig luisterde, maar ondertussen hoorde ik alleen maar haar zachte stem, de manier waarop ze sprak, de rust in haar woorden, en rook ik haar adem. We hadden samen een fles vodka leeggedronken. De zoveelste al, deze week.
Ik kreeg verschrikkelijk veel zin om heel dicht tegen haar aan te gaan liggen. En dan hoefde ik niet eens met mijn handen aan haar te komen. Gewoon alleen maar vlak naast haar liggen, mijn lichaam tegen het hare, dat zou al geweldig zijn. Alleen maar haar ademhaling nog dichterbij in mijn gezicht voelen. Haar ademhaling, die als een storm mijn leven tot een grandioze puinzooi maakte.
Marianne kroop ineens uit haar slaapzak en stond op. In het donker zag ik dat ze een zwart T-shirt met lange mouwen droeg. Haar blote benen staken er nogal bij af.
“Wat ga je doen?” vroeg ik verschrikt.
“Alleen maar even plassen,” zei ze.
“O gelukkig,” dacht ik, “ze is niet weg. Ze is alleen maar even plassen.”
Ze wilde over me heen stappen, maar kon in het donker niet goed zien waar ze haar voet neerzette.
“Au!” riep ik. “Je staat op mijn been.”
“O sorry,” giechelde ze. Ook zij was aardig aangeschoten. Ze deed de tentflap opzij en verdween naar buiten. Ik volgde haar snelle pasjes door het gras achter de tent. Boven de regen uit klonk het geluid van nog meer klaterend water. Haar plas raakte de harde bosgrond. Ik luisterde zonder adem te halen. Wat een intiem moment! De gedachte dat ze maar een paar meter verderop gehurkt zat, maakte dat ik het warm kreeg.
“Ik ga nu toch echt slapen, hoor!” zei ze gapend, toen ze weer in haar slaapzak lag. Mijn hand vond haar hand. Vingers gleden in elkaar. Ik gaf haar een kneepje en zij kneep even terug. Voor een minuut of twee maakte niemand geluid.
“Bas?” hoorde ik de fluisterstem van Marianne.
“Ja, vrouw, zeg het eens,” antwoordde ik.
“Slaap je al?”
“Nee. Jij?”
Domme vragen. Maar mensen die iets moois voor elkaar voelen, zeggen domme dingen, bedacht ik me.
“Ik wil wel slapen, maar ik kan niet,” zei ze. Ik hoopte dat ze er achteraan zou zeggen dat ze niet kon slapen omdat ze steeds aan mij moest denken. Maar dat zei ze niet. Ik zei ook niet dat ik niet kon slapen omdat ik steeds aan haar moest denken. In mijn geval was dat waar. In haar geval wist ik het niet.
“Zullen we dan nog een interessant serieus gesprek beginnen?” stelde ik voor.
“Nee,” zei ze, “laten we dat niet doen. Volgens mij is het al half vijf. We moeten om zeven uur op en hebben morgen best een zware dag. Ik moet echt gaan slapen.”
“Vrouwen,” begon ik een flauw zinnetje, “ik ben de zoveelste kerel die ze nooit zal begrijpen.”
Ze gaf geen antwoord. Even was het stil.
“Bas?” vroeg ze weer.
“Ja?”
“Welterusten.”
“Welterusten, mijn Marianne.”
Buiten werd het al licht.
Ineens schiet ik wakker uit mijn mijmeringen. Vrouwlief is de slaapkamer weer binnengekomen. Tot mijn grote teleurstelling heeft ze een onderbroek aan.
“O? Ga je er al uit?” vraag ik.
“Ja,” zegt ze. “Hoezo?”
“Ik dacht dat we nog even gezellig samen in bed bleven liggen.” Ik ben er de man niet naar om gewoon ronduit en bruut te zeggen dat ik helemaal paraat ben voor een fikse ochtendwip.
“Nou,” zegt ze, “het is al laat en we moeten nog van alles vanmorgen. Er ligt nog een hele stapel was, en ik wil de tuin doen.”
Het leven is kut. ’t Is ook altijd wat. Zeikwijven.
Apeldoorn, mei 2008