Vakantiehitte (2)
Na een paar dagen luieren bij het zwembad van ons resort, werd het hoog tijd om eens iets cultureels te gaan doen. Ik bedoel: als je alleen maar naar Turkije gaat om de hele dag bij je hotel te liggen zonnen, dan kun je net zo goed thuis blijven en een abonnementje zonnebank nemen. Veel goedkoper.
Ik vind het trouwens ook wel leuk om te zien wat er in zo’n vreemd land allemaal gewoon is. Cultuur snuiven, heet dat toch?
Jasmijn heeft dat minder. Die is meer geïnteresseerd in de mannen van een land. Ik ook wel, hoor. Begrijp me goed. Maar in Nederland heb je net zulke leuke kerels als hier in Bodrum.
We liepen over de markt van de stad. In de bloedhitte slenterden we tussen de kramen. Ik liep me te verbazen over de verscheidenheid aan verse groenten, fruit, kruiden en prullaria. Bij iedere kraam werden we aangesproken met dezelfde laagzwoele stem en hetzelfde accentvolle Engels.
“Hello, goodmoanin. Pleaze gome and take a look at deez watzchez.” Gek werden we ervan.
Wat wil je ook? Het was erg warm en we waren luchtig gekleed. Jasmijn had een topje aan en een flinterdun broekje. Zo’n wielrennersshort met korte pijpen waarin je al haar contouren kon zien. Ze heeft mooie lange benen, dat mag ondertussen wel bekend zijn. Ikzelf had een kort jurkje aan zonder mouwtjes en droeg teenslippers. Jasmijn had haar lange lokken los hangen en mijn kortgeknipte blonde haren had ik voor een deel wat omhoog gestyled en voor een ander deel wat sprieterig naar opzij hangen.
Twee westerse toeristes. We hadden een hoop bekijks, hihi. De een na de andere verkoper drong zich op. Veel kans maakten ze niet. Het duurde niet lang voordat we doorhadden dat je niet op ze in moet gaan. Dat lijkt onbeleefd, maar als je je bij iedere kraam laat verleiden tot het kopen van iets, dan duurt het uren voordat je tien meter verder bent. En dus liepen we door zonder oogcontact met de verkopers te maken. Ondertussen keken we wél vanuit onze ooghoeken wat ze in de aanbieding hadden.
Maar ineens werden we aangesproken door een heel ander type verkoper. Dit was geen zweterige Turkse kerel, dit was een prachtig meisje van een jaar of zes, zeven. Ze hield een bos met rozen omhoog. Iedere roos was apart verpakt in folie. Het kind liep op blote voetjes en had een blauw jurkje aan. Haar ravenzwarte haar zat door de war. Er hingen een paar strengen voor haar gezichtje. Twee diep donkerbruine ogen keken er verlegen onder vandaan omhoog naar ons. Ze zei iets in het Turks.
“Ach gut, wat lief,” zei ik.
“Ze ziet eruit als een schatje,” zei Jasmijn, “maar kijk maar uit dat ze er zo niet vandoor gaat met je portemonnee. Dit grut is opgevoed om geld bij elkaar te krijgen, op welke manier dan ook. Sta straks niet raar te kijken als je alles mist, behalve de tampon in je kut.”
Ik moest lachen om de plotselinge platte woorden van Jasmijn. “Denk je echt dat ze een dievegge is?”
“Het zou mij niet verbazen.”
“Ze ziet er zo lief en onschuldig uit,” zei ik, terwijl ik het meisje aan bleef kijken. “Maar ik koop niets. Straks loopt ze me achterna om meer.”
“Wegwezen, dus,” zei Jasmijn. Zonder het kleine meisje nog aan te kijken, liepen we weg.
“Kijk daar, een moskee!” riep ik. “Hoe heet deze?” Ik kon het bordje niet goed lezen, omdat de letters merendeels versleten waren. Wél zag ik ‘Camii’, maar dat betekent ‘moskee’, wist ik.
“De zoveelste hier,” mopperde Jasmijn.
“Nee, deze ziet er bijzonder groot en mooi uit, zeg.”
“Wat kan mij dat verrotten? Ik heb er al genoeg gezien.”
“Dit is pas de tweede waar we in willen gaan?”
“Als het er maar een beetje koel is.” Jasmijn zuchtte en pufte.
Bij de ingang stond een man met een uniform aan. Hij leek wel een bewaker en probeerde ons iets duidelijk te maken.
“Do you speak English?” probeerde ik.
Hij bleef maar in het Turks praten, maar uiteindelijk bood hij ons wat doeken aan.
“Wat moeten we daar nou mee?” vroeg Jasmijn.
“Als vrouw moet je je schouders bedekken,” legde ik uit. “Mannen moeten dat trouwens ook. En je mag niet met blote knieën naar binnen.”
“Wat een gelul, zeg, met die hitte.”
“Doe het nou maar. Dat scheelt een boel heibel.”
We sloegen de doeken om onze schouders en rond onze heupen, zodat de knieën bedekt waren. Toen mochten we naar binnen.
In de moskee was het koel. En mooi. Adembenemend, zelfs.
“Oooh, wat prachtig!” fluisterde ik. Ook Jasmijn keek haar ogen uit.
Het leek wel of de ene koepel in de andere overliep. Aan de muren en de binnenkant van de koepels waren geen religieuze voorstellingen – dat schijnt binnen de islam niet te mogen -, maar zag je allerlei geometrische figuren. Mooi, hoor.
We konden de echte gebedsruimte niet betreden, maar hadden van achterin toch een schitterend uitzicht.
“Wat is dat daar?” vroeg Jasmijn.
“Dat is de mihrab,” las ik uit mijn reisgidsje. “Het is de gebedsnis, die is gericht naar Mekka.”
“En die preekstoel daar?”
“Dat noemen ze een ‘minbar’.”
“Een bar, daar heb ik wel trek in,” grinnikte Jasmijn. “En in nog wat anders ook wel, zeg.”
“Wat bedoel je?”
“Het is hier lekker koel, maar ondertussen loop ik zelf alweer flink heet.”
Plotseling hoorden we om ons heen gejammer.
“O shit,” grinnikte ik. “De moskee gaat af.”
“Wat is dat?” vroeg Jasmijn.
“De imam staat op een van de torens en roept de gelovigen op tot gebed,” legde ik uit. “Of het is gewoon een bandje.”
“Wat doen we nu?”.
“Niets toch?” zei ik. “We mochten naar binnen. Als we een beetje respectvol zachtjes doen, mogen we vast blijven. Iedereen kan zien dat wij toeristen zijn.”
“Ja, we zien er belachelijk uit met die doeken om.”
“Hihi, ik vind het wel sexy,” grinnikte ik. “Het maakt dat er wat te raden is, Jasmijn.”
Dat liet Jasmijn zich geen twee keer zeggen. Als snel had ze haar armen om mij heen geslagen.
“Wacht,” zei ik. “Moet je kijken.”
Vanuit allerlei hoeken kwamen mannen tevoorschijn. Op kousevoeten snelden ze naar voren in de richting van de gebedsnis.
“Moet je kijken,” fluisterde ik. “De vrouwen blijven achter. Zij hebben een eigen plek om te bidden.”
“Maar die lekkere jongetjes mogen er wél bij zijn,” merkte Jasmijn op.
“Haha, ze zijn oud genoeg om de dienst bij te wonen, maar veel te jong voor jou,” lachte ik.
Het waren écht nog kinderen. Ze renden door de gebedsruimte heen en speelden met elkaar. Niemand lette erop.
Ineens verscheen de imam vóór de gebedsnis en hij begon te zingen. De gelovigen gingen bidden. Op een teken knielden ze allemaal tegelijk neer en bogen ze naar Mekka.
“Voor een vrouw gaan ze niet zo gauw door de knieën,” zei Jasmijn met verongelijkt gezicht. “Meestal moeten wij voor die kerels bukken.”
Ik moest lachen en sloeg een arm om Jasmijn heen.
“Lekker,” zei ze. Voor ik het wist waren haar lippen op de mijne. We zoenden. Haar tong was in mijn mond, maar ook in mijn hals. Het kriebelde. Ze greep mijn tietjes stevig beet met een hand en met de andere schoof ze mijn jurkje omhoog.
Plotseling stond er iemand voor onze neus. Het was de man met het uniform van de bewaking of zo. Hij leek er nogal boos uit te zien en riep iets in het Turks.
“Ik begrijp er niets van,” zei ik.
“Lira lira,” riep hij. “Expendi!”
“Hij is op ons geld uit!” gilde Jasmijn ineens en ze hief haar knie.
De bewakingsagent klapte uitgebreid dubbel. Jasmijn sloeg haar handen in elkaar en beukte snoeihard op de rug van de man. Die zakte door zijn knieën en bleef languit op de grond liggen. Daar bij de mihrab draaide de imam zich om. Met hem enkele honderden gelovigen.
“Ik geloof dat het slim is dat we weggaan,” zei ik.
Jasmijn had mij al bij mijn hand gepakt en we renden de moskee uit.
Buiten was het bloedheet, maar we bleven even doorrennen, tot we in de menigte waren opgegaan.
Ik moest even zitten op een muurtje.
“Gaat het?” vroeg Jasmijn.
“Momentje,” hijgde ik. Ik verbeet een steek vlammende hoofdpijn en kneep mijn ogen dicht.
“We likken wel verder in het hotel,” grapte Jasmijn. Ik voelde een hand op mijn knie.
Ik opende mijn ogen weer en keek op. Jasmijn stond naast me, maar voor mijn neus was ineens dat kleine meisje weer met het zwarte haar en het blauwe jurkje. Zij was het die haar hand op mijn knie had gelegd en mij nu indringend aankeek. Voorzichtig aaide ze nu door mijn haar en streek ze langs mijn wang. Ze zei iets, alsof ze wist dat ik pijn had.
“Geef haar iets, Jasmijn,” zei ik zachtjes.
“Waarom?” vroeg Jasmijn. “Net wilde je dat niet, omdat je bang was dat ze je blijft achtervolgen.”
“Doe het nou maar.”
Jasmijn greep in haar tasje en haalde wat lira tevoorschijn die ze naar het kind gooide. De muntjes rolden over de grond.
Het meisje bleef me aankijken. Nog eenmaal gleed haar handje door mijn haren. Met haar andere hand had ze een bloem in mijn schoot gelegd. Toen boog ze naar me toe en gaf me een kus op mijn wang. Ik schrok.
Ze glimlachte en liet me los. Toen draaide ze zich om, raapte de muntstukjes van de grond en huppelde weg.
Ik wist niet wat ik moest doen, maar had het vocht in mijn ogen staan. Het werd zóveel, dat het niet lang duurde of de tranen biggelden over mijn wangen.
Juli 2008