Het strontstraatje
Het leven is kut. Dat weet iedereen. Vanaf 21 december is het leven steeds kutter geworden ook, want vanaf die datum worden de dagen nog steeds langer ook. Het wordt steeds vroeger op de ochtend licht. Gelukkig gaat de zomertijd in tijdens het laatste weekend van maart, dus dan is het weer een uur later licht. Daar staat dan weer tegenover dat het ’s avonds later donker wordt, maar de ware hypochonder heeft het dan toch al op een zwaar zuipen gezet.Doordat het vroeger licht wordt, heb ik ’s morgens vroeg steeds beter zicht als ik op de fiets naar mijn werk ga. Ik heb tegenwoordig een nieuwe werkplek en daar kan ik op de fiets heen. Had ik al verteld over mijn nieuwe werkplek? Help me onthouden. Ik heb leuke verhalen. Zeker die over die ene collega met die schitterende bruine ogen.
Drie keer in de week gaat mijn fietstocht via de dezelfde route. Eerst langs het winkelcentrum, dan over wat fietspaadjes en halverwege onder twee fietstunneltjes door.
Het is goed gesteld met de fietsroutes in Apeldoorn. De meeste zijn voorzien van een gladde laag rood asfalt, zodat je zonder al teveel trappen naar je bestemming toe pedaleert.
Vanmorgen reed ik rond tien over acht onder het tweede tunneltje. De trein naar Deventer raasde boven mijn hoofd.
Het zonnetje deed een beetje pijn aan mijn ogen toen ik de tunnel verliet. Nu reed ik over een brug over een vijver, passeerde ik een hondenuitlaatplaats en kwam ik in een plantsoen. Aan de rechterkant staan huizen met een klein voortuintje. Daarvoor ligt een voetpad en een wijkweggetje. Een smalle strook groen scheidt de wijkweg van het fietspad. Aan de linkerkant is een speelveld waar voetbaldoelen staan en verderop is weer een rij huizen.
Ik noem dit stukje fietspad al geruime tijd ‘het strontstraatje’. Aan de rechterkant liggen overal enorme hopen hondenpoep op het asfalt. Je zult maar als onvast lopende oudere met je rollator over het rode asfalt moeten glibberen, of als kind lekker op het speelveld aan het voetballen zijn en je Disneybal belandt op het strontstraatje. Wie zou ooit keeper willen zijn tijdens het spel? En dat terwijl er honderd meter terug een hondenuitlaatplaats is. Wat is dat toch dat mensen zo lui kunnen zijn om even naar de daarvoor bestemde plaats te lopen? Het lijkt me nog goed voor de conditie van mens en dier ook.
Wetenschappers roemen zuurstof als het meest essentiële element in het universum, omdat dat het meeste voorkomt in het heelal, in welke verbinding of samenstelling dan ook. Ik zou hondenstront willen toevoegen als gedegen concurrent. Volgens mij is er meer hondenkak dan zuurstof in het universum.
De zon wierp een verhelderende blik op de drollen die er lagen. Ik passeerde verse, oude, en al bijna vergane excrementen. Kokhalzend keek ik een andere kant op, en toen zag ik niet het zojuist gelegde prachtexemplaar. Ik reed er vol in. Het profiel van mijn band had in een keer geen enkele grip meer. Mijn fiets maakte een schuiver. Ik kon nog maar net voorkomen dat ik omviel, door mijn voet op het asfalt te zetten. Samen met de banden gleed ik met mijn voet door de smurrie. Langzaam pirouetterend kwamen we tot stilstand.
Iets voor mij kwam een man aangelopen. Het was een nogal grote vent met een trainingspak aan en een kaal hoofd. Zoals hij uit zijn ogen keek, leek het erop dat hij nog niet goed wakker was en voor het douchen even snel de hond uit wilde laten. Aan zijn riem liep een minuscuul keffertje. De man stopte midden op het fietspad, hetgeen voor zijn petieterige huisdiertje het teken was om eens uitgebreid door de achterpootjes te zakken. Ik keek het tafereel met afgrijzen aan.
Het beestje produceerde een bolus nog groter dan hijzelf. Er leek geen einde aan te komen. Dat zo’n enorm gevaarte uit zo’n klein rothondje kon komen. De verhouding tussen het formaat van het huisdier en de diameter van de opengesperde aars was totaal zoek.
“Ah meneer,” sprak ik de eigenaar van het kakkerdje aan. “Zou u uw hondje daarginds in de hondenuitlaatplaats willen uitlaten? Die is daar speciaal voor bedoeld.”
“Waar bemoei jij je mee?” was het antwoord van de man.
“Ik glibber en glijd hier weg vanwege de uitwerpselen die hier op het fietspad liggen. Nu ligt de poep van uw hond er ook weer bij.”
“Wou je ’t hebben?”
Op de achtergrond bleef zijn minikeeshond maar in de ontlasthouding. Het fietspad lag inmiddels over de gehele breedte onder gesmeerd. Ik zette mijn fiets op de standaard.
“Meneer,” zei ik, “ik vroeg u vriendelijk of u uw hond ergens anders zijn gevoeg wilt laten doen. Ik heb er nogal last van dat het dier hier op het fietspad poept.”
“Wat kan mij dat nou schelen? Moet je maar een auto kopen.”
Ineens kwam de Freek Torso in mij naar boven. Ik bukte, greep het Duitse holherdertje bij zijn staart en drukte hem met zijn snuit in zijn eigen drek. Woedend kwam de eigenaar op mij af.
“Hee, randdebiel! Wat doe je nou?” riep hij. “Dat beest heeft jou niets misdaan!”
“Ach, ik leer hem even wat regeltjes. De gebrande hand is de beste leermeester. Van zijn baas moet hij het niet hebben.”
“Ik zal jou ’s effe,” begon hij zijn mouwen op te stropen. Verder dan een mouw kwam hij niet. Ik had inmiddels het minuscule kutkeffertje opnieuw bij de staart beet. Met een ferme zwaai zwierde ik de pygmeeënpitbull de lucht in en liet ik hem midden in het gezicht van zijn eigenaar smakken.
De man had mijn beweging niet verwacht. Hij verloor zijn evenwicht en viel samen met zijn pinkeltjespoedel achterover. Met een doffe plof belandden ze beiden in de hopen hondenpoep die daar op het asfalt lagen.
“Goed zo, meneer!” riep ineens iemand naast mij. Het was een mevrouw die uit een van de huizen langs het fietspad was gekomen. Ze had de deur van haar woning open laten staan. “Ik zag wat er gebeurde. Ze laten die honden hier overal maar schijten. Tijd dat we ze een poepie laten ruiken!”
“Inderdaad!” zei een meneer die er ook bij was komen staan.
“Het wordt hier een grote smerige strontstraat!” schreeuwde een oud vrouwtje.
Een andere meneer had een schepje bij zich. Handig lepelde hij een enorme, ietwat halfvergane drol erop. In dezelfde beweging liet hij de lading in het gezicht van de trainingspakvent vallen.
“Hee, wat doen jullie met die arme man?” gilde een jonge vrouw die kwam aanlopen. Ze had een grote bouvier aan de lijn. “Laat hem gaan of ik laat Hector los!”
Ineens ging het snel. Voor ik het wist stond de halve buurt om mij heen. Iedereen stond elkaar met hondenuitwerpselen te bekogelen. Ik zag een man die met zijn blote handen een verse keutel in het gezicht van een hondenbezitter smeerde. Iets verderop stond een vrouw zich te verdedigen met een strontschepje. Hector hapte naar edele delen. Het speelveld werd een waar slagveld. De menigte zwol aan. In de verte hoorde ik sirenes.
Ik maakte van de verwarring gebruik om stilletjes mijn fiets te pakken en me uit de voeten te maken. Tien minuten later was ik op mijn nieuwe werkplek gearriveerd. Ik veegde mijn voeten zorgvuldig, deed mijn jas uit en zette mijn tas op mijn kantoor. Vervolgens verstopte ik mij op het toilet om daar de pot eens goed vol te schijten.
–
Apeldoorn, april 2008