bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

07-08-2008

Avondschool

Filed under: Publicaties voor FOK! - Tim's corner — bazbo @ 20:52

Beeld: een dronken leraar, groep acht. Hij zit aan tafel met drie vrijwilligers van het afscheidskamp. Er staan vier legen wijnflessen op tafel. Een van de vrijwilligers van het kamp is een politieagent en de vader van Mariska. Mariska is een meisje uit mijn klas met een sterke bril en twee stengels van benen. Niemand durft Mariska te pesten, want haar vader is politieman. Hij is net als onze leraar nogal dronken. De andere twee vrijwilligers kijken ons ietwat beschaamd aan als we de kantine binnenkomen. We kunnen niet slapen van de herrie die ze maken. In de kantine is net door ons nog een feestje gegeven met veel discolampen, meegebracht door Eddy, want ze hebben thuis een elektrozaak. Eddy mocht daarom de discolampen meenemen, want die werden toch niet zo goed verkocht. Onder strenge voorwaarde dat hij er voorzichtig mee om zou gaan. Iedereen die te dicht in de buurt van de lampjes kwam die avond, kreeg een vernietigende blik of een duw van Eddy. Ik mocht Eddy niet zo. Vond hem een omhooggevallen lul. Nu nog steeds trouwens. Hij heeft nochtans zijn eigen zaak in het dorp waar ik geboren ben. Een zaak in elektrotechniek.

Terug naar de kantine. Lege zakjes chips liggen nog op de grond. De stereo staat aan en op de achtergrond horen we muziek die niemand van ons heeft meegebracht. De grond onder onze voeten voelt koud aan. We hebben geen sokken aan. Twee van mijn beste vrienden, die me het hele schooljaar trouw zijn gebleven, staan naast me. Met slaperige ogen beklagen we ons bij de adolescenten. Giechelend schreeuwen ze overdreven kwaad dat we naar bed moeten. Ik snap dat het een grap is, maar vind het niet prettig. Ik weet even niet wat ik moet doen. Verontwaardigd, braaf terug naar de slaapzaal, of met ze mee lachen? Ik wil naar huis, de week heeft lang genoeg geduurd. De dronken politieagent staat op en komt wankelend dichterbij. Zou Mariska hem ooit zo gezien hebben? Hij kijkt ons alle drie streng aan. Z’n ogen zijn rood, z’n politiepak zit vol vouwen en stinkt een beetje naar rook. Hij komt steeds dichterbij en begint me te gebaren om mijn oor tegen zijn mond te leggen. “We gaan even een blokje om. Dat doet je vast goed, frisse lucht,” zegt hij. Ik walg van de drankgeur, maar laat het niet merken.

We lopen in het bos dat grenst aan het scouting gebouw waar we al een hele week verblijven. Het begint ochtend te worden. Het schijnt allemaal mooi te wezen als ik de agent moet geloven. Volgens hem heeft God zo de wereld in gedachte gehad toen-ie hem schiep, of zoiets. Ik heb het alleen maar koud, want ik ben meteen meegegaan zonder jas aan te trekken. Ik sta in mijn pyjamaatje midden in het bos en ik heb alleen maar oog voor de agent. Dit klopt niet. Mijn vriendjes zijn meegegaan, maar zeuren dat ze terug willen. Ik luister niet naar ze, maar voel me ellendig en alleen. Zou mijn vader al wakker zijn? Voor een moment ruik ik warme broodjes en verse jus.

Agent laat een boer en excuseert zich. Mijn vriendjes lachen niet eens, maar kijken chagrijnig naar me. “Wanneer gaan we terug?”, fluisteren ze overdreven. Ik haal mijn schouders op. Ik maak een gebaar richting mijn hoofd, waaruit mijn vriendjes kunnen opmaken dat ik de agent nogal gestoord vind. Ze moeten zich alle twee erg inhouden om niet in lachen uit te barsten. De agent zegt ons dat we moeten zitten in een kringetje. We doen wat hij zegt. Een hele tijd gebeurt er niets. Soms moet een van ons niezen. Het is vreselijk koud en onaangenaam in dit bos. Niemand van ons durft wat te zeggen. Ik zucht eens diep, in de hoop iets te kunnen veroorzaken. Maar het blijft nog langer stil en ik kan het niet meer aan.

Naast mij hoor ik diep gesnurk. Hij is in slaap gevallen. Ik stoot een van mijn vriendjes aan. “Zullen we nu weggaan?”, fluistert-ie stil, bang om hem wakker te maken. Het lijkt een idioot plan, maar ook ik krijg plotseling zin om hem hier gewoon achter te laten. We kijken elkaar een voor een aan. Niemand durft op te staan.

We zijn terug in het scoutinggebouw. De kantine is leeg. Alle flessen drank staan er nog. In de hoek, bij de weekendtas van de politieagent, zie ik nog meer lege flessen. Als ik terug de slaapzaal inloop, zit Eddy rechtop in zijn bed. “Hangen mijn discolampen er nog?”, vraagt-ie snel. Ik geef geen antwoord, maar gebaar hem dat het oké is en kruip mijn bedje in. “Mariska huilt al een tijdje”, zegt Eddy. Ik luister aandachtig en hoor inderdaad zachtjes snikken. Mariska ligt aan de andere kant van de slaapzaal. Ik durf niet naar haar te kijken en probeer in slaap te vallen. Morgen gaan we naar huis. Eindelijk.

• • •
 

Geile boodschappen (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 01:00

“Wat zullen we vandaag eens eten?” vroeg ik me af, terwijl ik het boodschappenkarretje tussen de geparkeerde fietsen door naar de ingang van de supermarkt duwde. Het biologisch groentepakket bevatte deze week prei, groene bloemkool, zomerbietjes, sla, andijvie en kerstomaatjes.
Ik koop nooit groente en fruit bij de supermarkt, dus die deernes achter de kassa zullen zich vast wel eens afvragen hoe ongezond ik leef. Niet dat het me wat kan schelen, overigens.
Nou ja, bij één kassameisje maak ik een uitzondering. Bij háár kan het me wél wat schelen wat ze van mij denkt.

De schuifdeuren van de winkel waren nog niet open of ik wist dat ze dienst had. Mijn oog was onmiddellijk op haar gevallen. Ze zat achter de kassa en deed haar werk. Ik wist al bij wie ik in de rij ging staan.
Als je bij ons de winkel in wilt, moet je eerst langs de kassa’s. Dat geeft wel eens malle taferelen en botsingen. Binnenkomende klanten moeten zich een weg slingeren tussen klanten die al betaald hebben en klanten die bij de klantenservice staan te wachten. Soms is het een zootje.
Toen ik bij binnenkomst vlák langs haar kassa liep, wierp ik een vriendelijke blik naar haar, in de hoop dat ze die zou zien. Helaas, ze was te druk bezig om afgeleid te worden door een vette veertiger met lang grijs haar.

Snel pakte ik de spullen die ik moest hebben. Tomatensap, halfvolle melk, flesje witte wijn voor vrouwlief, … “Hee, het Hoegaarden witbier is in de aanbieding! Twee sixpacks voor de prijs van één. Snel vier sixpacks in mijn karretje en later even op zoek naar een leeg kratje, zodat ik het allemaal makkelijk meekrijg op mijn fiets. Hee, wacht eens even …. Als ik hier door het schap met ontbijtkoek heenkijk, zie ik haar precies goed zitten!”

Ik zag haar sowieso erg zitten. Dominique, zo heette ze. Hoe vaak had ik nu al naar het kleine witte kaartje op haar turquoise uniformblouse staan staren? Wat een mooie naam.
Ze had haar halflange donkerblonde haar meestal in een paardenstaartje achter op haar hoofd samengebonden. Twee prachtige bruine ogen in haar gezicht. Ze was niet groot, maar in haar manier van doen kwam ze kordaat over.
Rust leek ze niet in zich te hebben. Ze was geconcentreerd op haar klus. Snel pakte ze de spullen van de band en haalde ze over de scanner. Veel contact met de klanten had ze niet. Na al die weken dat ik haar nu al observeer, weet ik wat ze zegt. Een eenvoudig “Goedenavond”; meer niet.  Zag ik het goed, had ze onlangs haar haren een kleurtje gegeven? Het leek wel of haar staartje blonder was dan anders. Ze gaf een klant wisselgeld en deed de kassalade dicht. Gedreven werkte ze verder met de volgende klant.

“’s Kijken of ze op dit tijdstip nog wat brood hebben liggen. Bij de warme bakker is alles al op.” Met lichte tegenzin ging ik verder de winkel in. Het liefst zou ik zo uren blijven staan kijken, maar het leven gaat door en thuis wacht vrouwlief.
Zowaar, er was nog wat brood. “Wat neem ik ’s mee?” Veel keus had ik niet. Het werd óf een tarpan of een casino bruin. Dan maar casino bruin.
Vlakbij het brood is de vleesafdeling. De meeste weekaanbiedingen vond ik niet zo interessant en de rest was nauwelijks te bekostigen. “Dat wordt vegetarisch vandaag,” concludeerde ik. “Of nee, daar ligt nog wat kipfilet.”
Op naar de kassa; op naar Dominique! Ik kreeg het bij voorbaat al warm. Vooral in mijn broek.

Haar rij bij de kassa was lang, maar dat kon me niet schelen. Integendeel, hij kon me niet lang genoeg zijn. Hoe langer de rij, hoe meer tijd ik had om naar haar te kijken. Er waren nog meer kassa’s open en bij die kassa’s was de rij veel minder lang. “Wie denkt dat ik in die kortere rij ga staan bij die kwakbollen die zichzelf caissière durven te noemen, die vergist zich flink,” mompelde ik voor mij uit.
Normaal baal ik enorm als ik lang moet wachten bij de kassa. Vooral als er weer een of ander fossiel uit een vorige steentijd probeert contant af te rekenen en muntje voor muntje in de hand van de caissière legt.
Toen er plek op de band vrijkwam, haalde ik mijn boodschappen uit het karretje en legde ik ze op het zwarte rubber.

Het duurde heerlijk lang voor ik aan de beurt was. Ik had alle tijd.
“Wat is ze ijverig,” moest ik vaststellen. Energiek haalde ze de spullen van iemand voor mij over de scanner. “Het lijkt wel of ze haast heeft. Als ze maar niet net pauze heeft nu ík aan de beurt ben.”
Gelukkig was dat niet het geval. Er zijn dagen dat ik denk dat het leven stiekem tóch zin heeft. Ik kreeg er nu toch echt een harde plasser van.
Veel te snel was ik aan de beurt.

“Goedenavond,” zei ze en pas toen keek ze me aan. “Ah, daar bent u weer eens.”
“Hallo,” glimlachte ik. “Je hebt het druk, zie ik.”
“Valt wel mee, hoor,” antwoordde ze.
“Kijk ‘s, deze is voor zo meteen.” Ik legde de emballagebon op haar toonbankje.
“Dank u.”
“Ik heb achterop mijn wagentje ook een leeg kratje staan.”
“Een leeg kratje?”
“Ja, anders krijg ik die sixpacks Hoegaarden zo lastig mee naar huis. En de lege flesjes weer terug naar hier.”
“Ach zo.” Ze snuffelde wat op een kaartje naast de kassa en toetste een code in. Op het display verscheen: ‘Emballage: €1,50’.
“Wat moet je wel niet van mij denken?” durfde ik.
“Hoe bedoelt u, meneer?”
“Nou, ik kom hier met een boel bier, steeds.”
“Dat valt best wel mee, hoor. Ik moet soms invallen in de slijterij hiernaast. Daar komen sommige klanten zelfs meerdere keren per dag sterke drank inslaan.”
“Gelukkig heb ik die tijd achter de rug,” flapte ik eruit, terwijl ik mijn boodschappen terug in het karretje deed.
Oeps. Plotseling keek ze me met grote ogen aan.
“Maar mijn dokter zegt dat ik met dit weer veel moet drinken,” was mijn flauwe uitvlucht. “Mag ik pinnen, alsjeblieft?”
“Tuurlijk, gaat uw gang.”
Het is lastig om tegelijkertijd de juiste pincode in te toetsen én de lettertjes op het kaartje dat op haar borst zat gespeld te ontcijferen. Ik wist natuurlijk allang wat er op het kaartje stond. Haar naam, haar prachtige naam: Dominique. Wonder boven wonder lukte het me ook nog om de vier cijfers in de goede volgorde in te drukken.

“Ben je moe?” vroeg ik plotseling.
“Hoezo?” was haar reactie.
“Nou, zomaar,” zei ik zachtjes. “Je kijkt wat vermoeid uit je ogen.”
“Het is druk geweest sinds vanmorgen vroeg . En ik heb nog geen pauze gehad vanaf één uur.”
“En het is al bijna zeven uur! Je hebt het maar zwaar, hoor.”
“Het valt wel mee. Kijk eens, hier is uw bonnetje. Een fijne avond verder.”
“Heel veel sterkte, hè.” Ik keek haar nog eens aan.
Zij keek mij aan. Ik knipoogde. Ze lachte.
“Hoi,” lachte ik terug. “Tot kijk.”
“Dag hoor,” bloosde ze.
Ze ging alweer verder met haar werk. Een oude dame had koekjes en advocaat op de band gelegd.

Terwijl ik mijn karretje voortduwde in de richting van de uitgang, bleef ik naar het mooie kassameisje kijken. Ze stond nu rechtop achter de kassa de boodschappen van de dame achter mij in een tas te doen. De grote deuren schoven open voor de mevrouw die vóór mij de winkel verliet. Ik bleef nog héél even staren. Dominique bevond zich recht achter mij en ik liep langzaam van haar weg, met mijn hoofd bijna helemaal omgedraaid. Wat ik daarom niet zag, was dat de schuifdeuren alweer waren dicht gegaan. De sensor had mij niet meer in de gaten. Toen keek ik weer vóór mij en was ik in de veronderstelling dat de deuren open stonden. Ik gaf de kar een flinke duw vooruit.
“KLENG!” Het metaal van het winkelwagentje zorgde voor een luide klap op de ruit, waar onmiddellijk een lange barst in kwam. En nog één en nog één. Voor ik het goed en wel doorhad, was een groot deel van het glas uit de schuifdeur in stukken naar beneden gekletterd.
Wég was mijn harde plasser.


Apeldoorn, augustus 2008

• • •
 
« Vorige pagina