Avondschool
Beeld: een dronken leraar, groep acht. Hij zit aan tafel met drie vrijwilligers van het afscheidskamp. Er staan vier legen wijnflessen op tafel. Een van de vrijwilligers van het kamp is een politieagent en de vader van Mariska. Mariska is een meisje uit mijn klas met een sterke bril en twee stengels van benen. Niemand durft Mariska te pesten, want haar vader is politieman. Hij is net als onze leraar nogal dronken. De andere twee vrijwilligers kijken ons ietwat beschaamd aan als we de kantine binnenkomen. We kunnen niet slapen van de herrie die ze maken. In de kantine is net door ons nog een feestje gegeven met veel discolampen, meegebracht door Eddy, want ze hebben thuis een elektrozaak. Eddy mocht daarom de discolampen meenemen, want die werden toch niet zo goed verkocht. Onder strenge voorwaarde dat hij er voorzichtig mee om zou gaan. Iedereen die te dicht in de buurt van de lampjes kwam die avond, kreeg een vernietigende blik of een duw van Eddy. Ik mocht Eddy niet zo. Vond hem een omhooggevallen lul. Nu nog steeds trouwens. Hij heeft nochtans zijn eigen zaak in het dorp waar ik geboren ben. Een zaak in elektrotechniek.
Terug naar de kantine. Lege zakjes chips liggen nog op de grond. De stereo staat aan en op de achtergrond horen we muziek die niemand van ons heeft meegebracht. De grond onder onze voeten voelt koud aan. We hebben geen sokken aan. Twee van mijn beste vrienden, die me het hele schooljaar trouw zijn gebleven, staan naast me. Met slaperige ogen beklagen we ons bij de adolescenten. Giechelend schreeuwen ze overdreven kwaad dat we naar bed moeten. Ik snap dat het een grap is, maar vind het niet prettig. Ik weet even niet wat ik moet doen. Verontwaardigd, braaf terug naar de slaapzaal, of met ze mee lachen? Ik wil naar huis, de week heeft lang genoeg geduurd. De dronken politieagent staat op en komt wankelend dichterbij. Zou Mariska hem ooit zo gezien hebben? Hij kijkt ons alle drie streng aan. Z’n ogen zijn rood, z’n politiepak zit vol vouwen en stinkt een beetje naar rook. Hij komt steeds dichterbij en begint me te gebaren om mijn oor tegen zijn mond te leggen. “We gaan even een blokje om. Dat doet je vast goed, frisse lucht,” zegt hij. Ik walg van de drankgeur, maar laat het niet merken.
We lopen in het bos dat grenst aan het scouting gebouw waar we al een hele week verblijven. Het begint ochtend te worden. Het schijnt allemaal mooi te wezen als ik de agent moet geloven. Volgens hem heeft God zo de wereld in gedachte gehad toen-ie hem schiep, of zoiets. Ik heb het alleen maar koud, want ik ben meteen meegegaan zonder jas aan te trekken. Ik sta in mijn pyjamaatje midden in het bos en ik heb alleen maar oog voor de agent. Dit klopt niet. Mijn vriendjes zijn meegegaan, maar zeuren dat ze terug willen. Ik luister niet naar ze, maar voel me ellendig en alleen. Zou mijn vader al wakker zijn? Voor een moment ruik ik warme broodjes en verse jus.
Agent laat een boer en excuseert zich. Mijn vriendjes lachen niet eens, maar kijken chagrijnig naar me. “Wanneer gaan we terug?”, fluisteren ze overdreven. Ik haal mijn schouders op. Ik maak een gebaar richting mijn hoofd, waaruit mijn vriendjes kunnen opmaken dat ik de agent nogal gestoord vind. Ze moeten zich alle twee erg inhouden om niet in lachen uit te barsten. De agent zegt ons dat we moeten zitten in een kringetje. We doen wat hij zegt. Een hele tijd gebeurt er niets. Soms moet een van ons niezen. Het is vreselijk koud en onaangenaam in dit bos. Niemand van ons durft wat te zeggen. Ik zucht eens diep, in de hoop iets te kunnen veroorzaken. Maar het blijft nog langer stil en ik kan het niet meer aan.
Naast mij hoor ik diep gesnurk. Hij is in slaap gevallen. Ik stoot een van mijn vriendjes aan. “Zullen we nu weggaan?”, fluistert-ie stil, bang om hem wakker te maken. Het lijkt een idioot plan, maar ook ik krijg plotseling zin om hem hier gewoon achter te laten. We kijken elkaar een voor een aan. Niemand durft op te staan.
We zijn terug in het scoutinggebouw. De kantine is leeg. Alle flessen drank staan er nog. In de hoek, bij de weekendtas van de politieagent, zie ik nog meer lege flessen. Als ik terug de slaapzaal inloop, zit Eddy rechtop in zijn bed. “Hangen mijn discolampen er nog?”, vraagt-ie snel. Ik geef geen antwoord, maar gebaar hem dat het oké is en kruip mijn bedje in. “Mariska huilt al een tijdje”, zegt Eddy. Ik luister aandachtig en hoor inderdaad zachtjes snikken. Mariska ligt aan de andere kant van de slaapzaal. Ik durf niet naar haar te kijken en probeer in slaap te vallen. Morgen gaan we naar huis. Eindelijk.