Onverzorgd
(Geen theaterdialoog)
(Geen theaterdialoog)
–
‘Kijk eens wie we daar hebben! Als dat Bas niet is.’
‘Ik ben het wel.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je zegt dat ik het niet ben.’
‘Ik volg je even niet?’
‘Maakt niet uit. Leuk om jou weer eens te zien. Hoe gaat het met jou?’
‘Goed, goed. Druk leven, hè. Je kent dat wel.’
‘Nee.’
‘Nee?’
‘Nee. Ik ken geen druk leven. Ik ben niet druk. Ik ben lekker bezig met van alles en nog wat. Dat wel. Maar druk? Nee.’
‘Nou ja, wat je wilt.’
‘Ik wil dat ook.’
‘Maar Bas, jij bent wel veranderd.’
‘Ik? Veranderd? Hoe? In welk opzicht?’
‘Je ziet er anders uit. Ik herkende je in eerste instantie niet.’
‘Ha, ik ben wel wat dikker geworden. Vroeger was ik inderdaad een klein mager jochie. Toen zei iedereen dat ik eens wat moest aankomen. Welnu, dat is gebeurd. Ik zeg altijd: ik leid een goed leven. We hebben elkaar een tijd niet ontmoet, dus dat zal dan wel opvallen.’
‘En je haar.’
‘Mijn haar? O wacht, het is al een jaar of wat lang. Dat had je nog niet gezien, hè?’
‘Nee.’
‘Dan is het vast even wennen.’
‘Ja.’
‘Bespeur ik hier wat lichte weerstand tegen mijn haardracht? Wat vind je ervan?’
‘Ach …’
‘Je mag het wel zeggen, hoor.’
‘Nou, eh …’
‘Toe maar, geeft niets. Ik kan er wel tegen.’
‘Ik vind het zo onverzorgd.’
‘Onverzorgd?’
‘Ja. Onverzorgd.’
‘Ik zorg erg goed voor mijn haar. Ik was het om de dag en borstel het iedere dag goed uit. In de meeste gevallen draag ik het netjes in een staart.’
‘Het zal. Toch vind ik het onverzorgd.’
‘Wat vind je er dan onverzorgd aan?’
‘Gewoon.’
‘Ik was het. Ik borstel het. Ik verzorg het. Wat is er onverzorgd aan?’
‘Nou, je kunt toch wel naar de kapper?’
‘Dat kan. Maar ik heb ervoor gekozen om het lang te laten. Daar zit op zich wel een leuk verhaal achter. Toen ik veertig werd, besloot ik om eindelijk eens te doen wat ik al van jongs af aan heb gewild, maar nooit heb gedurfd. Lang haar! Eindelijk vrij!’
‘Vind je het nou echt mooi?’
‘Ja, ik vind dat mooi. Jij niet?’
‘Ik vind het onverzorgd.’
‘Veel vrouwen hebben lang haar. Is dat dan ook onverzorgd?’
‘Nee, dat niet.’
‘Waarom dat niet?’
‘Het hoort bij een vrouw. Bij een vrouw staat het vaak mooi.’
‘Bij mij niet?’
‘Ik vind het zo onverzorgd.’
‘Maar ik verzorg het juist goed.’
‘Toch vind ik het onverzorgd.’
‘Maar vind je het mooi of lelijk?’
‘Onverzorgd.’
‘Mag ik daaruit opmaken dat je het gewoon niet zo mooi vindt?’
‘Voor mijn part.’
‘Wees niet bang. Je mag het best niet mooi vinden. Mag ik het wel mooi vinden?’
‘Ik vind het vooral onverzorgd.’
‘Ik vind dat ik het wel mooi mag vinden. Vind jij dat ook?’
‘Ik vind het onverzorgd.’
‘Ik vind dat iedereen het recht heeft om geen smaak te hebben.’
‘Huh? Hoe bedoel je?’
‘Nou, jij mag het best niet mooi vinden.’
‘Ik vind het zo onverzorgd.’
‘Wat is onverzorgd?’
‘Nou, gewoon.’
‘Ik zou me een omschrijving in het woordenboek kunnen bedenken: waar je geen zorg aan hebt besteed. Zoiets?’
‘Ja, zoiets.’
‘Dus nog even in de herhaling: ik was en borstel het. Daarna doe ik het netjes in een staart. Best verzorgd, dus wel.’
‘Laten we er maar over ophouden.’
‘Nou, goed je even gesproken te hebben.’
‘Tot een volgende keer, Bas.’
‘Ik denk het niet. Daar zal ik goed voor zorgen.’
–
Apeldoorn, september 2012