Het vuur ontketend (9)
Een paar weken later was Muriël al helemaal gewend aan haar nieuwe leven als schoonmaakster in de kliniek. Elke avond kwam ze met een nieuw leuk verhaal thuis. Zoals ze tevreden haar uniform ophing aan het haakje naast de deur, zorgvuldig haar sleutels in het kastje legde zodat ze ’s ochtends vroeg de kliniek binnen kon komen en begon aan haar huislijke taken; het was voor mij bijna alsof we een normaal leven hadden. Kimberley ging weer elke dag naar school en leek ook daar wat meer plezier te hebben.
Muriël kreeg haar salaris en om te vieren dat alles goed was afgelopen, gingen we naar de kroeg. Kimberley had op school wat nieuwe vrienden gemaakt en was op een slaapfeestje bij een van de meisjes. Onder keurig ouderlijk toezicht.
We liepen ‘De Lamme Goedzak’ binnen. De deur klemde als vanouds en
Rein knikte naar ons toen we een tafeltje pakten. Het was iets drukker
dan gebruikelijk, dus hij had niet echt tijd voor een praatje. Toen hij
onze biertje kwam brengen zei hij alleen: “Muriël, het komt allemaal
goed. Dat baantje is je op het lijf geschreven.”
“Bedankt Rein, je bent een topgozer!”
– gekropen. ‘En jij bent een vuile hoer!’ riep Franco. Waarom hygiënisch te werk gaan? Het is overbodig. Het is ook zo zinloos, vond hij. Werk voor de politie en de gewone man lag er niet wakker van. Een dode hoer meer of minder. Het enige belangrijke moment in het leven van zo’n vrouw was het laatste moment. Als hij haar verloste door een mes in haar smerige vlees te steken. Overdag voor een rotloontje achter de kassa, en ’s nachts op straat op haar knieën. Franco vond het mooi om te zien. Die laatste blik, die walging en de dood. (Ik rilde.) De stank –
We zetten het gezamenlijk op een drinken. Het werd later en leger in
de kroeg. Rein had wat tijd voor ons, dus we gingen aan de bar zitten.
Ver na sluitingstijd kon ik Muriël van de bar dragen. Ze was toeterzat
en ik kreeg een veelbetekenende knipoog van Rein toen we naar huis
gingen. “Alsof ik moeite hoef te doen om haar te neuken,” dacht ik nog.
Ik had echter andere plannen.
Thuis legde ik haar op bed. Ze viel
vrijwel onmiddellijk in slaap. Ik hoefde niet eens zachtjes te doen nu
Muriël zo in coma lag. De drank had op mij niet zo veel effect. Ik pakte
de sleutels uit de la en ging op de fiets naar de kliniek. De
praatgrage Muriël had me alles fijntjes uit de doeken gedaan.
Toen ik de deur open had, kreeg ik het alarm makkelijk uit. Al snel vond ik de pillen die ik zocht. Ze zaten in plastic zakjes. Ik propte er flink wat in de tas die ik bij me had. Eén zakje stopte ik in mijn jaszak. Camera’s waren nergens te bekennen. En al waren ze er wel, dan herkende niemand me met een pet en bivakmuts op. Alles bij elkaar was ik nog geen tien minuten binnen geweest.
“Mooie vangst,” zei Ahmed. Hij leunde achterover. Er brandde niet
veel licht in het huis. De klanten waren weg en de hoeren lagen te
slapen. “Als je ooit nog eens geld nodig hebt, ben ik altijd bereid om
meer van deze producten af te nemen.”
“Ik ben niet zo gek op dit
soort praktijken,” zei ik. “Het zijn die kleine dingen die een man moet
doen om te overleven. Liever houd ik me aan de wet, maar in dit geval is
die wet te streng.”
“Ach Johan,” keek hij me spottend aan. “Wat doe
je moeilijk om wat pilletjes? Jij moet toch weten hoe het is om in een
duister kringetje te verkeren? Met die hoeren de hele tijd om je heen.”
Ik
stond op en greep hem bij de keel. “Jij hebt hoeren van ze gemaakt,”
siste ik in zijn gezicht. “Vroeg of laat krijg je daar spijt van.”
“Spijt? Laat me niet lachen, Johan. Als er iemand is die spijt zou moeten hebben, dan ben jij het. Maar je kunt me helpen.”
“Ik zou niet weten waarom ik jou zou helpen.” Ik liet hem los. Een vermoeden bekroop me.
“Ik
weet toevallig wél waarom je mij gaat helpen.” Ahmed haalde een foto
uit zijn zak. Hij gooide hem achteloos voor me op tafel. Het was Muriël,
enkele jaren geleden. Ze was vastgebonden op een soort marteltafel.
“Twee dingen,” zei Ahmed. “Ten eerste wil je vast niet dat je mooie
leventje wordt verstoord door dit soort foto’s. Deze foto is het begin
van een lange serie. Ik heb nog wat kopietjes liggen die ik graag zou
verspreiden. Bijvoorbeeld bij haar nieuwe werkgever of op de school van
haar dochter.”
“En ten tweede,” wist ik met moeite uit te brengen.
“Ik heb een zoon die tegen de politie wil verklaren dat jij die dealer achter het station hebt vermoord.”
– wil het niet zien. Vaak steek ik mijn vingers in mijn oren. Maar dan is er de doordringende lucht. Die kun je niet tegenhouden. De geur van angst druipt langs de binnenkant van mijn schedel mijn hele bestaan in. Niets aan te doen. Sommige mensen gaan al over hun nek van rotte eieren. De geur op zijn slaapkamer is vele malen erger. Ik kijk. Het zweet staat in zijn nek, op zijn voorhoofd, loopt zijn bilspleet in. Ik wil het niet weten. Maar ik ben er maar al te vaak vage getuige van. De vage contouren van stomende lichamen staan op mijn netvlies. De gedachte dat één van die lichamen daar niet vrijwillig ligt te stomen. Ik knijp mijn ogen dicht. Het helpt niet. Hij kreunt –
Een raar soort rust maakte zich van me meester. “Ik zou maar oppassen
met die zoon van je,” zei ik. “Kimberley vertelde dingen waar de honden
geen brood van lusten. Ze is pas veertien en die jongen heeft dingen
met haar uitgehaald die ik nog niet eens bij die ouwe hoer durf.”
Ik liet hem los. Hij wankelde even op zijn benen.
“Wat zei je?” Zijn hoofd was rood. “Ik … wat?”
“Je hoorde me best. Ik zou als ik jou was ook maar eens aan je dochters gaan vragen of ze nog maagd …”
“Hou je gore bek!” viel hij me in de reden.
“Tarkan
is een perverse smeerlap en ik weet één ding zeker. Dat ik weg was
achter het station toen die dealer nog leefde. En jouw zoon was daar
nog. Die was daar om Kimberley te verhoeren.”
Dat was de druppel.
Ahmed duwde me de straat op. “Dat is iets tussen een vader en zijn
zoon.” Hij draaide zich half om naar binnen maar kon zich niet goed meer
inhouden. “Ik vermoord die kleine klootzak,” hoorde ik nog.
Ik ging er snel vandoor. Voorlopig zou ik geen last meer van ze hebben. Het was inmiddels begonnen te schemeren. Mijn tocht liep langs de supermarkt. Over een uurtje of twee moest ik er beginnen. Zo ver was het nog niet. Het was kil buiten en ik stak mijn handen in mijn jaszakken. In de rechterzak vond ik een zakje met pilletjes. Wat voor pillen het precies waren, wist ik helemaal niet. Ik maakte het zakje open en stak er eentje in mijn mond. Niet veel later was ik thuis. Daar lag een dronken Muriël op me te wachten. Ik kon wel een pijnstiller gebruiken.
– de kamer naast me hoor ik gestommel; op de gang is het stil. De deur is op slot. Hoe lang is het licht al uit? Door het kleine raampje komt licht. Stilte? Het gestommel is opgehouden. Een schreeuw! Dan is het weer even stil. De kreet is gesmoord. Ik knijp mijn ogen dicht. Als kind was ik bang voor het donker; nu verlang ik steeds meer naar voortdurende duisternis. Er klinkt zacht geluid. Iemand gaat weg. Ik leg mijn oor tegen de kale betonnen muur. Iemand kreunt. Dan hoor ik niets meer. Wacht, iemand zucht. De zucht uit de hel. Dan gaat het gekreun over in een gegorgel. Dan verstomt het. De hel gaat door. Metaal valt op de koude vloer. Het gehijg verandert in gegrom. Dan stokt het geluid. Minuten lang is er stilte. In de kamer naast me is alles afgelopen. Ik kan niet slapen. De hel is te dichtbij –
Even leek de rust weergekeerd. Het leven ging z’n gangetje. Lang duurde het niet. Het stond in alle kranten ook.
“In de plaatselijke supermarkt heeft een bloederig drama plaatsgevonden,” las Muriël voor bij het ontbijt. “De lichamen van twee caissières zijn gevonden in de koelcel. Beiden waren ontkleed en bij allebei was de keel doorgesneden. Op de lichamen zijn sporen van verkrachting en mishandeling aangetroffen. De politie heeft tot nu toe één aanhouding verricht. Verregaande details ontbreken nog, maar een anonieme bron wist te vermelden dat het hier een Marokkaanse medewerker van de supermarkt betreft.”