Regensburg aflevering VII – ‘Didixie’
Vorige keer in Regensburg:
Na de uitzending van Willy gaat het leven in Regensburg gewoon weer verder. Didixie heeft een roerig, jong leventje. Ze verdient haar geld op alle manieren die ze maar kan verzinnen. En dat gaat soms gepaard met een wijd opengesperde mond.
Hier is Regensburg Aflevering VII
Plotseling werd Didixie wakker. Haar kaken deden pijn. Ze tilde haar hoofd van het kussen en keek om zich heen.
“Waar ben ik?” dacht ze. “Ik herken deze vreemde slaapkamer niet.”
Naast het bed stond een stoel, waarop een hoop kleren lagen. Aan de muur hingen vage posters van dancefestivals. Op een bureau zag ze een stapel papier en verscheidene cd’s, sommige zonder doosje. In een hoek van de kamer stond een videocamera op een statief. Voor het kleine raam hing een gordijn. Door een spleetje kon ze zien dat het buiten licht was. Er hing een muffe geur in de kamer. Aan de andere kant van het bed stond een nachtkastje, met een digitale wekker erop. “11.20”, zei het apparaatje. Ze sloeg het dekbed van zich af en ontdekte dat ze geen kleren aanhad.
“Wat is er gebeurd?” vroeg Didixie zich af. “Hoe ben ik hier terechtgekomen?”
Ze ging rechtop zitten. Haar kleren lagen verspreid over de grond. Snel stond ze op en raapte ze op. Even haalde ze haar string langs haar neus. Ze schrok. Toch trok ze hem maar weer aan. Niet veel later zaten ook haar joggingbroek en haar naveltruitje weer aan haar lichaam. Haar haren hingen los. Normaal had ze die in een strakke paardenstaart, maar haar elastiekje kon ze niet vinden. Ze liep naar het raam en schoof het gordijn een stukje opzij.
Ze keek uit op een smal straatje. Het regende buiten. Aan de overkant stonden kleine stadswoninkjes aan elkaar vast gebouwd. De huizen hadden schilderachtige geveltjes en rode dakpannen op de daken. Zelf stond ze op de eerste verdieping. Beneden aan de overkant waren winkeltjes. Een tabakswinkel, een kapperszaak, een tattooshop.
“Shit, waar is mijn telefoon?” fluisterde ze. Ze keek om zich heen. Het apparaatje was nergens te bekennen. “Op welke dag leef ik? Wat is er gebeurd?” Ze herinnerde zich een feestavond in een Grand Café en een wilde brommerrit bij Rahmi achterop. Meer niet.
“Waar ben ik in godsnaam? Had ik die telefoon nou maar, dan kon ik pa bellen. Die zou me wel even komen halen. Of is dat wel een goed idee? Stel je voor, ik weet niet eens waar ik ben. Ik ken dit straatje in Regensburg niet.” Ze boog iets voorover en probeerde de straat verder uit te kijken. Zag ze daar de rivier De Goot? “Als pa zou vragen wat ik heb uitgespookt, wat zou ik dan moeten zeggen?” dacht Didixie. “Wie weet met welke knul ik nou weer meegegaan ben? Wat zou pa daarvan denken, de lul? Met zo’n mooie politieke carrière. Hij is zelf geen avond thuis. Wat heeft hij over mij dan te klagen? Ik ben een voorbeeldig kind. Ik haal zessen in het vmbo en ik ben zelfstandig. Ik verdien mijn eigen geld, bij die grote klotefabriek even buiten de stad. Wat een kutwerk evengoed, daar bij de BefMij. Maar pa moet niet zeiken. Ik ben hem geen moment tot last.”
Over straat liep een oude man in een lange jas en met een grote hoed op zijn hoofd. Hij had flink de pas erin, alsof hij haast had, maar liep ietwat wijdbeens. Hij duwde de deur van de tattooshop open en ging naar binnen.
“Volgens mij ken ik die engerd,” dacht Didixie bijna hardop. “Maar nu moet ik nodig plassen. Op zoek naar een wc, dus.”
Ze sloot het gordijn weer en liep naar de deur. Voorzichtig legde ze haar hand op de deurkruk en duwde die naar beneden. Voetje voor voetje schuifelde ze de slaapkamer uit. Ze kwam op een overloop van een woonhuis. Er was niemand te zien of te horen. Links en rechts zag ze een paar deuren. In een van de deuren zat onder de klink het ‘bezet’-draaibordje.
“Dat moet de badkamer zijn,” was haar conclusie. “En hij is niet bezet.” Tenminste, boven de deur zat een venster en daarachter was het donker. Snel liep Didixie erheen. Ze deed de deur achter zich op slot, maar liet het licht uit. Ze trok haar joggingbroek en string naar beneden en ging op de toiletpot zitten.
“Au!” riep ze bijna hardop, maar ze kon zich inhouden. “Ik heb pijn aan mijn reet. Het lijkt wel alsof die opgerekt is.”
Toen ze had gedaan wat ze moest doen, trok ze haar broek weer omhoog. Ze durfde niet door te trekken, omdat ze bang was dat ze ontdekt zou worden. Zachtjes verliet ze de toiletruimte. Links van haar zag ze een trap naar beneden. Voorzichtig liep ze ernaar toe. Van beneden klonken stemmen. Ze kon niet horen wat ze zeiden, maar ze klonken als stemmen van jongemannen. Behoedzaam zette ze een voet op de eerste tree naar beneden. Gelukkig, hij kraakte niet. Ze keek naar omlaag. Daar zag ze een gang en een deur. Ineens ging de deur open. Snel deed ze de stap terug. Ze zag iemand de gang in komen. Een man. Hij had donkere kleren aan.
“Zorg er maar voor dat je het regelt!” riep de man met even donkere stem. Didixie kon zijn gezicht niet zien, zo snel was hij ook weer weg. Toen was het weer even stil.
Traag zette ze zich weer in beweging. De tweede tree naar beneden kraakte ook niet. Langzaam maar zeker daalde ze de trap af. De deur naar de kamer stond op een kier. Nog even, en ze was onder aan de trap beland. Ze voelde iets kriebelen in haar neus. Snel kneep ze die dicht. De jeuk verdween. Zo, nu was ze beneden.
Ze schuifelde naar de deuropening. Nu kon ze horen wat er gezegd werd. Op het eerste gehoor waren er nu nog twee jongemannen in de kamer achter de deur.
“Je laat me niet zitten, man!” hoorde ze de ene stem. Die herkende ze maar al te goed.
“Rahmi,” wilde ze roepen, maar ze hield zich in.
“Je krijgt je geld heus wel,” antwoordde de andere jongeman.
“Francesco,” herkende ze.
“Ze was het geld meer dan waard,” zei Francesco. “Shit man, we hebben haar compleet uitgewoond!”
“Daarom. Je weet dat ze mijn chick is. Ik leen haar niet zomaar aan iedereen uit. Wat eenvoudig gefriemel voor een zakje M&M’s of een Big Mac was een; dit was andere koek.”
“Jij bent mijn beste vriend, Rahmi. Je kunt van mij op aan. De andere jongens betalen me vanavond, dus dat komt helemaal goed.”
“Da’s je geraaien ook. En mondje dicht, hè. Dit hoeft niemand in Regensburg te weten. Ze is tenslotte de dochter van een invloedrijke wethouder hier.”
“Dat mobieltje van haar, daar kan ik vast nog wel wat voor vangen. Het is zo’n modern dingetje, erg geliefd bij sommige lui.”
“Doe met dat ding wat je niet laten kunt, Francesco. Als je maar met geld over de brug komt.”
“Wie weet hoeveel de film van vannacht oplevert.”
“Zoalang je d’r maar onherkenbaar maakt.”
“Dat komt helemaal goed. Shit, wat was ze gewillig, zeg.”
“Ze is bij mij wel wat gewend, Francesco.”
“Ook met meerdere kerels tegelijk, Rahmi? Wat die griet met haar mond kan … ”
Didixie liet een hand over haar pijnlijke onderkaak glijden.
“Ik hoef de film niet te zien, Francesco. En nogmaals: zorg ervoor dat niemand in Regensburg die film te zien krijgt.”
“Wat heeft haar vader eigenlijk met die fabriek te maken?”
“Het fijne weet ik er ook niet van, maar het had iets met zwart gemeentegeld van doen.”
“Maar zij werkt toch in de fabriek?”
“Ja, klopt. Maar zij hoeft dat allemaal niet te weten. Voor mij is het belangrijk dat ze weet hoe ze me moet plezieren.”
“Hehe, Rahmi. Het is een lekker sletje. Je vraagt er veel geld voor, maar ze is het waard.”
“Dat geld heb ik hard nodig voor die nieuwe stuff, weet je.”
Didixie had genoeg gehoord. Ze haalde diep adem en liep de kamer in. “Ik zou wel een breezer lusten,” zei ze.
Hebben Rahmi en Francesco een goudmijntje aangeboord?
Wat denkt haar papa hier van? Of weet hij van niks?
In welk duister zaakje zit Falco eigenlijk?
Welke stuff gaat Rahmi kopen met het geld?
Lees het volgende week in ‘Regensburg’!
(tuvokki en bazbo, juni 2007)